N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
ZAP Een lesbisch meisje, een Marokkaanse jongen, een spirituele fladderaar: dat is de ‘vriendengroep’ die in de EO-programma Hoedan levensvragen bespreekt. Maar alles lijkt eerder bedacht dan geloofwaardig.
Hoedan van de EO: zes twintigers stellen elkaar levensvragen.
Het kan komen door mijn huidige, tijdelijke ziektebeeld (griep?), maar donderdagavond leek het met niemand op televisie echt goed te gaan. Om te beginnen met de mannen van het Nederlands elftal, niet één maar vijf zijn er ziek afgevoerd naar huis. De kipkerrie van de vorige avond, vermoedde aanvoerder Virgil van Dijk bij de persconferentie. Bondscoach Ronald Koeman zei dat hij zoiets zelf nog nooit had meegemaakt. Wat niet? Vijf zieke spelers in één keer, of één smerige bacterie dan wel virus die je levenslust vermorzelt? Geen probleem, straalde hij bonkig als altijd uit. Voor het vrijdagavond is, heeft hij alles opgelost en kan de eerste EK-kwalificatie in Parijs gewoon worden gespeeld.
Met Gordon leek het zo goed te gaan, dat het me zorgen baarde. Bij RTL Boulevard zag ik de beelden die hij op Instagram deelde van hem en zijn grote liefde. Ze zijn nu samen met vakantie op de Malediven. Zon, zee, paradijselijk hotel, de goedkoopste kamer is er 2.800 euro per nacht. Als je vroegboekt althans, en dat zal Gordon niet hebben gedaan, want hij kent z’n grote liefde nèt tien weken. Oh boy. Mocht de relatie nou mislopen, huilen is oké, want mannen huilen volgens RTL Boulevard „steeds vaker”.
Aan de desk stond psycholoog Kelly Weekers en er was een interview met emotieprofessor Sander Koole om toe te lichten hoe dat kwam. Huilen was voor mannen taboe, maar nu niet meer, dus doen ze het zelfs bijna net zo vaak als vrouwen, schijnt – alleen liever niet in het openbaar. Behalve bij voetbalwedstrijden, daar vloeien de tranen openlijk. En waarom huilen mannen niet graag? Omdat het – de cirkel sluit zich – een taboe is. Ter plekke werd dat weersproken door studiodeskundigen Rob Goossens en Kees van der Spek; de eerste huilde gisteren nog, zei hij en Van der Spek deed het „steeds meer en vaker” met het klimmen der jaren.
Vriendengroep uit een commercial
Kwestie van wachten voor Auke de Wit uit de nieuwe EO-reality-serie Hoedan. Auke is 25, en wil „dichterbij zijn gevoel” komen. Voor de serie zijn zes twintigers bij elkaar gebracht die een ‘online community’ vormen en wekelijks een tv-programma maken. Het idee is dat ze elkaar levensvragen stellen en daarop, samen, antwoorden zoeken. De eerste tv-aflevering zag ik donderdag, en daarna heb ik nog een tijdje door hun Instagram-post en Tik-Toks zitten scrollen. Ik snap het hoor, dat ze bij de televisie denken dat ze ook ‘iets met online’ moeten, vindt maar eens een twintiger die nog lineair televisie kijkt. Ik begrijp ook dat NPO3, de ‘kraamkamer’ van de publieke omroep, het experiment zoekt, want naast avond aan avond herhalingen gebeurt er op die zender bijzonder weinig nieuws.
Dus verzin je een leuk, divers groepje jongeren: een lesbisch meisje, een Marokkaanse jongen, een spirituele ‘fladderaar’, eentje met kroeshaar. Zo’n vriendengroep uit een commercial. De EO zou toch moeten weten dat het idee valt of staat met geloven. Ik geloof dit groepje niet. Ze zijn geen echte vrienden, de problemen die ze opwerpen zijn dat misschien wel, maar het is ook bedácht. Doe jij iets met relaties, dan neem ik de dood en kan Tarik het hebben over vooroordelen.
Auke had als probleem genomen dat hij niet kwetsbaar kon of durfde te zijn. Nanook stelde voor naar een ‘huilcoach’ te gaan, Doeta adviseerde een ‘ademcoach’. Auke ging eerst naar zijn ouders, in het dorpje Jaarsveld waar hij de eerste 21 jaar van zijn leven in een van de 83 huizen daar heeft gewoond. Liefhebbende ouders, geen praters nee. Ik had niet speciaal het gevoel dat er in Auke een huilbui school die niet naar buiten durfde. Na een boks-sessie met een oud-commando en dus die ademcoach kon Auke met haperende stem „uitspreken richting zijn voetbalteam” dat hij ze ontzettend waardeert.
Bijna achteloos legt scheikundige Jack Humby zijn hand op iets wat oogt als een reusachtige ijslolly. Een staaf van hard, doorschijnend ijs, enkele centimeters in doorsnede, verpakt in plastic. Zeker een meter lang. „Dit is zo’n beetje de oudste kern die we hebben. Hoe oud precies, dat hopen we de komende maanden te achterhalen. Maar ga uit van een leeftijd tussen de 1,2 en 1,5 miljoen jaar.”
Een week geleden kwamen ze aan, hier bij de British Antarctic Survey (BAS): de boorkernen met het oudste ijs dat ooit door mensenogen is aanschouwd. Zes piepschuimkisten vol, opgeslagen bij -25 graden Celsius. „Breekbaar”, staat er op de buitenkant. En: „Beyond EPICA”, de naam van het onderzoeksproject.
„Een ijskern zoals deze wordt binnen de klimaatwetenschap beschouwd als een heilige graal”, zegt paleoklimatoloog Liz Thomas, hoofd van de ijskernonderzoeksgroep bij BAS. „Juist rond 1 miljoen jaar geleden vond er een merkwaardige verandering plaats in het klimaat op aarde. Vóór die overgang duurde één ijstijdcyclus – bestaande uit een glaciaal, waarbij er ijs op de polen lag, gevolgd door een interglaciaal zonder ijs op de polen – zo’n 100.000 jaar. Maar sinds die zogeheten Mid-Pleistocene Transitie duren de cycli gemiddeld nog slechts 40.000 jaar.
„Al jaren proberen wetenschappers te achterhalen wat die ommezwaai in gang zette, en welke rol koolstofdioxide daarin speelde. Als we die puzzel kunnen oplossen, dan is dat een belangrijke stap vooruit in onze klimaatkennis. En hiermee hebben we het ontbrekende puzzelstukje in handen.”
Closeup van een stukje ijskern uit een boring op Berkner Island middenin de geheel bevroren Weddell Zee.
Foto Pete Bucktrout
Versgevallen sneeuw
Ook over het recentere klimaat bevatten ijskernen cruciale informatie. Luchtbellen in het ijs onthullen hoe de samenstelling van de atmosfeer er in het verleden uitzag en de verhouding tussen verschillende isotopen geeft informatie over vroegere schommelingen in neerslag en temperatuur. „Het ijs is gedurende al die honderdduizenden jaren gevormd door sneeuwval”, legt Thomas uit. „Onder druk van versgevallen sneeuw wordt de laag daaronder steeds compacter, tot er ijs ontstaat. Het is dus zoetwaterijs, geen zee-ijs.”
Eerder, vóór het bezoek aan het ijskernlab, heeft ze op een grote kaart van Antarctica laten zien waar de Beyond EPICA-kern gestoken is: op Little Dome C, een koepelvormig stuk ijskap ruim drieduizend meter boven zeeniveau, in het zuidoosten van Antarctica.
Het zuidpoolstation bij Little Dome C waar de Beyond EPICA-kern gestoken is.
Foto PNRA/IPEV
De plattegrond is voor 6 Britse pond ook te koop in het winkeltje van de BAS, net als een setje pinguïnpostkaarten. Alles aan het instituut ademt zuidpool. Zelfs de deurmat bij de ingang heeft de vorm van het continent, er staat een sneeuwscooter om selfies te maken en op diverse klokken is het zien hoe laat het in elk onderzoeksstation op Antarctica is. „We vinden elkaar in onze liefde voor sneeuw en ijs”, zegt geoloog Rob Larker, die al zeker 22 keer op zuidpoolexpeditie is geweest. „Je móét hier wel gepassioneerd zijn over je werk, anders houd je het niet uit tijdens de lange veldwerkperiodes. Je zit toch op elkaars lip in zo’n veldstation.”
Aandacht voor geestelijk en lichamelijk welzijn is er vanwege die intense werkomstandigheden ook: zowel hier als op Antarctica worden yogalessen onder werktijd aangeboden. Op de damestoiletten liggen papieren handdoekjes, speciaal voor wie last heeft van opvliegers.
Drie seizoenen boren
Om het paleoklimaat tot in detail te reconstrueren, worden vaak zowel ijskernen als sedimentboorkernen gebruikt. Waar die diepzeekernen soms tot honderden miljoenen jaren terug in de tijd gaan, is dat met de ijskernen veel moeilijker: het is een technisch complexe, dure en tijdrovende techniek. „Om tot bijna 3 kilometer diep te gaan, hebben we drie seizoenen moeten boren”, vertelt ingenieur James Veale. De oranje gevoerde overall en reusachtige snowboots waarmee hij hier binnen in de vriezer werkt, vormt ook zijn dagelijkse plunje tijdens veldwerk op Antarctica. In een vitrine verderop staat zijn evenbeeld in Lego: een poppetje in oranje pak op een gletsjer van witte blokjes.
Zelf boorde Veale een van de drie seizoenen mee in een internationaal team. „Op Little Dome C wordt het in de zomer zelden boven de -35 graden Celsius.” Om te zorgen dat het boorgat tijdens de tussenliggende winters openbleef en niet bezweek onder druk van het omliggende ijs werd het gevuld met een speciale vloeibare koolwaterstof met dezelfde dichtheid als het ijs.
Een tent bij het boorgat.
Foto Emma Pearce/BAS
Het eerste gedeelte van de boorkern die bij Dome C naar boven werd gehaald.
Foto Robert Mulvaney
Een camera wordt neergelaten in het boorgat in het ijs.
Video BAS
Na het boren werden de kernen eerst over land naar het onderzoeksstation Concordia gereden, vanwaar ze naar de kust van Antarctica werden gevlogen. „Vervolgens zijn ze aan boord van een Italiaans onderzoeksschip naar Europa gevaren”, vertelt Veale. Daar bevinden zich laboratoria met de juiste specialistische onderzoeksapparatuur. Aan Beyond EPICA werkten naast de BAS-wetenschappers ook Italiaanse, Duitse, Franse, Noorse, Zweedse, Deense, Zwitserse, Belgische en Nederlandse onderzoekers mee. Elk onderzoeksinstituut heeft de beschikking over een deel van de kernen – hier in Cambridge bevindt zich 190 meter van de totale 2.800 meter, inclusief het zo gewilde oudste ijs „Eerlijkheidshalve moet ik wel zeggen dat dit niet de héle kernen zijn”, voegt Humby toe, wijzend op de lange dunne staven in de piepschuimkisten. „Die waren zo’n 10 centimeter in doorsnede, bijna drie keer zo breed als wat je hier ziet. De kernen zijn in de lengte opgesplitst zodat zoveel mogelijk onderzoeksteams eraan kunnen werken.”
„Ook niet-Europese teams hebben hun zin gezet op een eigen diepe ijskern”, voegt Thomas toe. „Het kán dus zo zijn dat ons record binnen een paar jaar weer verbroken wordt.” Erg lijkt ze dat niet te vinden. „Hoe meer kernen, des te meer kennis.”
Onderzoekers slaan de boorkernen eerst op in een ondergrondse tunnel bij Little Dome C.
Foto PNRA/IPEV
Gouden plaatje
Intussen maken Humby en zijn team zich klaar voor de eerste metingen aan het Beyond EPICA-ijs. „Gevaar – lage temperaturen”, staat er op een geel driehoekig waarschuwingsbord op de deur. Erboven hangt een zwaailicht: als een persoon opgesloten raakt in de inloopvriezer gaat er een alarm af.
In de vriezer wordt een van de ijsstaven geleidelijk gesmolten op een gouden plaatje met een gat erin. Vanuit daar loopt het water door een plastic slang naar het aangrenzende CFA-lab, waar de temperaturen wél ruim boven nul zijn. Overal knipperen lampjes en digitale meters; langs de muren loopt een wirwar van kabels. „CFA staat voor continuous flow analysis”, legt Humby uit. „Het continu binnensijpelende smeltwater gaat hier eerst door de ontbubbelaar, om de luchtbellen van het water te scheiden.” Vervolgens worden zowel het gas als de vloeistof aan diverse analyses onderworpen – niet alleen in CO2 en zuurstofisotopen is interesse, maar bijvoorbeeld ook in sulfaatconcentraties. „Die kunnen duiden op vroegere vulkaanuitbarstingen. En omdat we vrij nauwkeurig weten wanneer de uitbarstingen plaatsvonden, kunnen we zo de verschillende dieptes van de kern beter dateren.”
In het laboratorium van de British Arctic Survey in Cambridge wordt de ijskern stukje voor stukje gesmolten voor analyse.
Video BAS Cambridge
Eén kamer verderop test promovendus Maddy Lewis een net gearriveerde fluorescentiemicroscoop. Daarmee zal ze zich buigen over de microbiologie van het oude ijs. „Eventuele schimmels, virussen, bacteriën en algen in het ijs bieden inzicht in de limieten van extreme ecosystemen: onder welke omstandigheden kan er nog leven voorkomen?” Bang dat daar een oeroud pandemisch virus uit tevoorschijn komt hoeven we niet te zijn, voegt ze toe. „Dit zijn virussen die het uitsluitend op bacteriën in het ijs gemunt zullen hebben.”
Whisky
De komende twee maanden wordt het met al die verschillende onderzoekers een gekkenhuis in het lab, concludeert Thomas met een brede lach. „We zullen blij zijn als we daarna weer een seizoen mogen uitrusten op Antarctica.”
Humby verheugt zich vooral om aan de slag te gaan met de alleroudste kern. „Het ijs is van een verrassend goede kwaliteit”, zegt hij terwijl hij er nog een goedkeurend klopje op geeft. „Kijk maar eens hoe sterk en doorschijnend het oogt. Dat is ook weleens anders.”
Hij bekent in het verleden eens een ijsblokje van een onderzochte kern in z’n whisky te hebben gedaan. „Maar dat was zogezegd restafval, niet nodig voor analyse. En het was hooguit een paar honderd jaar oud. Over deze kern zou ik uit eerbied toch langer twijfelen.”
Landschap met sastrugi, bevroren sneeuwduinen, die ontstaan door de poolwind op de ijsvlakten van de Zuidpool.
Wat zou Hitchcock van het heden denken? Interessante vraag, peinst regisseur Yeo Siew Hua. Zijn speelfilm Stranger Eyes, deze week in de bioscoop, is Hitchcocks gluurthriller Rear Window uit 1954 in het kwadraat. Iedereen bespioneert en filmt elkaar, wil zien én gezien worden, is voyeur én exhibitionist. Stalkers stalken stalkers. Toch schiet al die surveillance tekort wanneer het nodig is. Bijvoorbeeld als peuter Bo op een dag spoorloos uit een speeltuin verdwijnt terwijl haar pa Junyang wordt afgeleid door zijn mobieltje. Dan blijkt een gluurder alleen te zien wat hij wil zien, niet zozeer wat er gebeurt.
Hitchcock? Regisseur Yeo Siew Hua (1985) denkt dan aan diens stalkfilm Vertigo, over obsessie en projectie. „Hitchcock was gepreoccupeerd met hoe we elkaar zien, en daarmee is alles verbonden toch? Dat onze vooroordelen bepalen hoe we de ander zien. Dat ons beeld van de ander is gebaseerd op projectie. Ik wil daar nog aan toevoegen dat onze eigen identiteit ook weer is afgeleid van hoe de anderen ons zien. Weten we wie we zijn? Ik betwijfel het. Daarom schrikken we vaak zo als we onszelf op video in lage resolutie zien, of onze eigen stem horen. Dat is creepy en shockerend. ‘Wacht, ben ik dat?’”
In Stranger Eyes blijkt de vader van de verdwenen peuter te worden gestalkt door zijn overbuurman Wu, die in Junyangs verveling en wangedrag jegens zijn jonge gezin zijn vroegere ik herkent. Hij projecteert zichzelf op Junyang, hoopt hem te behoeden voor zijn fouten. Yeo Siew Hua: „Op een vreemde metafysische manier spiegelen hun flatramen elkaar als tijdsportalen, als verleden en toekomst.” Om moeder Peiying te observeren, hoeft buurman Wu minder moeite te doen: zij livestreamt zichzelf als diskjockey. Peiying wil gezien en gevolgd worden. Dat is haar bestaansgrond.
In ‘Stranger Eyes’ stalkt en begluurt iedereen elkaar.Foto Grace Baey
Totale surveillance
Stranger Eyes is een tijdige film, al schreef Yeo het ruwe scenario ruim tien jaar geleden, vertelt hij in Venetië, waar zijn film in competitie is. Hij komt uit de vrij autoritaire, technologisch geavanceerde stadstaat Singapore, waar de overheid de burgers observeert via ruim 100.000 veiligheidscamera’s – het streefdoel is 180.000 in 2030. Dat heeft consequenties. Zoals een inspecteur de radeloze vader Junyang vertelt: politiewerk is allang geen kwestie meer van ondervragen of undercover gaan. Het draait om geduld, luisteren en kijken. Alles wordt digitaal vastgelegd, elke misdadiger laat zich betrappen, elke burger wordt ooit een misdadiger. Gewoon geduldig zijn en goed opletten.
Misschien was zijn script te confronterend; niemand zag brood in Stranger Eyes voordat Yeo Siew Hua in 2018 de Gouden Luipaard van Locarno won met A Land Imagined, over een slapeloze politieman die de verdwijning van een Chinese gastarbeider onderzoekt. „Door die prijs werd ik kredietwaardig.” Hij moest het scenario herschrijven, want in tien jaar was er digitaal een en ander gebeurd. Wel handhaafde hij de sleutelrol voor dvd’s, die in 2015 al in onbruik raakten. In Stranger Eyes heeft alleen oma nog een dvd-speler.
Yeo Siew Hua: „Maar ook influencers stelden tien jaar terug weinig voor, net als livestreaming. En tussendoor was er ook nog dat dingetje genaamd de pandemie. Vroeger ging het debat over hoe we onze privacy kunnen afschermen. Tijdens de pandemie werd het onze plicht onszelf te surveilleren. Nu is universele surveillance een feit en gaat het over wie toegang krijgt tot onze data, onze privacy. Veiligheidscamera’s kijken in huizen, videodeurbellen filmen de openbare weg, home security-systemen worden gehackt. Als wij ons aan surveillance onttrekken, maakt ons dat automatisch verdacht.”
Wordt het een wereld als gereformeerd Nederland van vroeger? Waar je de gordijnen ’s avonds open liet, omdat het anders leek alsof je iets te verbergen had? Yeo: „Zoiets, en de volgende vraag is dan hoe dat ons gedrag beïnvloedt. Het is als in kwantumfysica: een foton die beweegt als een golf tot je hem bekijkt, dat wordt dat in een recht lijn. Zo zijn mensen: als we weten dat iemand kijkt, verandert ons gedrag. Volledige surveillance brengt sociale kosten met zich mee.”
Onzichtbare man
In de conservatieve ethiek is surveillance de bron van moraliteit, leg ik hem voor. In H.G. Wells roman The Invisible Man verandert een wetenschapper die onzichtbaar is al snel in een misdadiger en verkrachter. De mens is verdorven, alleen andermans blik dwingt moreel gedrag af, is de boodschap. Yeo: „Dat is het misantropische mensbeeld waarop de noodzaak van universele surveillance steunt. Ik geloof dat niet, al erken ik wel dat ik alleen in mijn neus peuter als ik denk dat niemand kijkt.”
Hoe dan ook leven we nu in een wereld waar veel mensen via selfies, vlogs en livestreams nonstop jagen op likes en volgers. Yeo: „Ik ben eigenlijk al een generatie te oud om commentaar te geven op livestreaming, wat jonge mensen nu massaal doen. Ze willen allemaal gehoord en gezien worden en een platform hebben. Anders besta je niet. Ons zelfbeeld hangt af van het beeld dat we projecteren, en dat beeld is echter dan wie wij zijn. Die intensiteit van kijken en bekeken worden, kent historisch niet echt een precedent. Technologisch waren we nog nooit zo diep met elkaar verbonden en nog nooit zo van elkaar vervreemd. We scrollen en swipen, maar kijken niet echt naar elkaar.”
Hoe dat ons verandert? „We moeten opvallen, maar binnen de grenzen van wat gepast is. Want je kunt zomaar sociaal falen, op gigantische schaal. Ik denk dat de ruimte tot experimenteren in ons leven nog meer zal afnemen, en dat is zonde.”
Lees ook
Iedereen bekijkt iedereen in thriller ‘Stranger Eyes’: hoe ziet een leven zonder privacy eruit?
„Als je een tribuut wil bouwen voor de mijnwerkers dan moet het niet voor een kwartje,” vertelt Huub Stapel op de repetitiedag van Het Geluk van Limburg in Kerkrade. Op het podium is links de woonkamer van mijnwerkersfamilie Vincken, en zijn rechts de mijnen. In het midden staat de cast dansend en zingend met aan weerszijden twee cameralieden die hun danspasjes volgen. Hele scènes worden à la minute in elkaar te gefabriceerd en geprojecteerd op het scherm dat achter hen hangt. „Het is een heel technisch verhaal,” zegt Pieter Kuijpers, één van de regisseurs van het spektakelstuk.
Het Geluk van Limburg, naar het boek van schrijver en journalist Marcia Luyten en met een theatertekst van schrijver Frans Pollux, vertelt het verhaal van de opkomst en de ondergang van de Limburgse mijnbouw in de periode 1900-1970. Tegelijk volg je de mijnwerkersfamilie Vincken waar grootvader Huub Vincken (Huub Stapel) na het sluiten van de mijnen terug kijkt op zijn leven. Huub start als jongeman met zijn vriend Emil in de mijnen als koempel [mijnwerker]. Hij trouwt met Barbara (Magtel de Laat) en samen krijgen ze een kind. In de raamvertelling vertelt Huub over zijn leven aan zijn tienerkleinzoon Sjefke.
„De ontwikkeling van de industrie loopt parallel aan de fases in een mensenleven”, vertelt Servé Hermans, die samen met Kuijpers het stuk regisseert. „Je ziet Barbara en Huub een eerste huisje kopen, een kind krijgen, ruzie krijgen, scheiden. Je ziet iemand met een bak bami aan de keukentafel in zijn eentje wegvegeteren en dan sluit ook nog de mijn waarin hij gewerkt heeft. Dat vind ik ongelofelijk ontroerend.”
Stapel, Kuijpers en Hermans groeiden op in Limburg. Ze kennen de verhalen van de mijnbouw goed, ook al heeft niemand van hen direct met de mijnbouw te maken gehad. Zo groeide Stapel op in Tegelen, waar geen mijnbouw was, maar hij herinnert zich de bussen die in alle vroegte langs Tegelen reden om mijnwerkers op te pikken. „De mijnen waren nooit ver weg,” vertelt hij. Ook Hermans, opgegroeid in Maastricht, voelt een diepe band met de provincie. Hij maakte al eerder theater over Limburg zoals Dagboek van een Herdershond (2022) en Het was Zondag in het Zuiden (2023-2024) over de watersnoodsramp in 1993 met Toneelgroep Maastricht. Het Geluk van Limburg is een co-productie met dat gezelschap.
Huub Stapel in ‘Het Geluk van Limburg’ Foto: Annemieke van der Togt
Volgens Hermans zijn de mijnen ‘identiteitsbepalend’ voor Limburg. „De mijnen zitten heel diep. Bij de reünieconcerten van Carboon, die liederen maakten over het koempelschap, heb ik nog nooit zo veel mensen zien huilen.” Mijnbouw ging verder dan alleen werkverschaffing: de mijnbazen en de katholieke kerk bemoeiden zich met het publieke leven. Hermans: „Als boer had je nooit vrij, maar als mijnwerker heb je een sjichts [ploegendienst]. Dan heb je vrije tijd en dat was een gevaar voor de samenleving. Want wat gingen die mannen doen als ze klaar waren? Te veel naar het café, achter de vrouwen aan. Je zag hier dat de staatsmijnen zich met elk aspect van het leven gingen bemoeien. Duivensportvereniniginen oprichten, fanfares, gezellehuizen voor gastarbeiders, Zo werd het leven planmatig ingericht.”
Werken in de mijnen was uiterst gevaarlijk, maar nadat de mijnen gesloten waren, bleef de romantiek van het mijnwerk hangen bij oudmijnwerkers, vertelt Kuijpers die uit Tegelen komt. „Je deelt de angst. Er is enorme herrie, het is vochtig, donker, er zijn muizen. Alles wat je erover leest is dat het verschrikkelijk werk was, maar ook dat er een enorm gevoel van kameraadschap was.”
Scène uit ‘Het Geluk van Limburg’ Foto: Annemieke van der Togt
Hermans en Kuijpers willen hoe het was in de mijnen overbrengen door film en theater te combineren. Kuijpers, bekend regisseur en producent van onder andere Nemesis (2024) en Van God Los (2003), denkt dat film iets kan toevoegen. „Onder de grond willen we dat je de benauwdheid van de mijnen voelt. We halen echt alles uit de kast.”
Het is geen typische musical maar eerder muziektheater, vertelt Hermans. Bij het grote dansnummer ‘Alles wordt beter!’ komen de musical elementen samen. Buddy Vedder in de rol van mijnbaas Van Zuylen danst samen met het ensemble energiek, terwijl de familie Vincken op de achtergrond erbij staat. Stapel veinst de pasjes nog niet helemaal te kennen en levert een eigen variatie op de strakke choreografie van Martin Michel. „Hij doet het er om hoor,” zegt Hermans tegen zijn collega’s.
Naast dansen zal Stapel ook zingen in het stuk. „Ik heb een vader gehad die ons meerstemmig leerde zingen, zodat we als familie samen konden zingen. Ik kon eerder zingen dan acteren, maar ik heb het zingen nu een beetje overgelaten aan de rest. En als ik zing, dan met die moeilijke ademhaling”, vertelt Stapel. Net als vele andere koempels heeft Stapels personage Huub longproblemen waardoor zingen moeilijk gaat.
Limburg is belangrijk voor Stapels carrière: „De eerste tien jaar van mijn carrière vertaalde ik alles in het Limburgs voordat ik wist hoe ik het moest zeggen. Nu is de cirkel rond. Dit is alsof je een oude jas aantrekt.” Eerder speelde hij in Twente mee in Hanna van Hendrik, over een boerenfamilie in Twente. „Dat het kleine familieverhaal zo universeel was dat het hele land kwam kijken… Dat bewijst gewoon dat mensen echt komen kijken als het reguliere theater naar de mensen toekomt. Ook thematisch.”
Het stuk is doordrenkt met Limburg, toch moet iedereen erheen kunnen, zegt Hermans. Daarom wordt het stuk niet in het Limburgs opgevoerd. Dat weerhoudt Stapel er niet van om levensadvies te geven in het Limburgs: „Vergaet noëit waose vanaaf kumps [Vergeet nooit waar je vandaan komt]”.