Een vijf meter hoog hek sluit Polen af van Wit-Rusland.
Foto Aurelien Goubau
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
In beeld Migranten uit onder meer Soedan werden naar Europa gelokt door de Wit-Russische president Loekasjenko, die zei dat ze vanaf daar makkelijk door zouden kunnen naar Polen. Maar Polen bouwde een muur. Nu leven de jonge mannen in een bos bij de streng bewaakte grens.
In het bos vlak bij het slaperig dorpje Teremiski in Polen zit een groepje Soedanese mannen te wachten. Even verderop staan Poolse soldaten op de uitkijk, dus ze moeten zich stilhouden. Ze schuilen tot de nacht valt. Ze zijn allemaal onderkoeld, twee van hen verkeren in kritieke toestand.
In dit bos op de grens tussen Wit-Rusland en Polen wordt de worsteling van Europa met de toestroom van migranten pijnlijk zichtbaar. Het was dictator Alexandr Loekasjenko die in 2021 bewust migranten uit onder meer Afrika en het Midden-Oosten opriep naar Wit-Rusland te komen, met de belofte dat de grens met Polen – en dus de oostgrens van de Europese Unie – poreus was.
Daarop volgden in Polen niet alleen grote protesten, maar begon ook de bouw van een 5,5 meter hoge en 186 kilometer lange muur, uitgerust met camera’s en strenge bewaking. De migranten hopen alsnog de andere kant van de muur te bereiken, maar het lijkt uitzichtloos. Sinds de voltooiing, juni vorig jaar, zit de grens potdicht en zijn in het aangrenzende bos al zeker 37 lichamen gevonden van overleden migranten.
Poolse en internationale ngo’s gaan regelmatig het bos in om de daar levende migranten van voedsel en medische zorg te voorzien. Warme kleding wordt verstrekt, pijnstillers ingespoten. In een van de nabijgelegen dorpjes, Bohoniki, is op de islamitische begraafplaats ruimte gemaakt voor verse graven van overleden migranten.
Veel van de bewoners behoren toe aan de Tartaren, een islamitische minderheid in deze regio. Zij zien het als een plicht om migranten een menselijke en waardige rustplek te geven.
Fotograaf Aurélien Goubau reisde afgelopen winter meerdere keren naar het bos om vast te leggen hoe de migranten proberen hun geliefde bestemming in Europa te bereiken. Goubau: „Ik was op zoek naar een plek die in zekere zin een breuklijn zou voorstellen tussen Oost en West. Deze grens en muur leek mij daar een tastbare representatie van. Het is belangrijk om deze situatie te documenteren, want ook wij zijn erbij betrokken.”
De grens leidt tot veel ophef bij de Poolse bevolking. Een vrouw laat een kaart zien van de omgeving. Foto Aurelien Goubau
Bij de grens met Wit-Rusland heeft een groep ngo’s, Grupa Granica, een permanente basis ingericht om vluchtelingen te helpen in het bos. Activisten zijn meestal Pools, maar komen soms ook uit andere Europese landen. Foto Aurelien Goubau
Activisten van Grupa Granica vonden kleren van vluchtelingen die de nacht hadden doorgebracht. Ze zouden door twee minderjarige Afghaanse meisjes zijn gebruikt. Zij werden de volgende dag in Warshau aangetroffen. Foto Aurelien Goubau
Een veiligheidsdeken in het bos. Foto Aurelien Goubau
In Teremiski (Polen) wordt een Soedanese man geholpen door Grupa Granica. Foto Aurelien Goubau
De groep werd onderkoeld aangetroffen. Ze zouden al een week in Polen zijn na een rivier te hebben overgestoken, waar geen muur is opgetrokken. Foto Aurelien Goubau
Sommige vluchtelingen kregen pijnstilling toegediend via een infuus. Foto Aurelien Goubau
Hij werd met zeven anderen gevonden. Foto Aurelien Goubau
De groep van acht zou later Duitsland willen bereiken door middel van een mensensmokkelaar. Het is niet bekend of dat is gelukt. Foto Aurelien Goubau
Het is moeilijk om je voort te bewegen door het dichte bos.Foto Aurelien Goubau
Op de islamitische begraafplaats in Bohoniki meet Yannick met zijn zoon een graf voor een migrant uit Jemen op. Yannick en zijn zoon zijn Tartaar. Foto Aurelien Goubau
Sinds het begin van de vluchtelingencrisis in 2021 zijn zeven vluchtelingen begraven in Bohoniki, en volgens Grupa Garnica 37 in de regio. Doodsoorzaak is vaak verdrinking, onderkoeling of uitputting. Foto Aurelien Goubau
Migranten verschuilen zich in het bos bij de grens. Foto Aurelien Goubau
Op 13 januari brak er een grote ijsschots (A84) af van de George VI ijsplaat, die aan de zijkant ligt van het schiereiland dat richting het noorden naar het puntje van Zuid-Amerika reikt. De onderzoekers van de Falkor, die toevallig in de buurt waren voor ander onderzoek, volgden hun nieuwsgierigheid. Op 25 januari bereikten ze de plek waar kort daarvoor nog een honderdvijftig meter dik pak ijs had gelegen.
Met een robotonderzeeër, de SuBastian, zochten ze acht dagen lang de ongerepte zeebodem af naar bijzonderheden.
Op jonge leeftijd verhuisde Xiaoxiao Xu (40) binnen China naar een andere stad met een nieuw dialect. Zeven jaar later reisde ze haar moeder achterna naar Nederland, waar ze weer een nieuwe taal moest leren. Xu worstelde er lange tijd mee hoe ze zichzelf moest uiten maar vond een manier in de fotografie. In 2009 studeerde ze af aan de Fotoacademie in Amsterdam, sindsdien werkt ze aan eigen projecten.
Door de verhuizing in China had Xu zich geïsoleerd gevoeld en een toevlucht gezocht in de wereld van Japanse manga. Toen ze in Nederland in 2022 voor de eerste keer een cosplay-conventie bezocht, zag ze, naast figuren uit bijvoorbeeld Star Wars en Breaking Bad, personages uit Japanse anime en manga. „Ik had gelijk een band met de bezoekers. Ik voelde me als een kind in een snoepwinkel”, vertelt ze. Voor haar nieuwe fotoboek This looks better irl: Exploring cosplay cons bezocht Xu in tweeënhalf jaar tijd meer dan dertig cosplay-bijeenkomsten in Nederland, België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Ze werd er betoverd, zoals ze het zelf formuleert, door het gemeenschapsgevoel en de creatieve aandacht voor kleding, make-up en accessoires waarmee personages uit films, strips en games tot in detail worden uitgebeeld.
Op sociale media delen cosplayers geregeld het maakproces van hun outfit, waar ze soms maandenlang aan werken. Xu besloot naast eigen foto’s ook hun Instagram-screenshots in haar boek op te nemen.
Online laten deze cosplayers niet alleen hun creaties zien, maar ook hun onzekerheden en kwetsbaarheden, zegt ze. In het voorwoord schrijft ze: „Een groot deel van de cosplaygemeenschap is neurodivergent. […] Op sociale media delen ze hun gevoelens.” Zo vertelt een cosplayer op Instagram dat de therapie voor een angststoornis haar zwaar valt. Een ander geeft aan liever niet spontaan aangesproken te willen worden op een conventie, omdat dat te veel onverwachte prikkels geeft.
Xu: „Ik denk dat veel mensen moeite hebben om hun gevoel te uiten in taal. Met mijn fotoserie wil ik de eigenheid van cosplayers laten zien. Vaak worden ze weggezet als kinderlijk. Ze omarmen juist de vrijheid om zichzelf te zijn.”
Niet voor iedereen is cosplay overigens een toevluchtsoord, zegt ze. „Een groot deel vindt het gewoon leuk om te knutselen en creatief bezig te zijn. Om iets moois aan te trekken en naar een conventie te gaan.”
Vroeger was Willy Kling (73) timmerman en trainde hij de plaatselijke voetbaljeugd. Nu is hij met pensioen en traint hij waterslagers. Dat is een kanarieras dat speciaal voor de zang wordt gefokt, waar dan weer wedstrijden voor worden georganiseerd. Vanzelf gaat dat zingen niet: alleen de mannetjes doen het, en ook die brengen hun krachtige, gevarieerde, als klokkend en borrelend water klinkende lied alleen na een zorgvuldig uitgedacht trainingsregime.
Er is een jaarlijkse cyclus, die rond deze tijd van het jaar begint. De zang van de waterslager is deels erfelijk bepaald, dus de in het Gelderse Wijchen wonende Willy Kling en zijn vrouw (die „voor 200 procent” achter zijn hobby staat) koppelen een melodieus mannetje aan een vrouwtje, een ‘pop’, en dan hopen ze „dat daar weer toppers uitkomen”. Als ze vijf dagen oud zijn krijgen de jonge vogeltjes een voetring met daarop het kweeknummer dat Kling van de bond toebedeeld kreeg en een uniek nummer per dier.
In november, als ze een klein half jaar oud zijn, begint de zangles. In de volière laten de mannetjes zich dan al horen, maar nu gaan Kling en zijn vrouw ze ‘opkooien’, zoals dat heet: vier boven elkaar, elk in een eigen kooitje. Waterslagers beginnen te zingen als het licht wordt, dus hij zet ze in een volledig verduisterde ruimte waar hij met een lamp meerdere keren per dag een zonsopkomst veinst. En dan luisteren. Twaalf verschillende geluiden (‘toeren’) onderscheiden de experts: de klokkende, bollende en rollende waterslag moeten ze in het repertoire hebben, net als bijvoorbeeld het knorren, woeten, bellen en tjokken. Belangrijk is dat de onderste van de vier een brutaal knaapje is, niet bang het voortouw te nemen: waterslagers beginnen doorgaans te zingen zodra ze onder hen een soortgenoot horen.
Kling zit erbij en noteert. „Het mooiste”, zegt hij, „is als ze alle vier hetzelfde lied inzetten, dat het een zuiver in het gehoor liggend geheel is. Als er een met de knor begint en een ander met de klok, dan klinkt het niet.”
Hoe krijg je dat voor elkaar? Lachend: „Ja, dat is het uitzoeken van de liefhebber.” Het samenstellen van goed op elkaar ingespeelde kanarieteams helpt natuurlijk. En voedsel is belangrijk. Kling experimenteert met soorten voer, weegt het op de gram nauwkeurig. Anijszaad, bijvoorbeeld, is wat nootachtig, dat is heel goed voor de keeltjes. „Maar welk voer precies, en in welke hoeveelheden: dat is geheim. Daar ben ik járen mee bezig geweest.” Wat ook helpt is een strak ritme: niet de ene dag voeren om vijf uur en de volgende pas om zes uur. „Een mens moet regelmaat hebben, maar een vogel ook.”
Zo werkt hij toe naar de wedstrijden. Het Nederlands kampioenschap was de afgelopen jaren in Urk. Kling neemt altijd een wedstrijdselectie van 24 waterslagers mee; zes teams van vier, in houten koffers. De bedoeling is dat je ze daar aflevert, je mag er niet bij zijn als de keurmeesters naar het gezang van de deelnemende vogels luisteren en scores toekennen. Wel geeft Kling zijn eigen voer mee, en zelfs zijn eigen water. „Dat is gewoon kraanwater, maar wel van hier. In Wijchen is het water anders dan in Katwijk of Urk. Elke plaats heeft z’n eigen hardheid.” De kleinste verandering van spijs, zo gelooft hij, zou de zang van z’n vogels kunnen aantasten. Zo werd hij al meerdere keren Nederlands kampioen – en zelfs een keer wereldkampioen.
Foto’s Eveline van Elk
Op het laatste NK, afgelopen januari, heeft hij „wel goed gedraaid, laat ik het zo zeggen”. Er zijn meerdere categorieën: een voor het kwartet vogels boven elkaar, een voor duo’s, een voor enkelingen. Hij kwam thuis met respectievelijk de tweede, derde en tweede plaats. Tevreden? „Jah, ik ben ergens wel blij, maar toch, toch.” Bij meerdere andere zangwedstrijden ging hij dit jaar naar huis met de prijs voor ‘meesterzanger’: die is voor de vogel die van alle 250 tot 300 die meededen het mooist zong. Van prijzengeld is overigens geen sprake; Kling en andere deelnemers doen het voor de eer.
Foto Eveline van Elk
De vogels gaan na de wedstrijd weer naar de volière; sowieso zitten ze nooit langer dan twee, drie dagen achtereen in het kleinere kooitje, zegt hij. Na zo’n cyclus gaan ze naar een opkoper, die ze naar onder meer het Midden-Oosten en Vietnam vervoert. „Schijnbaar willen die mensen daar ze in huis hebben.”
Er zijn steeds minder mensen die dit doen, zangkanaries kweken en leren zingen. Met duizenden waren ze in de jaren vijftig, nu is Willy Kling een van de weinigen die er nog elke dag mee bezig is.
Ja, elke dag, benadrukt hij, maar niet de héle dag. „Je kunt wel eindeloos bij die kooien gaan liggen hangen, maar dat vinden die vogels ook niet leuk.”