N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Stoffen In de negentiende eeuw vulde Ann Sykes een album niet met foto’s of poëzie, maar met stukjes stof. In The Dress Diary zijn de stukjes stof het middelpunt van een verhaal dat de hele wereld aangaat.
In 1844 sterft de zoon van Maria Balestier, vrouw van de Amerikaanse consul in Singapore. Hij was 22 en bezweek aan een koorts. In een brief naar huis schrijft Balestier: „It would be a great plaesure if we had a portrait of him”. Net zoals het niet meer is voor te stellen dat je alleen muziek kon horen als die live gespeeld werd, is het ook bijna niet voor te stellen dat je van een dierbare geen portret hebt. Geen tekening, geen schilderij, geen babyfoto, geen schoolfoto, geen pasfoto, geen selfie. Geen enkele gelijkenis. Balestier behielp zich met zijn kleding. „One of his riding caps gives him to me in his gayest spirits and good health”. Ze ziet hem weer voor zich.
De brief van Balestier wordt aangehaald in het boek The Dress Diary of Mrs Anne Sykes. Het is een boek dat zijn bestaan dankt aan geslenter op een rommelmarkt. Daar vond een kennis van de Britse kostuumhistorica Kate Strasdin een in roze zijde verpakt album dat geen foto’s bevatte maar stukjes stof. Meer dan tweeduizend lapjes afkomstig van baljurken en rouwjurken, herenvesten en kinderkleding, die laten zien dat de 19de eeuw geen wereld in zwart-wit was. De kleding overgeleverd op de stijve foto’s uit die eeuw heeft hier kleur, lichtblauw en donkerrood, roestbruin en bloedrood, verenigd in lieflijke en woeste patronen. Zelfs een panterprint ontbreekt niet. Laten we er eens een beschrijven, zo’n patroon uit de jaren 1840 , woorden geven misschien beter aan hoe druk die patronen waren; dat ze vroeger uitgebreid beschreven werden komt misschien door de uitvinding van de fotografie. Op de tweede bladzijde van het boek staat rechtsboven een patroon dat zowel verticale bruine strepen bevat (alsof het pakpapier is) als lichtbeige lijnen (alsof ze bliksemschichten zijn), zowel roze en blauwe stippen als roze en blauwe ovalen die dankzij een grotere stip in het midden net ogen lijken. Zonder stip zijn het blaadjes, soms spermatozoïden. Pakpapier, bliksemschichten, ogen, blaadjes, spermatozoïden; hele wereld trekken voorbij in één stukje stof. Als de eigenaar het aanhad zag je misschien alleen een zwiep van kleuren, als de drager bewoog, als op een impressionistisch schilderij. Maar die waren er nog niet in 1840. Ik moet denken aan een opmerking van gravin Greffulhe, die model stond voor de gravin van Guermantes in Op zoek naar de verloren tijd: „Ik denk niet dat er een plezier op de wereld vergelijkbaar is met dat van een vrouw die voelt dat iedereen naar haar kijkt, en dat al die vreugde en energie naar haar wordt overgedragen.” De gravin stond natuurlijk aan de top van de maatschappij, met een leger aan arbeiders die zorgden dat zij kon schitteren. Ik denk aan Laura Ingalls, die één winter- en één zomerjurk had. De volgende zomer was haar jurk te kort voor de heersende mode en preutsheid en werd ze uitgelachen. Een snip is ze volgens haar omgeving, een vogel vanwege haar te korte jurk.
Wasvrouwen
Kate Strasdin vergeet de wasvrouwen niet in haar boek. Pagina’s lang beschrijft ze wat er nodig was om een vrouw uit de middenklasse te doen stralen. In het album is maar één stukje stof van een van Ann Sykes’ werknemers opgenomen, een soort gevlochten raamwerk van bruin touw afgewisseld met een baan herfstblaadjes. Het is verleidelijk in dat touw tralies te zien. Het behoorde aan kokkin Margaret Charnock, maar dit is volgens Strasdin niet wat ze tijdens haar werk droeg. „Het opvallende katoen was te decoratief voor de keuken.”
De fleurige stukjes jurk en kinder- kleding tonen een kleurige 19de eeuw
In The Dress Diary zijn de stukjes stof het middelpunt van een verhaal dat de hele wereld aangaat. De katoen waar een groot deel van de kleding in het album van werd gemaakt, kwam oorspronkelijk uit India en werd geoogst door slaafgemaakten op Amerikaanse plantages. De mannen rondom Ann Sykes verdienden hun fortuin met het produceren van stoffen in de fabrieken in het noorden van Engeland. Strasdin noemt het album een stil gedenkteken voor de handen die de katoen „plukten, glad maakten, sponnen, weefden, verfden en bedrukten”. En dat allemaal van een plant die de Franse reiziger Jan van Mandeville in de 14de eeuw beschreef als een „geweldige boom die aan het eind van zijn takken kleine lammetjes draagt”.
Helaas krijgen we niet alle 422 bladzijdes van Sykes’ album te zien. Strasdin schenkt ons slechts zestien pagina’s. Tegelijkertijd: wie zou nu nog zijn jurk verknippen, ook al hou je nog zoveel van je vrouw/zus/kennis/vriendin/werkgever? Het maken van zo’n album was ook een gevolg omdat mensen vroeger geen kleren kochten maar balen stof, waarvan ze dan zelf kleding maakten of lieten maken en dus stukjes stof over hadden. Strasdin haalt Jane Austen aan, die in 1798 nog in een brief verzuchtte: „Ik kan niet beslissen hoe mijn nieuwe jurk moet worden. Ik wou dat je zulke dingen kant en klaar kon kopen.”
Piratenvlag
Niet alle stof in Ann Sykes’ album is afkomstig van kleding. Er staat bijvoorbeeld ook een stukje van een piratenvlag in. Adam Sykes handelde in de jaren 1850 in stof vanuit Singapore en Sjanghai en nam zijn vrouw mee. Nog meer geschiedenis: de Opium- en nadere oorlogen die het kolonialisme veroorzaakten in Azië. Het stukje stof van de piratenvlag kreeg Ann van een Britse admiraal die de Aziatische piraten die het verkeer tussen diverse koloniën verstoorden moest verslaan. Veel sporen heeft haar verblijf in Singapore niet in het boek achtergelaten. De Britse vrouwen in de kolonie bleven zich Brits kleden en er staan geen lapjes stof in die ze van Aziatische vrouwen kreeg; alleen een paar stukje zijde van handelaren.
Over Ann Sykes komen we uit het boek weinig te weten. Er zijn geen foto’s van haar bekend, geen teksten, behalve de summiere aanwijzingen die ze boven de stukjes stof schreef. Of haar album een unicum is, is ook niet bekend. Er zijn er in ieder geval niet meer overgeleverd, voor zover nu bekend. In vroeger eeuwen zijn er wel meer manieren bedacht om leven en geliefden vast te leggen, die bijna allemaal van de fotografie verloren hebben. Maar ze hebben bestaan en soms bestaan ze nog, en soms bieden ze een zintuigelijker ervaring dan die dominante vorm. Van beschilderde schedels uit het prehistorische Jericho, het dodenmasker tot het silhouet, de uit zwart papier geknipte portretten en profil die in de 18de eeuw populair werden, of de vervolmaking in de physionotrace, een apparaat dat door middel van twee stiften die contouren van een gezicht op papier overbracht. Bronzen kinderschoentjes. Tatoeages. Kinderhandjes in prehistorische grotten. Maar ook albums met handtekeningen, visitekaartjes, poëzie, gedroogde bloemen. Er zijn vast nog meer voorbeelden. Bruidstaart in een vriezer. De Engelse mecenas Edward James liet de voetafdruk van zijn vrouw, balletdanseres Tilly Losch, in een tapijt weven. Ann Sykes verzamelde stof. 1840 in 2023, voel de zachtheid van katoen aan het begin van de herfst als er alleen op stof nog bloemen zijn.