Cellist Steven Isserlis: ‘Bach was mijn reden om op te staan’

Britse cellist Steven Isserlis in Maastricht, 2023.

Chris Keulen

Interview

Cellist Steven Isserlis (64) valt op door zijn humor en bescheidenheid. Zijn Haydns klinken als glimlachjes, zijn tweets prikkelen tot nadenken. Uit enthousiasme schreef hij kinderboeken over klassiek, en een gids voor Bachs cellosuites.

‘Cellist en liefhebber van mensen die me aan het lachen maken.” Zo beschrijft Steven Isserlis (64) zichzelf op zijn Twitterprofiel. Een detail, zou je denken. Maar de twitterende Isserlis is een soort lightversie van The School of Life. Dagelijks post hij een rabbijnse wijsheid, grap of pregnant kunstenaarscitaat. Oogst van de week: ‘Genie is eeuwig geduld’ (Michelangelo). ‘Wat tilt een mens tot groter hoogte, liefde of muziek? Waarom kiezen? Het zijn de twee vleugels van de ziel’ (Berlioz).

In Nederland heeft Isserlis niet de bekendheid die hij verdient – en internationaal wel geniet. „Het zal wel aan mijn mislukte Concertgebouwdebuut in 1990 liggen”, zegt hij, met lange grijze krullen die schudden door het schouderophalen. „Ik had een enorme jetlag die dag, en ik maak sowieso wel vaker slechte debuten omdat ik me in zo’n situatie altijd wat ongemakkelijk voel.”

2023 breekt de trend: Isserlis is volop Nederland. In oktober gaat hij op tournee met Amsterdam Sinfonietta, deze lente soleert hij bij twee symfonieorkesten. Na een ontroerend intieme visie van het celloconcert van Dvorák (in maart, met PhilZuid en Duncan Ward) volgt dit weekend het Concertgebouw in Amsterdam, waar hij debuteert bij het Nederlands Kamerorkest in Boccherini’s Derde celloconcert en Haydns Eerste celloconcert. Afgaand op zijn eerdere uitvoeringen worden het concerten met Isserlis op zijn Isserlist. Licht, luchtig en soepel in zijn spel – alsof hij rijpe kastanjes opvangt, bloemen plukt of een bedtijd-verhaaltje voorleest.

https://www.youtube.com/watch?v=1PRZ-akAYxU

Koude kerk

Het is een vrieskoude maartse vrijdag in Maastricht-Mariaberg. Symfonieorkest PhilZuid is net verhuisd naar een nieuwe repetitieruimte met veel kantoorruimte, gesitueerd in een oude kerk. De gangen ruiken naar tapijtlijm. „Het is ijskoud in de kerk”, zegt Isserlis. Met zijn Stradivarius-cello is hij voor een extra uur toonladders uitgeweken naar een van de warmere oefenstudio’s. „Toonladders spelen is net zoiets als tandenpoetsen”, zegt hij. „Tien minuten in de ochtend en je bent klaar voor de dag. Ik zie er nooit tegenop. Hooguit voel je aan je toonladders hoe moe je bent. Maar ik ben ’s ochtends eigenlijk altíjd moe. En troost me dan met wat Oscar Wilde zei: alleen saaie mensen zijn briljant aan het ontbijt.”

U bent hier nu voor het celloconcert van Dvorák. Gebeurt het wel eens dat u ’s ochtends merkt dat uw stemming eigenlijk niet staat naar het stuk dat op het programma staat en beter past bij, zeg, een celloconcert van Boccherini?

„In een Boccherini-bui ben ik altijd: dat is mijn default-modus. Ik heb ook gewoon een gezicht dat ik niet in de plooi kan houden, wat overigens zeer onhandig is, bijvoorbeeld als ik mensen niet leuk vind. Maar mijn natuur zit me niet in de weg als ik Dvorák speel. Daar is Dvorák veel te goed voor; hij sleurt je mee en neemt je over. Wie dirigeert, maakt wel verschil. Ik hoop altijd op een levendige communicatie met zowel de dirigent als de musici. Interactie. Anders verwordt musiceren tot een soort absurdistisch gesprek. ‘Hoe is het met jou?’ ‘Ik houd van kaas.’ Dat gebeurt hoor, dat je zo langs elkaar speelt. Terwijl muziek een dialoog moet zijn.”

De spontaniteit waarmee solisten steeds dezelfde repertoirestukken spelen, frappeert me tóch – ondanks die steeds wisselende omstandigheden en interacties.

„Waarom? Grote muziek spreekt tegen je, daar komt geen sleet op. Bij middelmatige stukken is het lastiger, dat hangt meer af van de kwaliteit van de uitvoering. Een cellist die de sonate van, zeg, Ignaz Moscheles niet goed speelt, kan dat stuk saai doen lijken. Maar dat ligt dan aan de cellist, niet aan de noten. Dvorák kan hoe dan ook niet stuk. Toen ik twaalf was, was het mijn lievelingsconcert. Die liefde heeft zich steeds verder verdiept – als in een goed huwelijk.”

In hoeverre is uw smaak met u meegegroeid?

„Niet wezenlijk. Mijn favoriete boeken zijn niet veranderd, ik houd nog steeds van de victoriaanse romans die ik als kind verslond. Ik denk ook dat sommige grote kunst – muziek, schilderkunst, literatuur – de eeuwen niet voor niets heeft doorstaan.”

En uw spel? Zou u uw eerste Dvorák-interpretatie van vijftig jaar geleden herkennen?

„Meteen. Maar dat betekent niet dat ik er graag naar zou luisteren. Ik houd niet van terugkijken, ik bekijk ook niet graag jeugdfoto’s. Van binnen voelt het alsof je niet verandert, al weet je dondersgoed dat de tijd ook jou niet heeft overgeslagen.

„Als je jong bent, speel je instinctiever. Ik denk nu meer na over vorm en structuur. Maar ik klink ook expressiever en tragischer, omdat ik meer heb meegemaakt. De zonzijde daarvan is dat ik in het durven uitdrukken van heroïek en intimiteit óók schaamtelozer ben geworden.”

Vlees met jus

Behalve door zijn onopgesmukte manier van spelen, onderscheidt Isserlis zich door nevenprojecten. Zo schreef hij twee kinderboeken over klassieke muziek.

Wie wist dat Beethoven uit frustratie een leerling in zijn schouder beet? En uit nijd over een verkeerde bestelling eens een bord vlees met jus in het gezicht van de ober duwde (en daar luid bij lachte)? Dat J.S. Bach ooit – hongerig en berooid – langs een herberg liep, twee uit het raam gesmeten haringkoppen opving en in de bekjes ervan de gouden dukaten van een weldoener aantrof?

„Ik had als kind een cellolerares die over componisten vertelde alsof ze goede, levende vrienden waren”, zegt Isserlis. „Dat inspireerde me enorm. Voor mijn eigen zoon Gabriel zocht ik later naar boeken die diezelfde functie zouden vervullen, maar ik vond alleen serieuze biografieën. Terwijl de levens van veel componisten – Stravinsky, Dvorák, Beethoven, Bach – vol hilarische verhalen zitten.”

Isserlis’ nieuwste boek is gewijd aan de cellosuites van Bach. Net als in zijn kinderboeken is de toon ‘conversational’. Tegelijkertijd is Isserlis zeer overtuigend door de mix van eigen ervaringen en nieuwe wetenschappelijke inzichten.

„Het Bach-boek was mijn coronaproject”, zegt hij. „Bach was mijn reden om op te staan. Bij mijn opname van de cellosuites, ruim vijftien jaar geleden, ontwikkelde ik een theorie over een verband tussen de toonsoorten van de suites en de biografie van Christus, beginnend met de geboorte (nr.1 in G majeur) tot en met de Wederopstanding (nr.6 in D majeur). Tijdens de lockdowns heb ik er verder onderzoek naar gedaan. Dan vind je veel aanwijzingen die die theorie onderbouwen. Zekerheid heb je uiteraard nooit, maar wat er voor mij meer toe deed is dat dit idee míj heeft gevoed en geraakt.”

Het is opvallend hoe de Bach-suites cellisten steeds tot nieuwe boeken en/of theorieën prikkelen. Cellist Anner Bijlsma publiceerde in 1998 een studie waarin hij bepleitte dat de suites heen en weer gestreken moesten worden.

„Uhm, ja. En ik was echt dol op Anner maar met zijn theorie ben ik het geheel oneens. Wat overigens niks uitmaakt. Muzikaal staan we aan dezelfde kant: die van de zoekers, dienaren, idealisten en zelfspotters zo je wilt – niet die van de ego’s, carrièrejagers en zelfverzekerde succeskanonnen. Ik wil zoveel mensen enthousiasmeren en infecteren met mijn liefde en enthousiasme voor de Grote Goden. That’s it. Daarop is alles terug te voeren.”

Speaking of: speelt u de cellosuites van Bach nog? Ik zag ze niet op uw agenda staan.

„Nee. Er is dit boek, dat nadrukkelijk ook voor niet-musici is bedoeld, en een cd-opname – en daarmee is het goed. De Bach-concerten waren de succesvolste concerten uit mijn loopbaan, maar ik kan de stress niet meer aan. Ik ben te bang voor geheugenverlies. Die angst is altijd wel aanwezig, ook in andere muziek, maar bij Bach verlamt hij me inmiddels. Al die noten, alles zo perfect. En tegelijkertijd die diepe menselijkheid, de humor, vreugde, tragiek. Die werkt uiteraard emotionerend, en toch moet je als uitvoerder ook weer niet bang zijn, want het is ook ongecompliceerde dansmuziek. Snap je? Alles bijeen… ik begin er niet meer aan.”

Over zoeken en dienen: uw vader werd geboren in Oekraïne, uw opa was componist en verliet in 1923 de Sovjet-Unie. Hoe werkt die afkomst door in uw eigen bestaan?

„Dat is ingewikkeld – en wat ongemakkelijk om over te praten. Mijn opa omringde zich ook na zijn exil met zoveel mogelijk Russen, maar in mij werkt dat hooguit door in een diepe liefde voor Russische muziek. Ik voel me wel joods – maar op een culturele, niet op een religieuze manier. We voldoen ook aan alle clichés; zeer hechte familie, kunst wordt door iedereen uitermate belangrijk gevonden, dat soort normen en waarden. Onlangs heb ik gespeeld in de Remuh-synagoge in Krakau, op de plek waar ooit mijn voorouders stonden. Dat was roerend, maar ik kan nooit herleiden in hoeverre mijn afkomst mij heeft gevormd. Mijn humor lijkt me erg Brits. Misschien dat mijn muzikale zendingsdrang erop terug te voeren is. En misschien ook niet.”

Concerten met Ned. Kamerorkest in Alkmaar en Amsterdam, 13 t/m 16/4 . Tournee met Amsterdam Sinfonietta, werken van Bach en Bloch 13 – 21 oktober 2023