Het jeugdbeschermingsstelsel is mislukt, concludeert de Algemene Rekenkamer

Jeugdwet De Algemene Rekenkamer trekt donderdag snoeiharde conclusies over de staat van de jeugdbescherming. De verantwoordelijke ministers en staatsecretarissen hebben hun rollen “onvoldoende ingevuld”.
Verantwoordelijk minister Franc Weerwind (Rechtsbescherming, D66) en staatssecretaris Maarten van Ooijen (Volksgezondheid, CU) bij een commissiedebat over jeugdbescherming.
Verantwoordelijk minister Franc Weerwind (Rechtsbescherming, D66) en staatssecretaris Maarten van Ooijen (Volksgezondheid, CU) bij een commissiedebat over jeugdbescherming. Foto Bart Maat/ANP

Voor de jeugdbescherming is de in 2015 ingevoerde Jeugdwet welbeschouwd uitgelopen op een mislukking. Dat concludeert de Algemene Rekenkamer in een donderdag verschenen rapport. De wet, die van jeugdbescherming een gemeentelijke taak maakte, heeft geleid tot „een onoverzichtelijke en onwerkbare situatie voor gemeenteambtenaren én hulpverleners”.

De verantwoordelijke bewindslieden (de opeenvolgende ministers voor Rechtsbescherming en staatssecretarissen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) hadden volgens de Rekenkamer „slecht zicht op het functioneren van de jeugdbescherming”. Hun rollen hebben zij „lange tijd onvoldoende ingevuld”.

De overheveling van jeugdbescherming naar de gemeenten had moeten zorgen voor minder uitgaven, kortere wachttijden en minder administratie. Het moest „eenvoudiger, efficiënter en effectiever”. Dat is volgens de Rekenkamer niet gelukt. Op papier lijkt de uitvoering goed geregeld, maar in de praktijk krijgen kinderen en kwetsbare gezinnen te laat te weinig hulp.

Ten koste van kinderen

Onder de wet is de jeugdbescherming getransformeerd in een kluwen van verantwoordelijkheden en belangen, aldus de Rekenkamer. Jeugdbeschermers zijn afhankelijk van de gemeenten, zowel voor financiering als voor het regelen van de hulp. Dat kost hen veel tijd en moeite, ten koste van de kinderen en kwetsbare gezinnen voor wie zij verantwoordelijk zijn. Gemeenteraden blijken niet in staat om hun corrigerende taak uit te voeren. Daarvoor beschikken zij niet over genoeg „informatie, tijd of deskundigheid”.

Dus komen kinderen volgens de Rekenkamer terecht in een kafkaëske situatie van „georganiseerde onmacht”, tevens de titel van het rapport. Iedere betrokkene heeft het beste met ze voor, maar niemand is bij machte om daadwerkelijk voor verbetering te zorgen. Het rapport noemt het „schrijnend” dat juist kwetsbare kinderen, toevertrouwd aan de staat, in veel gevallen niet de hulp krijgen die ze nodig hebben.

In een reactie, opgenomen in het rapport, schrijven minister Franc Weerwind (Rechtsbescherming, D66) en staatssecretaris Maarten van Ooijen (Volksgezondheid, CU)dat „zij erop vertrouwen dat de lopende initiatieven de problemen in de jeugdbescherming zullen oplossen”. Voor de Algemene Rekenkamer is er momenteel „nog onvoldoende grond om dit vertrouwen te delen”. Zij roepen de bewindslieden op om het voortouw te nemen.