N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Kunsteducatie In Drenthe ging eind maart kunstencentrum Scala failliet. Het tekent een sluipend proces: muziekcentra verdwijnen en de toegankelijkheid van muziek- en kunstlessen staat op het spel.
Veertienhonderd kinderen in Drenthe krijgen sinds vorige week geen muziek-, theater-, dans- of tekenles meer. Het grote Drentse kunstencentrum Scala waar ze les kregen, is failliet. Het kunstencentrum viel om nadat de vijf gemeenten die het centrum subsidieerden, die steun sinds vorig jaar hadden afgebouwd.
„We moesten binnen drie jaar op eigen benen staan, en dat is niet gelukt”, vat bestuurslid Lies Rubingh de neergang van Scala samen. „Daarvoor had Scala het al jaren moeilijk, steeds weer kwamen er houtje-touwtjeoplossingen. Ik vraag me de laatste tijd af: kan een muziekschool of kunstencentrum eigenlijk wel zonder subsidie?”
De vraag die Rubingh zichzelf stelt is relevant voor heel Nederland. Want het faillissement van Scala, zeggen betrokkenen uit de cultuursector, is het zoveelste voorbeeld van een langdurige trend.
De overheid heeft zich steeds verder teruggetrokken uit het muziek- en kunstonderwijs. Ooit gold kunsteducatie als volksverheffing. Maar toen kwamen de bezuinigingen van de jaren tachtig, de privatiseringsgolf van de jaren negentig, de financiële crisis van 2008, en daarna de cultuurbezuinigingen door het VVD-CDA-kabinet (uitgevoerd door staatssecretaris Halbe Zijlstra). Tegelijkertijd kregen gemeenten steeds meer taken op hun bord.
Als gevolg kortten steeds meer gemeenten de subsidies voor muziekscholen en bredere kunsteducatiecentra. Overal waar dat gebeurt, moeten die centra efficiënter gaan werken. Ze fuseren, perken hun taken in of proberen hun omzet te vergroten. Docenten die van oudsher in loondienst waren, gaan noodgedwongen als zzp’er verder.
Die efficiëntieslag leidt er bijvoorbeeld toe dat docenten die in loondienst zijn bij het Eindhovense kunstencentrum CKE vanaf komende zomer alleen nog groepslessen mogen geven, geen arbeidsintensieve één-op-één-muziekles. De helft van de docenten wilde dat niet; zij moesten vertrekken.
De neergang in het buitenschoolse muziek- en kunstenonderwijs gaat geleidelijk. Het gebeurt dan weer hier en dan weer daar in het land. Vaak komt er, als een kunstencentrum verdwijnt, wel iets anders voor in de plaats. Maar sluipenderwijs vallen er toch gaten in de brede culturele vorming onder jongeren, zeggen mensen die de sector goed kennen. En dat geldt vooral voor muziekonderwijs, dat relatief duur en arbeidsintensief is.
Kijk naar het Prinses Christina Concours, de jaarlijkse competitie voor talentvolle musicerende jongeren. Ieder jaar was het klassieke concours bijna helemaal voltekend, met 370 à 400 deelnemers verspreid over Nederland. Ineens is dat niet meer zo, vertelt directeur Alexander Buskermolen. Vorig jaar waren er nog slechts 274 deelnemers, dit jaar 280.
„Het zou een trend kunnen zijn”, zegt Buskermolen. Hij zoekt de oorzaak in een gebrek aan muziekdocenten en bij organisaties waar die docenten werken. „In de provincie Drenthe zijn nog maar twee fagotdocenten actief. En ik moet er alles aan doen om de docenten die er zijn te bereiken. Vroeger schreef ik tweehonderd muziekscholen aan, maar die zijn er steeds minder. Dat is niet alleen vervelend voor ons: hetzelfde gaat op voor jeugdorkesten of muziekverenigingen. Het is allemaal veel moeilijker geworden.”
Niemand houdt het bij
Hóé moeilijk is niet te zeggen. Niemand houdt bij hoe het met de toegankelijkheid van cultuureducatie gesteld is. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) beëindigde vorig jaar het onderzoek Kunst- en Cultuureducatie na overleg met het ministerie. Volgens het CBS zijn zoveel kunst- en muziekdocenten inmiddels zzp’er, dat ze te moeilijk te benaderen zijn voor onderzoek.
Om dezelfde reden stopten ook branchevereniging Cultuurconnectie en het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) met het publiceren van zulke cijfers. Cultuurconnectie ziet wel dat er veel minder kunstencentra onder hun leden zijn dan vijftien jaar geleden – het waren er 210, nu 134. Maar omdat er ook organisaties gefuseerd zijn, zeggen die getallen niet veel over het aanbod.
Cijfers zijn er wel over het aantal Nederlanders dat in de vrije tijd aan kunst doet. Dat aantal is stabiel, blijkt uit de tweejaarlijkse Monitor Amateurkunst van het LKCA. Toch denken onderzoekers Luud Goossens en Arno Neele dat hun gegevens geen volledig beeld geven. „Onze cijfers wekken altijd verbazing”, zegt Neele. Er doen nog steeds evenveel Nederlanders aan kunst en muziek als tien jaar geleden, en zij nemen ook les.
Maar welk instrument amateurmusici bespelen en wat de kwaliteit van hun lessen is – dat is onbekend, zeggen de LKCA-onderzoekers. Dat zou kunnen veranderen nu er minder muziekscholen zijn. Neele: „We weten wel dat docenten erop achteruit zijn gegaan. In een aantal gemeenten zijn zij doorgegaan als collectief van zzp’ers. Alle financiële risico’s liggen bij de docenten. Muziekdocenten houden van hun vak, dus ze gaan toch door. Maar de vraag is: hoe zit het met de aanwas? Wie kiest nog voor dit vak?”
Beroerd zingen
Overheden hebben de afgelopen decennia hun aandacht verschoven naar muziekonderwijs ín de klas. Want de kwaliteit van het muziekonderwijs op de basisschool staat al sinds de jaren negentig ter discussie, vertelt lector kunsteducatie Melissa Bremmer van de Amsterdamse Hogeschool voor de Kunsten. ‘Groep acht van de basisschool zingt buitengewoon beroerd’, kopte Trouw destijds. Uit een grootschalige peiling vanuit het ministerie bleek in 1997 dat hun muzikale niveau onder de maat was.
Dus kwamen er overheidsregelingen, zoals ‘Muziek in ieder kind’, de ‘Impuls muziekonderwijs’ en het publiek-private project ‘Méér Muziek in de Klas’. Of die regelingen hebben geleid tot betere muzikale vorming van kinderen op de basisschool is niet bekend, zegt Bremmer. „De volgende peiling is in 2024. Ik ben benieuwd of je dan effect kan zien van al die extra aandacht voor muziek.”
Buiten de klas is de situatie echter heel anders, zeggen mensen uit het vak. De kloof tussen school en amateurkunst neemt toe. Neele van LKCA: „Als je als kind verder wilt met muziek, kan dat niet op school. En er is een grote groep ouders die dat niet kan betalen.” Daar komt bij dat kunstdocenten vooral daar werken waar veel vraag is en culturele instellingen zijn: in de Randstad en in de steden. In de grote stad werken scholen meer samen met vakdocenten dan daarbuiten, blijkt uit onderzoek van het LKCA.
„Omdat er meer aandacht is voor muziek op school, is in delen van Nederland een tekort ontstaan aan docenten die muziekonderwijs geven”, zegt directeur Jantien Westerveld van Méér Muziek in de Klas. „En muziekles voor kinderen is toegankelijker als het binnen de eigen wijk bereikbaar is, blijkt uit onderzoek. Met name in krimpgebieden, zoals die er zijn in Friesland, Groningen en Zeeland, is niet altijd wat voorhanden. Er zijn mooie initiatieven zoals de Rijdende Popschool, maar dat is niet overal zo.”
Directeur Alexander Buskermolen van het Prinses Christina Concours vroeg vorige maand in een post op LinkedIn aandacht voor betaalbaar, of nog liever, gratis, muziekonderwijs voor ieder kind. „Doe je dat niet, dan is een instrument bespelen per definitie elitair.”
Weliswaar bestaat het publiek-private Jeugdfonds Sport & Cultuur voor arme gezinnen, maar dat is afhankelijk van aanvragen. „Het kantoor van een muziekschool regelde dat soort dingen”, zegt directeur Jan Brands van branchevereniging Cultuurconnectie. „Als je geen infrastructuur meer hebt, dan komen initiatieven voor kunsteducatie niet meer vanzelf tot stand. Wie organiseert de samenspeelplekken, wie zorgt dat er in de wijk gewerkt wordt? ”
Kinderrecht
Het kan ook anders, zeggen beiden. Brands wijst erop dat „voor ieder gelijke kansen op culturele, artistieke en recreatieve bezigheden en vrijetijdsbesteding” is opgenomen in het VN-Kinderrechtenverdrag. In België is gesubsidieerde en dus betaalbare muziekles tijdens de naschoolse opvang normaal. In Noorwegen is de aanwezigheid van een kunsteducatiecentrum in elke gemeente wettelijk voorgeschreven. En Luxemburg stelde vorig jaar gratis toegang tot enkele jaren muziekles verplicht voor elke scholier, en reguleerde de kosten.
Wetgeving zou ook in Nederland de positie van gesubsidieerd kunstenonderwijs in gemeenten moeten veiligstellen, zeggen Westerveld, Brands en Buskermolen alledrie. „Muziek en kunst zijn basisbehoeften”, zegt Jantien Westerveld van Méér Muziek in de Klas. „Kunstonderwijs in gemeenten zou wettelijk verankerd moeten worden, zoals voor bibliotheken vastgelegd is.”
Alexander Buskermolen van het Prinses Christina Concours, ook actief in muziekeducatie op scholen, gaat vanwege zijn LinkedIn-post binnenkort op het ministerie van OCW praten over de toegankelijkheid van muziekonderwijs in Nederland. „Het ministerie wil afdwingen dat de cultuursector meer doet aan diversiteit en inclusie. Grote orkesten en ons concours trekken merendeels witte, hoogopgeleide mensen – daar worden wij op aangesproken. Ik ga tegen het ministerie zeggen: daar kunnen wij niet zoveel aan doen, als jullie beleid voeren dat cultuur alleen toegankelijk maakt voor de rijken.”