N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Analyse
De BBB en kunst De BoerBurgerBeweging, de grote winnaar van de verkiezingen, wil dat meer kunstsubsidies naar het platteland gaan. Sterker provinciaal beleid kan helpen tegen de ‘witte vlekken’ in het cultuuraanbod buiten de Randstad.
Akkerbouwer Antje Dees uit het Zeeuwse dorp Wissenkerke is de nummer twee op de Zeeuwse kandidatenlijst van de BBB. Dees en haar man telen gewassen als aardappelen, uien, wintertarwe en suikerbieten.
Ze is ook cultuurliefhebber. Jarenlang was ze vrijwilliger bij lokaal podium NUT Noord-Beveland. Vandaar, zegt ze, dat ze meeschreef aan de uitgebreide cultuurparagraaf in het provinciale verkiezingsprogramma van de partij. Die roept op tot „meer steun en waardering voor waardevolle private musea, podia, theaters en plaatselijke streekeigen festivals”. Ook wil de BBB dat de Zeeuwse musea meer scholen kunnen ontvangen en buitenlandse wisseltentoonstellingen binnenhalen.
„Kunst en cultuur spelen een belangrijke rol in de leefbaarheid van het platteland”, zegt Dees over de standpunten van haar partij. „Kunst en cultuur geven maatschappelijke binding en maken Zeeland aantrekkelijker als vestigingsplaats.”
De BoerBurgerBeweging (BBB), die eerder deze maand de grootste partij werd in alle twaalf provincies, is conservatief op het gebied van stikstof en klimaat – maar de BBB-visie op kunst en cultuur past meer bij die van de midden- en linkse partijen. Landelijk pleit de BBB voor meer aandacht voor kunst en cultuur in de klas, en afschaffing van de btw op culturele activiteiten. En vooral vindt de partij dat cultuursubsidies ‘eerlijker’ verdeeld moeten worden, zodat er meer geld beschikbaar komt voor het platteland.
„Op het gebied van kunst en cultuur liggen overeenkomsten tussen onze partijen”, zegt bijvoorbeeld GroenLinks-lijsttrekker en gedeputeerde Huib van Essen uit Utrecht, waar BBB nipt de grootste werd vóór GroenLinks. „We vinden het allebei belangrijk om podia, festivals en bibliotheken te steunen. Om tot compromissen te komen, helpt het dat er onderwerpen zijn waar wij niet haaks op elkaar staan.”
Wat betekent de opkomst van de BBB voor het provinciaal cultureel beleid? Die vraag is om nog een reden nu relevant: provincies pleiten ervoor dat zij meer invloed krijgen op het culturele leven – juist om ook de regio’s te ondersteunen. „Het landelijk cultuurbeleid [heeft] te weinig oog voor regionale en lokale behoeften”, schreven de provincies afgelopen december aan staatssecretaris Gunay Uslu (Cultuur, D66).
Meer uitgeven
Als geld invloed betekent, is een rijtje cijfers van de cultuuruitgaven van overheden veelzeggend. Voorop staan de gemeenten: 2 miljard euro. Daarna het rijk: 1 miljard euro. De provincies staan achteraan, met 325 miljoen euro. „Dat betekent vooral dat provincies die vinden dat ze te weinig aan cultuur doen, er meer aan moeten gaan uitgeven”, zegt onderzoeker Bastiaan Vinkenburg van bureau Berenschot die deze cijfers op een rij zette.
Vinkenburg en zijn collega Cor Wijn deden in opdracht van het Interprovinciaal Overleg (IPO) onderzoek naar het cultuurbeleid van provincies. Hun in november gepubliceerde rapport Op weg naar herpositionering is kritisch: ze concluderen dat de samenwerking tussen rijk, provincies en gemeenten hapert.
Sinds 2010 hebben provincies minder culturele taken gekregen. Dat heeft ervoor gezorgd dat het cultuurstelsel „stroever functioneert”, waarbij de rol van de provincies „passief” is. De provincies, verenigd in het IPO, namen die kritiek over. In december riepen ze Uslu op om de provinciale rol te versterken – daar zou het hele cultuurstelsel beter van worden.
Officieel hoeft een provincie niet veel met kunst en cultuur. Wettelijke taken heeft de provincie vooral voor erfgoed, zoals monumentenzorg en behoud van archeologische vondsten. Is er bijvoorbeeld in een Drents natuurgebied een bijzondere middeleeuwse gouden ring gevonden, zoals afgelopen weekend bekend werd, dan is de provincie verantwoordelijk voor het behoud en het publiek toegankelijk maken van de vondst.
Maar verder zijn de wettelijke taken van provincies beperkt, en daardoor functioneren gemeenten, provincie en rijk voor de cultuursector niet voldoende als één overheid, schrijven de onderzoekers. Rijkscultuurfondsen nemen besluiten die „los lijken te staan van de regio’s”. Vooral kleinere gemeenten ontbreekt het aan kennis en mankracht om een effectief cultuurbeleid te voeren.
En provincies varen grotendeels hun eigen koers. Zo zijn er provincies die een eigen provinciaal museum hebben, zoals het Drents museum dat komende maanden die middeleeuwse ring tentoonstelt. Ook zijn er provinciale orkesten, zoals de Philharmonie Zuid-Nederland dat deels door Noord-Brabant en Limburg wordt bekostigd. Vinkenburg: „Ze kunnen ervoor kiezen om naast de wettelijke taken andere taken op zich te nemen.”
Het rapport onderscheidt negen soorten taken die provincies op zich zouden kúnnen nemen, van innovatie of ondersteuning tot een directe rol als subsidieverlener. De provincies pleiten ervoor om die rollen vast te leggen: deels in de wet, deels in schriftelijke afspraken die elke provincie met het rijk maakt.
Schrikbeeld
Juist door het ontbreken van duidelijk omschreven taken kan de omgang met cultuur van provincies na elke statenverkiezingen omslaan. Dat gebeurde in 2019, toen Forum voor Democratie de grootste partij werd in Noord-Brabant: er werd geen gedeputeerde voor cultuur benoemd. Vinkenburg: „Dat is een schrikbeeld voor de cultuursector, dat het onderwerp echt van de agenda verdwijnt. Het kwam niet zover omdat het provinciebestuur viel, maar er stonden in Noord-Brabant forse bezuinigingen op stapel.”
Een provinciale coalitie met de BBB kan dus wel degelijk zelf besluiten om meer steun te verlenen aan kunst en cultuur. Vooral voor plattelandsgemeenten zou een sterker provinciaal cultuurbeleid een voordeel zijn, denkt Marielle Hendriks. Hendriks is directeur van het Erfgoedhuis Zuid-Holland dat binnen de provincie de erfgoedsector steunt. Ze organiseerde een cultureel politiek debat in de aanloop naar de verkiezingen. „Ik denk dat de BBB juist iets kan betekenen voor de landelijke woonplaatsen die soms over het hoofd gezien worden.”
Hendriks legt de vinger op een bekende zere plek: er zijn ‘witte vlekken’ in het landelijk cultuurbeleid. In 2020 trok minister Ingrid van Engelshoven (OCW, D66) 2 miljoen euro uit voor cultuur in Friesland, Drenthe, Flevoland, Zeeland, Limburg en Overijssel na felle kritiek van buiten de Randstad. Aanleiding: de subsidiebesluiten van het Fonds Podiumkunsten. Het fonds had geen van de elf subsidieaanvragen gehonoreerd uit het oosten van Nederland, terwijl 54 procent van het geld ging naar Amsterdamse gezelschappen. Regionale spreiding was geen criterium voor de beoordeling, verdedigde het fonds zich – en zei erbij dat „het overgrote deel van de aanvragen” nu eenmaal uit de vier grote steden komt.
Als coalities ‘over rechts gaan’, kan dat ertoe leiden dat provincies hun taken in voor kunst en cultuur inperken
Bastiaan Vinkenburg Berenschot-onderzoeker
In november publiceerde het CBS cijfers over de cultuuruitgaven van alle provincies en gemeenten. Dat legde de grote verschillen tussen provincies onder het vergrootglas. Zo geeft Friesland jaarlijks 60 euro per inwoner uit aan cultuur. In Zuid-Holland is dat maar 7 euro, in Noord-Holland nog minder. „Zuid-Holland kan altijd een beetje achterover leunen omdat de steden Rotterdam en Den Haag een sterk eigen cultuurbeleid voeren”, verklaart Hendriks van Erfgoedhuis Zuid-Holland de verschillen. „Maar er is heel veel meer dan deze steden. De provincie moet ook de kleine kernen bedienen. Voor hen is het nu vaak sappelen.”
Een van de terreinen waar gaten ontstaan als provinciaal beleid ontbreekt, is ondersteuning voor cultuureducatie en-participatie, zoals kunst in de klas of amateurorkesten. Vorige week publiceerde het Landelijk Kennisinstituut Cultuureducatie en Amateurkunst (LKCA) een rapport met de veelzeggende titel ‘Er is strikt genomen geen rol’. Dat concludeert dat ambtenaren sterke behoefte hebben aan houvast: ze willen af van de onzekerheid van tijdelijke ondersteuningsregelingen, en betere afspraken over de taken van rijk, provincies en gemeenten.
Trompetles
„Als je niet stuurt vanuit het rijk, kunnen provincies ervoor kiezen om geen beleid te voeren rond cultuureducatie en -participatie”, zegt LKCA-onderzoeker Luud Goossens. „Limburg, bijvoorbeeld, heeft een heel sterke provinciale organisatie die instellingen voor amateurkunst steunt”, vult zijn collega Marlies Tal aan. „Limburg doet dat vanuit een visie en traditie. Maar de provincie Noord-Holland, bijvoorbeeld, heeft dat helemaal niet.”
Beiden vermoeden dat de beperkte taken van provincies de verschillen tussen stad en regio vergroten. Tal: „In Noord-Holland gebeurt veel in steden zoals Haarlem, Alkmaar en Amsterdam. Maar vanuit Anna Paulowna ga je niet naar Alkmaar om trompetles te nemen.”
Dat de opkomst van de BBB zal leiden tot meer geld en ruimte voor provinciaal cultuurbeleid, lijkt echter nog lang niet zeker. Veel hangt immers af van landelijke politieke besluiten over de rol van de provincies in het cultuurstelsel en regionale spreiding van landelijke subsidies. Maar bovenal: eerst moeten er nog coalities gevormd worden, benadrukt Berenschot-onderzoeker Bastiaan Vinkenburg. „Als alle coalities ‘over rechts gaan’ vanwege het klimaat- en stikstofbeleid, kan dat ertoe leiden dat provincies hun kerntaken voor kunst en cultuur inperken, in plaats van versterken.”
„Dat zou ik persoonlijk heel jammer vinden”, reageert BBB-kandidaat Antje Dees uit Wissenkerke op die suggestie. „Maar zo ver zijn we nog niet. Ons standpunt is dat wij er vol voor gaan.”