N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Met een van mijn beste vrienden, H., luister ik graag muziek. Dan liggen we op onze rug naar het plafond te staren terwijl het ene na het andere stuk de oren flost. Praten doen we weinig, we nemen de tonen in ons op zoals anderen schilderijen of dans. Gisteravond mocht hij de playlist samenstellen, wat altijd leidt tot uren Debussy.
„Oeh”, zei hij, toen alweer de vierde versie van Le fille aux cheveux de lin voorbij kwam. „Dit is een hele interessante, let op de versnellingen.”
Met zijn wijsvinger volgde hij de maat.
„En dan te bedenken dat ik muziek ooit haatte.”
H. komt uit een gezin waar zijn moeder, als ze thuis was, aan de lopende band platen draaide. Ze had een geweldige smaak (denk Jethro Tull en Led Zeppelin) maar was helaas ook wat hardhorend waardoor het volume altijd op standje gehoorbeschadiging stond. En zo zat H. meestal op zijn kamer waar de bastonen het tapijt deden daveren, maar hij er tenminste geen hoofdpijn meer van kreeg.
„Achteraf snap ik het ook wel”, zei hij, „Ze had een enorm drukke baan, moest mij praktisch in haar eentje opvoeden, het was gewoon een soort verdovend middel. Maar langzamerhand begon ik muziek te beschouwen als iets waarmee ik werd buitengesloten.”
En dus was H. de enige van onze vriendengroep die liever niet meeging naar concerten of festivals. Met hem lag je meestal in het gras de hemel aan te gapen.
„Ah, heerlijk” zei hij dan, „helemaal niets!” Zijn oren verlaten balzalen.
Pas jaren nadat hij uit huis was begon hij interesse te krijgen in muziek. Er ontstond een voorkeur voor componisten die niet iedere seconde hoefden op te vullen met klank of geluid. Het begon met Satie en eindigde in een levenslange liefde voor Debussy. Inmiddels kan hij zelfs de wat drukkere stukken aan, zoals Arabesque nummer 1 waar de tonen als een milde zomerregen op de trommelvliezen klateren (het wat wildere Arabesque nummer twee is hem nog iets te heftig, maar hij werkt eraan).
„De lievelingsnummers van mijn moeder waren bombastisch, ze dwongen in al hun hevigheid een sfeer af”, zei H., „Misschien dat ik daarom zo lang niet tegen muziek kon. Ik vond het opdringerig. Ga weg, dacht ik dan, laat me met rust, dwing me niet een stemming in.”
„En toen kwam Debussy.”
„Hij zei eens dat muziek de stilte tussen de noten is”, zei H. „In die stiltes vond ik kleine nissen.”
H. schoof een extra kussen onder zijn hoofd.
„Eindelijk was er plek voor mij.”