N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
matali crasset | industrieel ontwerper
matali crasset – zonder hoofdletters – is een van de bekendste Franse industrieel ontwerpers. Ze ontwerpt zowel modulaire woningen en hotelinterieurs als gebruiksvoorwerpen voor Ikea. In de interieurs van masset is het moeilijk cocoonen, want daar heeft ze een hekel aan.
De Franse industrieel ontwerper matali crasset heeft ook zichzelf nadrukkelijk vormgegeven. Dat begint al met haar naam. Ze is geboren als Nathalie. Toen ze als tiener op kleine kinderen paste die moeite hadden met het uitspreken van de N, liet ze het bij haar alternatieve voornaam. Haar naam schrijft ze consequent zonder hoofdletters, een keuze die ze niet wil verklaren. „Kijk maar op internet”, zegt ze, „daar zijn tal van redenen tegen hoofdlettergebruik te vinden.” Even opvallend is haar uiterlijk. Al decennia oogt crasset als een moderne -Jeanne d’Arc, met een kaarsrecht pagekapsel en opvallende brillen.
crasset (57) geldt als een van de belangrijkste hedendaagse Franse ontwerpers. Haar werk is opgenomen in de collecties van musea over de hele wereld, zoals het Centre Pompidou in Parijs en het Museum of Modern Art in New York. Voor verschillende musea, in Frankrijk maar ook elders, stelde ze tentoonstellingen samen die ze zelf inrichtte. Alessi en Ikea behoren tot haar opdrachtgevers, ze maakt objecten voor buitenruimtes, ontwerpt complete hotelinterieurs, waagt zich regelmatig aan architectuur en maakt plannen voor alternatieve woonvormen. Haar werk is kleurrijk, zet aan tot bewegen, biedt vaak mogelijkheden om te variëren en ademt het verlangen de wereld te verkennen en open te staan voor anderen. Kortom: er spreekt levenslust uit.
crasset, die als boerendochter opgroeide in Normée, een gehucht met tachtig inwoners in Noordwest-Frankrijk, woont en werkt in Parijs. Haar studio annex woonhuis is gelegen aan een bomenrijke binnenplaats op loopafstand van -Gare du Nord. Haar werkkamer staat vol kasten met boeken, prototypes en kunstwerken. In een belendend vertrek staan de bureaus van een medewerker en van Francis Fichot, haar echtgenoot. Vanaf zijn bureau vol hoge stapels volgt hij het vraaggesprek met zijn vrouw nauwgezet. Als zij even niet op een naam of jaartal kan komen, hoeft ze met haar zachte en ijle stem zijn naam maar te noemen („Francis, c’était quand?”) en vanuit de andere kamer klinkt direct het antwoord. Als Francis – guitige lach, kort van postuur – weer eens met zijn iPad langskomt om een gevraagde foto te laten zien, zegt hij met gespeelde ergernis: „matali, je hebt een assistent nodig.”
Haar werk ademt het verlangen de wereld te verkennen en open te staan voor anderen
crassets ontwerpen zijn soms gebaseerd op de ideeën van ecologen, antropologen en filosofen. Tijdens de coronapandemie schreef ze samen met David Bihanic, hoogleraar design aan de universiteit Panthéon-Sorbonne, een boekje over hoe design en architectuur alternatieve manieren van leven kunnen bevorderen die leiden tot een hernieuwde relatie met de natuur. Ze trok zich daarvoor een tijdje terug in het door haar ontworpen hotel Dar Hi Life in het Tunesische Nefta. In de publicatie staan naast afbeeldingen van iglo’s, tipi’s en lemen Afrikaanse hutten ook ontwerpen van crasset afgedrukt. Net als de omslagen van de vele boeken die de twee auteurs lazen: van Immanuel Kant en traktaten van andere Franse filosofen, en van kunstenaars als Theo van Doesburg. Ze werkt ook graag samen met beeldend kunstenaars. „Zij hebben oorspronkelijke gedachten die soms vertaald kunnen worden naar iets concreets”, zegt ze.
In opdracht ontwierp ze een bureau voor de Mobilier National, de overheidsinstelling voor de meubilering van ambassades en andere overheidsgebouwen. De eerste locatie waar het bureau gebruikt werd was het ministerie van Cultuur. Brigitte Macron, sinds 2017 de première dame, koos het meubel ook voor de inrichting van sommige vertrekken in het Élysée Palace, de officiële residentie van de Franse president. Voor de bouwfirma Vilogia heeft crasset net acht snel te bouwen, energiezuinige modulaire woningen ontworpen als alternatief voor traditionele bouwmethoden. Ze is bezig met het winkel-interieur van het Franse jeanslabel Atelier Tuffery. In juni is ze de curator van het beeldende-kunstfestival Le Nouveau Printemps in Toulouse. En ze werkt aan de decors voor een ballet dat in december in de opera van Bordeaux in première gaat.
Uw ouders verbouwden suikerbieten en aardappels. Heeft uw jeugd op het platteland uw werk als ontwerper beïnvloed?
„Zeker. Ons erf was een grote speeltuin. Als kind was het heel makkelijk om naar buiten te gaan en verhalen te verzinnen. Alles wat daarvoor nodig was lag voor het grijpen. Van stokken maakten we een tent. En de volgende dag deed je met die stokken weer wat anders. Van niks iets waardevols maken, dat probeer ik nog steeds. We hebben helemaal niet zo veel nodig. Hoe je omgaat met wat voorhanden is, is belangrijker dan grote nieuwe structuren bedenken.
„Mijn vader was een voorbeeld voor me. Hij was altijd in de weer met zijn landbouwmachines. Met nieuwe onderdelen en zelf bedachte uitbreidingen probeerde hij zijn machines beter te maken. Daar stak ik van op dat je bestaande dingen kunt veranderen.”
Kwam u uit een designminded gezin?
„Nee, zeker niet. Hoe het er binnenshuis uitzag interesseerde mijn ouders niks. Ze leefden buiten, op het land.”
Wist u als kind al wat u wilde worden?
„Mijn twee broers, de een jonger, de ander ouder, wilden graag verder met de boerderij. Net als mijn tweelingzus Véronique, met wie ik een geheimtaal had ontwikkeld, wilde ik iets anders. Als tieners hadden mijn zus en ik het gevoel verstoken te zijn van cultuur. Bibliotheek, boekhandel, bioscoop en theater waren ver weg. Alleen via school had ik toegang tot boeken.
„Véronique en ik hadden de droom naar Parijs te gaan, iets creatiefs te doen. Mijn zus is in de filmindustrie gaan werken, bij een productie- en distributiebedrijf. Mijn moeder hoopte, als ik het me goed herinner, dat ik onderwijzeres op een lagere school zou worden. Toen ik vijftien was hadden mijn ouders geregeld dat ik een paar dagen mocht meelopen op een architectenbureau. Geen fijne ervaring. Die architect behoorde tot de upper class, ik voelde me op zijn kantoor allerminst thuis. Mijn conclusie: architect of ontwerper worden is niks voor mij.”
Koos u daarom voor een marketingstudie?
„Dat denk ik. Op die marketingopleiding had ik het best naar mijn zin. Ik had fijne leraren die me van alles leerden, bijvoorbeeld hoe bedrijven functioneren. Ik was ook een goede student. Maar na een jaar of drie gingen mijn jaargenoten zich anders gedragen en kleden. Ze gingen pakken dragen en attachékoffers gebruiken. Ik voelde me er steeds minder thuis, het werd me te bekrompen. Het was geen plek meer waar ik me kon ontwikkelen, waar ruimte was om weids te denken.”
Wat was het keerpunt?
„Toen de enige medestudent die ik leuk vond op stage ging naar Berlijn. Ik besloot met hem mee te gaan. We waren twintig. Overdag werkten we in een groot warenhuis en ’s avonds trokken we veel op met de Berlijnse design avant-garde. Het wemelde daar van de interessante ontwerpers. We belden ze op vanuit een telefooncel, zeiden dat we Franse studenten waren en ze voor een scriptie wilden interviewen. Zo kwamen we bij hen thuis over de vloer. Bij de ontwerpers Herbert Jakob Weinand en Hermann Waldenburg, bij Wolfgang Müller, oprichter van kunstenaarsgroep Die Tödliche Doris, en bij design-en architectuurhistoricus Christian Borngräber. De Muur stond nog overeind, Berlijn was nog verdeeld, en de sfeer in de stad was nog heel anders dan nu. In plaats van dat we voor onze opleiding een werkstuk maakten over een economisch onderwerp, kwamen we terug met een scriptie over Berlijnse meubelontwerpers.”
Die medestudent was Francis, haar latere echtgenoot en de vader van hun twee kinderen. „We leenden elkaars boeken, zo begon het.”
Na Berlijn besloot ze van studie te veranderen en toelatingsexamen te doen voor L’École Nationale Supérieure de Création Industrielle (ENSCI) in Parijs, een opleiding tot industrieel ontwerper. „ENSCI is een geweldige academie, die haar studenten veel vrijheid laat. Precies wat ik nodig had. De school was letterlijk dag en nacht open. Jarenlang heb ik daar heerlijk kunnen experimenteren. Je mocht zeven jaar blijven. Maar na vijf jaar ben ik naar Milaan gegaan, om te gaan werken bij [de Italiaanse ontwerper] Denis Santachiara, ook iemand die van experimenteren houdt. Het was tijd om op eigen benen te staan.”
Acht maanden later keerde crasset terug naar Parijs en naar Francis, haar geliefde. Ze stuurde een sollicitatiebrief naar Philippe -Starck, destijds een van de meest gevraagde ontwerpers ter wereld. Op haar 28ste kreeg ze een baan aangeboden in zijn studio. Toen -Starck zes maanden later een contract sloot met het Franse elektronicaconcern Thomson (nu Technicolor), maakte hij crasset verantwoordelijk voor het designteam. Opeens stond ze aan het hoofd van een ploeg met 25 medewerkers die radio’s en cassetterecorders moest ontwerpen in het inventieve, sterk gestileerde handschrift waarmee Starck naam had gemaakt. Dat ging haar goed af. In 1995 ontwierp crasset de wekkerradio Ici-Pari, een zilvergrijs en pastelkleurig doosje gekoppeld aan een krankjorum grote, megafoonvormige luidspreker.
In vier jaar tijd stak ze veel op, zegt crasset. „Thomson was een groot, wereldwijd opererend bedrijf. Toen ik daar begon, had Thomson zeven merken. De toenmalig directeur gaf de opdracht om dat terug te brengen naar drie, met ieder een herkenbare identiteit. Dat ging gepaard met veel strijd. Ik had het vaak aan de stok met de ingenieurs en de marketingafdeling. Ik heb geleerd hoe je vormgeving moet verdedigen, en hoe je voor veranderingen kunt zorgen.”
Wat voor baas was Starck?
„In het begin vond ik het moeilijk om in zijn kleine team te werken. Op de academie en in Milaan bij Denis Santachiara was ik gewend aan veel vrijheid om te experimenteren. Maar toen ik eenmaal zijn vertrouwen had gewonnen, liet hij veel aan me over. Best bijzonder. Ik was jong en had maar een jaar werkervaring toen hij me afdelingshoofd bij Thomson maakte. Het was een soort sprookje voor me. Maar toen Starcks contract met Thomson afliep en ik terug moest naar zijn studio, ben ik na zes maanden opgestapt. Alle studiomedewerkers werkten in hun uppie aan een stapel projecten. Ik miste het avontuur, de interactie met andere mensen. Ik had me ook lang genoeg dienstbaar opgesteld, vond ik. In mijn vrije tijd werkte ik al een paar jaar aan eigen projecten.”
In 1998 vertrok ze bij Starck om met Francis een bureau te beginnen.
Hoe is de rolverdeling tussen jullie?
„De rol van Francis is om me te bevrijden van administratieve en huishoudelijke taken, me dus de tijd te geven om te creëren.”
Met een van uw eerste projecten, een oprolmatras met lamp en wekker, trok u direct veel aandacht. Hoe kwam dat tot stand?
„Met steun van het Franse ministerie van Industrie was een platform opgericht voor innovatie in de meubelindustrie, VIA. Dat gaf mij een opdracht, ik mocht doen wat ik wilde. Toen ik schetsen inleverde voor een aantal simpele huishoudelijke gebruiksvoorwerpen, vroegen ze of ik nog iets anders wilde inleveren. Dat werd een schets van een oprolbaar matras met lamp en wekker. Je kunt het in een hoek zetten, het neemt nauwelijks plaats in. En krijg je een logé, dan haal je het tevoorschijn. Quand Jim Monte à Paris [Als Jim naar Parijs komt] noemde ik het.
„Toen de schets in een tijdschrift werd geplaatst, raakten twee redacteuren zo enthousiast dat ze zeiden: dit gaan we maken. Het waren leeftijdgenoten van me en net als ik een beetje naïef. Op een satelliettentoonstelling tijdens de meubelbeurs in Milaan in 1998 exposeerden we twee prototypes: eentje opgerold, en eentje uitgerold. De mensen die het zagen moesten vaak lachen. Meestal waren het trouwens vrouwen die zonder uitleg begrepen dat de kolom en het uitgerolde bed hetzelfde product was. Mannen hadden meestal uitleg nodig.”
Waarom?
Lacht: „ Daar kan ik alleen naar raden.
„Ik verbleef de hele week in Milaan. Een week van euforie. Ik zag mensen voorbijlopen, terugkomen, nadenken en dan glimlachen, als teken van begrip en instemming. De sfeer was erg warm. Mijn Jim kreeg veel aandacht in de pers. Waar ik blij van werd: het publiek begreep mijn idee, dat het geen banaal logeerbed was maar een zelfstandige instantruimte, die werd bevestigd door de lamp en de wekker. Iemand noemde Jim de gastvrijheidskolom, een term die mij dierbaar is. We kregen genoeg bestellingen uit Italië, Duitsland, Portugal en de Verenigde Staten om een eerste productie te starten. Een verkoopsucces werd het niet, maar publicitair was Jim wel heel belangrijk. Nog altijd word ik erover aangesproken.”
Hebben de cultuur en tradities van uw land grote invloed op uw werk? Oftewel: bent u een uitgesproken Franse ontwerper?
„Nee, dat ben ik niet. Frans design gaat vaak over elegantie en onderscheid maken. Zelfs in onze keuken, de manier waarop Fransen eten, gaat het vaak over hebben en niet-hebben.”
Pardon?
„De Franse keuken die op hotelscholen wordt onderwezen is gebaseerd op onderscheid. Het is geen gemakkelijke keuken om te reproduceren, in tegenstelling tot de Italiaanse of Thaise keuken. De Franse keuken vereist ook kennis van een insiderstaal, een woordenschat waarvoor onderwijs vereist is.”
Hoe zou u uw houding als ontwerper omschrijven?
„Ik vecht tegen klassenbewustzijn. Bij ontwerpprojecten wil ik niet dat status bovenaan het wensenlijstje staat. Als je status als doel afvoert, geeft dat veel meer vrijheid. Bij meubelontwerpen stel ik graag vragen over de objecten. Waarom heeft een fauteuil armleuningen nodig? Bieden armleuningen wel echt comfort? Als we meubels zouden willen maken die goed zijn voor het lichaam en onze houding, zouden we te rade gaan bij de ergonomisch verantwoorde krukjes en meubels die fysiotherapeuten of osteopaten aanbevelen. Maar welk belang heeft het kapitalisme om zulke eenvoudige meubels te verkopen? En wat doet dat met de sociale positie van de gebruiker?
„In mijn manier van denken ben ik misschien wel wat meer Frans dan in mijn materialisatie. Dat is tenminste wat ik te horen krijg als ik meedoe aan conferenties in het buitenland. In de Verenigde Staten, heb ik gemerkt, begrijpen ze er niks van dat ik me als ontwerper vaak bezighoud met kunst en kunstenaars. Dat is hier minder gek. Ik neem graag deel aan conferenties. Ik leg graag uit dat mijn werk voor 80 procent bestaat uit nadenken, helder krijgen wat ik precies wil doen. Als dat lukt, ontstaat de vrijheid om ideeën vorm te geven.”
Uw ontwerpen zijn opvallend kleurrijk. Waarom?
„Leven is kleur, en kleuren zijn leven. Wie niet voor kleur kiest, zich bijvoorbeeld altijd in zwart of wit hult, is volgens mij bang om te leven. Ik heb veel gereisd, ben in landen geweest met veel armoede, zoals Mexico. De inwoners van de arme wijken kiezen voor kleur.” Wijzend op haar oranje trui: „Ja, ik houd van oranje, die kleur pas ik in mijn werk vaak toe. Oranje is een kleur die energie geeft, die helpt om dingen in beweging te houden. Gedurende de pandemie, toen we tijdens de lockdowns niet naar buiten mochten, werd ik me weer bewust van het feit hoe belangrijk een dynamische leefomgeving is.
„Cocoonen, een besloten huiselijke omgeving, daar heb ik altijd al tegen gevochten. De cocon is de escalatie van comfort. Die maakt passief. Ik houd van het idee om binnenshuis juist zeer actief te zijn. Dat zorgt ervoor dat je je meer bewust bent van je omgeving. Vorig jaar heb ik een vakantiehuis ontworpen met een heel vrij grondplan, met een open centrale ruimte die steeds naar believen is te gebruiken. Die ruimte is verkwikkend en dynamisch, nodigt uit om te doen, te schrijven, na te denken en met vrienden te delen.”
De coronapandemie heeft grote betekenis gehad voor haar werk, zegt ze. Ze kreeg de tijd om na te denken over haar werkwijze, over een mogelijk andere aanpak. En om boeken te lezen. Bijvoorbeeld van Arne Næss, de Noorse denker van de ‘diepe ecologie’, de theorie dat je als mens niet boven de natuur staat maar er onderdeel van uitmaakt. Resultaat van die pas op de plaats, zegt crasset, is dat ze andermaal besefte dat ze als ontwerper minder bezig moet zijn met de vorm en de kleuren van haar ontwerpen, en meer met het effect dat ze als ontwerper kan bewerkstelligen.
Ze toont een stel recent voltooide projecten, waaronder een dagopvang voor thuisloze vrouwen in Parijs. Die staat vol met harmonieus gekleurde meubels – paars, mauve, groen – bedoeld om intimiteit te creëren, zodat de vrouwen ongestoord met maatschappelijke werkers kunnen communiceren, kunnen slapen of in alle rust een maaltijd kunnen gebruiken. Voor een plein in de Spaanse stad Logroño ontwierp ze een groot uil-vormig meubel, Cielo oscuro. Overdag is het een klimrek voor kinderen, in het donker een plek voor volwassenen om op te gaan liggen. Een uitnodiging, zegt ze, om te genieten van de sterrenhemel. crasset: „De hemel is een ruimte van verbeelding en vrijheid, daar is alles eeuwig in beweging.”
Achter haar is Francis al een tijdje bezig met het voorbereiden van drie verschillende vegetarische salades voor de lunch. Een deel van de studio is tegelijk de keuken van hun huis. Een multifunctionele ruimte, zegt crasset: het ene moment studio, een volgend moment ontmoetingsplek.
U heeft al decennialang hetzelfde opvallende kapsel.
„Ik koos dit kapsel toen ik aan de designacademie studeerde. De eerste keer dat het zo kort geknipt werd zei ik: ja, dit ben ik. Het voelde alsof mijn hoofd beter ademde, alsof mijn hersens lucht kregen. Ik heb het nooit meer veranderd. Voor een vrouw is zo’n androgyn kapsel complex. Op reis is het een graadmeter voor hoe er in een land naar vrouwen wordt gekeken: ik vertrek uit Frankrijk als vrouw en kom in bijvoorbeeld Singapore aan als man. Zelfs vrouwen daar dachten dat ik een man was. Nee, daar zit ik niet mee. Al mijn inspanningen zijn er altijd op gericht geweest ontwerper te worden. Dat ik soms niet als vrouw verwelkomd word, raakt me niet.”
Uw brillen zijn altijd van eigen ontwerp?
„Zeker. Ik ontwerp al jaren brillen voor het Belgische bedrijf Theo, opgezet door een echte ondernemer. Een Franse fabrikant zou hooguit om één of twee nieuwe monturen vragen. De eerste collectie voor Theo moest meteen uit twaalf ontwerpen bestaan, die in acht verschillende kleuren werden gemaakt.”
Francis wijst op de grote zwarte bril op zijn neus. Ook dat montuur is een ontwerp van zijn echtgenote.