‘Toen ik begin 30 was ging ik – wat een cliché – op zoek naar mijn Chinese achtergrond’


Foto Piet Oosterbeek

Interview

Wijzer Aric Chen (48) is directeur van het Nieuwe Instituut in Rotterdam. Dit is wat hij leerde in het leven: je moet niet worden gedefinieerd door één aspect van je persoonlijkheid, en architectuur en design kunnen de wereld veranderen.

„In Chicago ben je omringd door bijzondere gebouwen; als kind woonde ik vlakbij Frank Lloyd Wrights Robie House. Als middelbare scholier heb ik stage gelopen bij het kantoor van Harry Weese. Ik had de acht of tien interessantste architectenbureaus benaderd, en daar waren ze zo aardig om me aan te nemen, terwijl ze me natuurlijk helemaal niet nodig hadden. Ze betaalden me zelfs, en plaatsten me in een team dat meedeed aan een pitch voor een nieuwe rechtbank. Met mijn ontwerp hebben ze niks gedaan, het was natuurlijk ook verschrikkelijk. Maar het geeft veel zelfvertrouwen, als mensen je de ruimte geven en op eigen benen laten staan. Zo probeer ik ook met mijn personeel om te gaan: je ziet mensen ervan leren, hoe ze groeien. Van de stage heb ik ook geleerd dat ik geen architect wilde worden – ik vond dat het allemaal te langzaam ging, en het was altijd zo stil op het kantoor. Evengoed ben ik architectuur gaan studeren. Niet iedereen die geschiedenis studeert wordt historicus, dat had ik al door.

Mijn ouders zijn geboren in China. Toen in 1949 de Communistische Partij aan de macht kwam, zijn ze met hun families naar Taiwan verhuisd. De VS opende het onderwijs voor studenten uit Taiwan. Ze hebben elkaar ontmoet in Chicago. Mijn vader promoveerde er in de natuurkunde, mijn moeder haalde haar master internationale betrekkingen – ze is uiteindelijk in de universiteitsbibliotheek gaan werken. Ze scheidden toen ik heel jong was. Mijn vader ging terug naar Taiwan en kreeg daar nog twee zonen. Toen ik vier was, kreeg hij – het was een misverstand – de indruk dat mijn moeder me mee wilde nemen naar communistisch China en heeft hij me ontvoerd naar Taiwan. Er kwam een grote rechtszaak, die mijn moeder won. Mijn vader, die twee jaar geleden is overleden, heb ik tot mijn zestiende niet meer gezien. We hielden contact door brieven – we waren allebei geen bellers. Het was de enige keer dat ik brieven heb geschreven, maar ik ben blij dat ik het heb gedaan. Telefoongesprekken zou ik me misschien niet herinneren, brieven zijn voor altijd.

Als kind schaamde ik me als mijn moeder in het openbaar Chinees tegen me sprak. Ik wilde zoveel mogelijk assimileren. Al had ik Chinese vrienden, de Chinees-Amerikaanse gemeenschap heb ik altijd gemeden. Nog steeds vind ik: je moet niet worden gedefinieerd door één aspect van je persoonlijkheid. Ik ben al heel lang openlijk gay, maar ik heb veel vrienden die straight zijn. Als je niet in gesprek blijft met mensen die anders zijn dan jij, functioneert de maatschappij niet. Dat vind ik zo bijzonder aan Rotterdam-West, waar ik woon: er wonen allerlei mensen door elkaar, ik heb begrepen dat dat van overheidswege is bepaald. Met mijn moeder heb ik inmiddels wel gesprekken in het Chinees. Maar mijn Chinees is zo slecht dat we niet verder komen dan: heb je honger, wat wil je eten?”

Ik ben niet superhuishoudelijk – mijn etentjes worden verzorgd door Thuisbezorgd – maar afwassen doe ik graag. Met de hand afwassen is heel ontspannend

In 2008 ben ik naar Beijing verhuisd, nadat ik tien jaar in New York had gewerkt als journalist en curator. Ik denk dat ik een vroege midlifecrisis had. Nadat ik mijn hele leven mijn Chinese achtergrond had ontkend, ging ik er toen ik begin dertig was – wat een cliché – naar op zoek. Ik interviewde familieleden , met het plan een boek te maken – dat er nooit is gekomen. Ik kwam erachter dat de moeder van mijn moeder het kind van bedelaars was. Omdat ze niet voor haar konden zorgen, werd ze geadopteerd door een stel van adel. Haar echtgenoot, die in Taiwan een belangrijke functie had in de nationalistische partij, bleek een heimelijke communist te zijn geweest – iets waarvoor hij geëxecuteerd had kunnen worden. Door in China te zijn, begreep ik mijn familie en mijn Chinese kant veel beter, maar ook mijn Amerikaanse kant, want er waren ook veel verschillen. Chinezen dachten in eerste instantie vaak dat ik Japans of Koreaans was. Ik wilde me heel graag Chinees voelen. Maar je kunt, ook als bi-cultureel persoon, een identiteit niet zomaar claimen als je niet in een land bent opgegroeid.

Ik heb in totaal dertien jaar in China gewoond. In Hongkong werkte ik voor M+, een groot nieuw museum voor moderne kunst, design, architectuur en bewegend beeld. Nog voor het openging, ben ik naar Shanghai verhuisd om samen te wonen met mijn Chinese vriend met wie ik al tien jaar samen was. Na een jaar dumpte hij me. Toch was ik er gelukkig. Ik werd curator voor Design Miami, en docent aan Tongji University. Ik heb er het Curatorial Lab opgezet, waar ik erg trots op ben, een instituut dat onderzoek doet op het gebied van curating. Soms brengt het leven je naar de juiste plek. Ik woon nu anderhalf jaar in Rotterdam. So far, so good. Iedereen is ontzettend aardig en gastvrij en supportive.

Er is geen instelling op de wereld als het Nieuwe Instituut. Niet alleen vanwege de collectie en omdat het multi-disciplinair is: architectuur, design, digitale cultuur. Maar ook omdat het doel hier is te experimenteren, anders te denken. Als je anders denkt, wordt dat snel vreemd gevonden. We proberen daarom niet alleen te debatteren en research te doen, maar onze ideeën ook in de praktijk te brengen. Ideeën zijn alleen maar raar tot ze worden uitgevoerd.> Een jaar geleden zijn we ’s werelds eerste ‘zoöp’ geworden, wat betekent dat we niet alleen aan mensen denken. Als we de wereld willen redden, moeten we verder kijken dan het welzijn van mensen. We hebben iemand die dieren en microben vertegenwoordigt. In onze vijver zijn de ronddrijvende zonnepanelen zo aangepast dat de eenden er niet in vast komen te zitten. Binnenkort wordt het dak vervangen. Dan moeten we rekening houden met de vleermuizen die daar leven.

Er zijn veel architecten die de wereld willen verbeteren, maar het gevoel hebben dat niemand luistert. Dat heeft de architectuur deels aan zichzelf te danken. Te lang heeft de beroepsgroep vooral met zichzelf gepraat, en daardoor de vaardigheid verloren naar anderen te luisteren. Maar architectuur kan de wereld veranderen, net als design. Architectuur en design bepalen hoe alles eruitziet, welke interacties we met elkaar hebben. Dat ís de wereld.

Toen ik naar China verhuisde, besloot ik voortaan zo licht mogelijk te leven. Ik nam alleen boeken en kleren mee en huurde gemeubileerde appartementen. Die waren in Rotterdam niet beschikbaar. Een van de voordelen van hier aankomen in de lockdown-periode was dat ik tijd had om online te winkelen. Ik heb vele, vele uren doorgebracht op Catawiki, Whoppah en Marktplaats. Zo leerde ik meteen veel bij over Dutch design. Ik kocht boekenplanken en een tafeltje van de Amsterdamse School, een koffietafel van Kho Liang Ie, van wie ik nog nooit had gehoord, Strip Chairs van Gijs Bakker, glaswerk van Andries Copier en Willem Heesen voor Leerdam en natuurlijk een Lotek-lamp van Premsela. Het merendeel van wat ik heb, is Nederlands. Over design steek je veel op door ernaar te kijken. Maar als je ermee leeft, gaat het dieper. Ik snap de vibe van Dutch Design nu veel beter. Het is nog wel een beetje wennen, al die spullen opeens.

Ik heb nog nooit in een huis gewoond zonder vaatwasser, maar de laatste keer dat ik er een heb gebruikt, zal tientallen jaren geleden zijn. Ik ben niet superhuishoudelijk – mijn etentjes worden verzorgd door Thuisbezorgd – maar afwassen doe ik graag. Met de hand afwassen is heel ontspannend. Om te beginnen is er het water dat uit de kraan stroomt. En het is een serie kleine taakjes waar je niet erg bij na hoeft te denken. Het is steeds één glas, één bord, één mes.”

Fotografie Piet Oosterbeek