N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Voor de serie Dag & nacht liep scenarioschrijver en hoofdrolspeler Kim van Kooten een paar diensten mee op de afdeling verloskunde van een ziekenhuis. „Ik vond mijn eigen werk ineens een beetje stom.”
„Wil je alsjeblieft niet opschrijven dat ik de hele tijd zit te huilen?”, vraagt Kim van Kooten (49) aan het eind van het gesprek. Haar man, acteur Jacob Derwig, zei het al toen ze thuis wegging: „Niet huilen, hè.”
Dat is iets van de laatste maanden. Ze is moe na het maken van de nieuwe dramaserie Dag & nacht, over een verloskundeafdeling in een ziekenhuis. De serie wordt woensdag voor het eerst uitgezonden, Van Kooten schreef het scenario en speelt de hoofdrol. Daarbovenop werd ze een paar keer flink ziek en overleed Wim de Bie, vriend van haar vader Kees van Kooten, die ook in haar leven een belangrijke rol heeft gespeeld.
En dan is er nog de weerzin die ze voelt bij het geven van interviews; een onvermijdelijk en zelfs contractueel verplicht gebeuren na het maken van een film of serie. De eerste keer dat ze de afspraak afzegde, kwam door de vermoeidheid en de weerzin. De tweede keer was ze ziek. Ze mailde: „Ik voel me na een groot interview eigenlijk altijd leeg en ongelukkig.”
Waarom heb je zo’n hekel aan interviews?
„Omdat ik heel erg áán sta tijdens zo’n gesprek. Ik wil het goed doen, want ik ben een pleaser. Ik heb dat altijd wel gehad, als kind moest ik na een verjaardagsfeestje ook al drie dagen bijkomen. Je ziet dat niet aan me, daar ben ik inmiddels achter omdat ik veel herken van mezelf in mijn dochter. Ik ben sociaal handig, ik lijk en bén ook open en benaderbaar, maar na een feestje, een interview of drie maanden op een set ben ik heel erg moe. Dat komt doordat ik veel prikkels binnenkrijg. Als er meerdere mensen in een ruimte zijn, ben ik me heel bewust van wat iedereen meemaakt. Dat is voor m’n werk heel fijn, maar het is ook waarom ik daarna een soort error krijg.”
En wat doe je dan?
„Dan wil ik heel graag alleen zijn. Ik vind het fijn om alleen te zijn. Vroeger ook. Ik wilde nooit spelen met andere kinderen, liever niet. Dat was niet zielig, ik was heel tevreden en blij, maar ik moet wel oppassen dat het niet doorslaat naar eh… Ik zie het ook aan mijn moeder.”
Doorslaat naar wat?
„Dat ik niet helemaal vereenzaam. Dat ik niemand meer zie. Want dat ligt op de loer. Ik heb twee hartsvriendinnen, maar ik bel ze nooit. Dat moeten zij altijd doen.”
Op Instagram noemde je Wim de Bie een van de meest bescheiden mensen die je hebt gekend. Herken je jezelf in die bescheidenheid?
„Dat weet ik niet, het is natuurlijk niet bescheiden om te zeggen dat je bescheiden bent. Maar Wim, en ook mijn vader… Ik vind het heel mooi als mensen met hart en ziel iets goeds maken en dat ze dat vervolgens zelf niet van de daken schreeuwen. Ik houd van mensen die het niet nodig vinden om het alleen maar over zichzelf te hebben. Die kunnen luisteren. Die in een gesprek niet wachten op de eerste adempauze om het naar zichzelf te kunnen toetrekken.”
Je schreef in dezelfde Instagram-post ook dat je bang bent dat alleen de schreeuwlelijken overblijven. Wat bedoelde je daarmee?
„Soms heb ik het idee, ook door sociale media, dat er steeds meer mondige mensen zijn. In elke talkshow wordt iedereen om een mening gevraagd. Maar de mensen die het hardste roepen, vind ik niet per definitie de mensen die het meeste te vertellen hebben. Wim dacht honderd keer na voordat hij iets zei, en ging tien keer over een zin heen als hij iets opschreef. Hij ging bij zichzelf na: klopt het wat ik zeg, is het zuiver, wat wil ik ermee bereiken? Dat heb ik als kind heel erg meegekregen. Op een bepaalde manier ben ik er ook door lamgeslagen, ik dacht lang: o god, die lat ga ik nooit halen. Hoe Wim en mijn vader te werk gingen, zo precies, zo erudiet, zo soeverein… Tegelijkertijd was het ook heel inspirerend, want dit was wel hoe ik het liefste wilde leven: zo dichtbij jezelf, iets zinvols maken waarin mensen zich herkennen of waardoor ze zich minder alleen voelen. Waar ze iets aan hebben.”
Hoelang duurde het voordat je je niet meer lamgeslagen voelde?
„Toch zeker wel tot mijn dertigste.”
Hoe uitte zich dat?
„Zelftwijfel. Helemaal niks meer durven zeggen. Omdat ik vond dat ik het goede moest zeggen. Ik voelde al heel jong dat ik eigenlijk wel wilde schrijven. Acteren durfde ik niet eens toe te geven, want voor een camera staan, dat deed mijn vader al. Misschien geldt dit voor kinderen met ouders met andere beroepen ook. Maar als je vader zó in de publieke ruimte is… Zeker in die tijd, toen er nog maar drie televisiezenders waren, hij en Wim waren zo beroemd. Ze waren lange tijd het geweten van Nederland. Mijn vader was van iedereen, niet alleen van mij. Dat vond ik lastig. Als we over straat liepen, werd er altijd gekeken. Mensen gingen raar doen.”
Nu ben jij zelf ook bekend en…
„Ja, en ook twee kinderen…”
…en je man is ook bekend. Zijn er dingen die je, op basis van je eigen ervaringen, juist wel of juist niet doet?
„Ik weet nog dat ik een keer met mijn zoontje door de stad fietste, hij was een jaar of twee en zat voorop mijn fiets. Ik zag een grote poster van een serie waarin ik zat en ik verstijfde. Ik maakte een omweg, omdat ik niet wilde dat hij dat zou zien. Ik dacht: dít is zo’n moment, dat gaat hij raar vinden, dat gaat hij niet snappen. Ik heb altijd geprobeerd om het letterlijk te benoemen: onze bekendheid is niet belangrijk, het slaat nergens op. Downplayen. Ook een beetje stom eigenlijk. Maar het was een soort tegenreactie. Ik wil dat mijn kinderen op geen enkele manier last hebben van ons pad.”
Ben je er uiteindelijk in geslaagd om, in je werk, dichtbij jezelf te blijven en iets zinvols te maken?
„Ja. Ik schrijf geen dingen die de maatschappij beïnvloeden en er zullen geen Kamervragen worden gesteld over mijn werk, zoals bij Wim en mijn vader vaak gebeurde. Maar mensen kunnen wel lachen om wat ik maak, of er ontroerd door raken, waardoor ze zich minder alleen voelen. Dat is wat ik zelf uit kunst haal, en uit film en muziek: troost.”
Van Kooten baseerde het script van de dramaserie Dag & nacht op een Deense televisieserie van regisseur Lone Scherfig. Ze speelt zelf de hoofdrol, een klinisch verloskundige die een team van verloskundigen leidt in een ziekenhuis. Om het zo realistisch mogelijk te maken, liep Van Kooten een paar diensten mee met twee verloskundigen van het OLVG in Amsterdam. Zij lazen ook het script, om te controleren of alles medisch klopt.
Verloskundige Sabine Logtenberg vertelde dat ze tijdens de eerste bevalling waar je bij was tijdens het moment suprême naar je opkeek, maar je nergens zag. Bleek dat je achter een gordijn was gaan staan.
Van Kooten lacht hard. „Ik wilde me niet opdringen! Ik stond daar en dacht alleen maar: ik hoor hier niet te zijn, wat doe ik hier? Ik stapte steeds verder naar achteren. Tot ik achter een gordijn stond, dat ik dichtdeed.”
Waarom dacht je op dat moment…
Lacht weer. „…het gordijn moet dicht? Ja, de totale intimiteit waarin je terechtkomt. Ik realiseerde me ineens dat dit een van de meest bijzondere momenten in het leven van die mensen was, en dat ik daar dan bij was. Ik was me zo bewust van het gevoel dat ik daar niet hoorde te zijn, dat ik letterlijk ruimte innam.”
Je was ook aan het huilen.
„Ik vond het zo mooi, zo letterlijk léven. Het overviel me. Totáál. Ik zat het natuurlijk ook te projecteren op mijn eigen bevallingen, dat waren zulke intieme en intense momenten. Ik dacht: wie ben ik dat ik hier mag staan kijken voor een televisieserie? Ik vond mijn eigen werk ineens een beetje stom, een beetje dommig. Ja. Daar kwam het ook op neer, denk ik. Dat ik me schaamde dat ik hier een dramaserie van ging maken terwijl die verloskundigen daar het echte werk stonden te doen.”
Er komt een mens uit een vrouwenlichaam
Bij de tweede baring zei Sabine dat het beter zou werken als je actief meedeed: washandjes aangeven, slokjes water aanbieden, been vasthouden.
„Ja! Fantastisch. Dat voelde zinvoller.”
Ze zei ook dat je een goede verloskundige zou zijn. Communicatief, prettig in de omgang.
„O ja, zei ze dat? Ik heb serieus een carrière-switch overwogen. Ik vind het zó te gek. Maar ik denk ook: als ik na een feestje al drie dagen moet bijkomen, dan zou ik als verloskundige hooguit één keer per maand kunnen werken, haha. Ik zou totaal overprikkeld raken.”
Het ging ook een keer bijna mis. Een baby moest na een keizersnede gereanimeerd worden.
„Afschuwelijk. Af-schu-we-lijk. Ik zag dat de vader gewoon écht niet wist wat hem overkwam. Ik zag het kindje, blauw, echt blauw, het was zo… Ik was er, maar ik was ook niet.
„Er was één verpleegkundige, dat vond ik zó mooi, die zei tegen de vader: pak het handje maar. Dat deed hij. Ze maakte er een foto van en liet die aan de moeder zien, die lag in een andere ruimte en hoorde natuurlijk de paniek, ze zag mensen rennen, maar wist niet waarom. Ik vond dat zo lief van die verpleegkundige. Toen het kindje bijkwam, zag ik iedereen even uitademen, maar die vader veranderde eigenlijk niet. Hij zat nog helemaal in de shock. Het kindje werd op zijn blote borst gelegd zonder dat hij dat doorhad. Ik vroeg me af hoe hij hierop zou terugkijken, later. Ik was zelf heel ziek tijdens de bevalling van mijn tweede kind en weet daardoor dat je in een blur zit als het over leven en dood gaat. Dat besef raakte me heel erg.”
Jij herkende in zijn ogen wat je zelf hebt ervaren?
„Dat denk ik, ja. Dat je letterlijk niet weet wat je overkomt. Misschien is dat maar goed ook, omdat het te heftig is om het op dat moment te bevatten. Maar ik heb later wel teruggekeken op die momenten in mijn leven, dat ik ziek was, en in de ambulance lag, en dat mijn kindje te vroeg geboren werd… En dat ik dacht: díé ambulancebroeder, die zou ik nog wel een keer willen zien, willen vastpakken. Je hebt op zulke momenten mensen nodig in je leven die er zo onzelfzuchtig voor jou kunnen zijn. Ik hoopte dat deze ouders later zouden terugdenken aan die lieve verpleegkundige en zouden voelen: we zijn wel gezien.” Ze huilt. „Daar ga ik weer.”
Tijdens de zwangerschap van haar dochter kreeg Van Kooten de darmziekte colitus ulcerosa. Het duurde lang voordat ze daarvan herstelde. „Ik denk dat veel vrouwen als er iets misgaat tijdens de zwangerschap of de bevalling denken: het is mijn schuld, ik heb iets niet goed gedaan. Ik moest leren inzien dat ik er niets aan kon doen dat het misging.”
Je voelde je schuldig dat je ziek was?
„Ja. Ja. Gek hè. Tijdens de zwangerschap was ik bang dat mijn dochter mijn stress voelde. Dat idee kon ik niet goed aan, ik voelde me daar heel schuldig over. En dat voelde ik ook toen ik, zeker het eerste jaar van haar leven, te ziek was om voor haar te zorgen. Jacob moest eigenlijk alles doen.”
Was het door deze ervaring dat je een serie over verloskunde wilde maken?
„Nee, het kwam op mijn pad, Joram Lürsen vroeg me, hij is de regisseur. Ik voelde de link met mijn eigen leven pas toen ik me erin ging verdiepen.”
Er is een scene waarin een vrouw een doodgeboren kind baart. Daarna ligt ze op haar zij, terwijl haar man aan haar rugkant zit. Sabine vond het knap hoe jij hier laat zien hoe eenzaam mensen kunnen zijn in hun verdriet. Maar jij wist natuurlijk precies hoe dat voelt.
„Ja, zeker. Wat er in deze scene gebeurt, komt natuurlijk niet in de búúrt van wat ik heb meegemaakt, want ik heb geen kind verloren. Maar de eenzaamheid van verdriet, bij ziekte en verlies, dat is iets wat je alleen moet oplossen. En dan bof je als je een man hebt die het snapt als je met je rug naar hem toe gaat liggen.”
In de eerste aflevering wordt frontaal een geboorte in beeld gebracht. Was dat een…
„… keuze. Ja, dat was echt een keuze.”
Waarom?
„Omdat we dachten: we maken een serie over verloskunde, over bevallingen, laten we daar niet lullig mee omgaan. Het is wat het is. Bevallen is poep, plas, bloed, pijn, huilen, schreeuwen. Er komt een mens uit een vrouwenlichaam. Ik vind dat je het niet kunt maken om dat moment niet te laten zien.”
Wat voor doelgroep heb je daarbij voor ogen?
Ze lacht hard. „Ja, mannen, witte mannen van vijftig. Nee, ik heb geen idee. Ik hoop dat het niet alleen voor vrouwen is, dat mannen er ook lol uit halen. Maar ik kan dat altijd zo slecht inschatten.”
Heb je het idee dat je, nu je 49 bent, een andere fase in gaat met je werk?
„Absoluut. De laatste twee grote rollen die ik gedaan heb, De Zitting en deze, vind ik de meest interessante rollen uit mijn carrière tot nu toe. Gewoon omdat het volwassen vrouwen zijn. Het gaat ergens over. En omdat ik schrijven toch als mijn hoofdvak zie, kan ik altijd vrij picky zijn in wat ik speel. Ik heb ook het idee dat er een soort kentering plaatsvindt als het gaat om rollen voor vrouwen van boven de vijftig. Er wordt ook zo veel gemaakt, met al die streamingdiensten.”
Maar als je ze zelf kunt schrijven…
„… is dat héél fijn. Heel handig.” Ze lacht. „Praktisch: dan heb ik werk. Maar nog meer: dat ik het nu durf, op mijn bijna-vijftigste. Ik schrijf en acteer al vanaf mijn twintigste, en mensen zeiden vaak tegen me: waarom schrijf je niet iets voor jezelf? Maar ik durfde dat niet. Ik voelde me er niet zeker genoeg over.”
Wat durfde je er niet aan?
„Ik blokkeerde dan. Op het moment dat ik mezelf voor me zag kon ik niet meer schrijven.”
Waarom?
„Geen idee. Stress, angst. Ik kan het niet.”
Maar je durfde wel te schrijven, en je durfde ook te acteren.
„Ja, maar dat samenbrengen, dat vond ik dan te veel ruimte innemen. Misschien dat dat het is. Dan moet het wel zó kloppen. Dus ik heb ook geen spijt dat ik het niet eerder gedaan heb. Ik had voor mezelf niet de rol van Carice van Houten in Alles is liefde kunnen schrijven, dat moest zij zijn. Ik kan heel zuiver zien wat past en wat niet past. En nu, in deze serie, klopt het echt.”
De volgende dag appt ze: „Ik voelde me na afloop natuurlijk behoorlijk beschaamd en verward.” En: „Niets van wat ik me had voorgenomen hield stand (niet te persoonlijk worden, niet huilen en wel veel over werk praten).”