Coetzee op zijn best in roman over onbetamelijke hartstocht

Recensie

Boeken

J.M. Coetzee De Nobelprijswinnaar bewijst opnieuw dat het schrijven van fictie werkelijk de moeite waard is. De Pool, een liefdesgeschiedenis die gaat over vertalen, is bovendien geestig.


Illustratie Ted struwer

Ergens in het tweede decennium van deze eeuw moet J.M. Coetzee (83) hernieuwde belangstelling voor het Spaans hebben gekregen. Op de eerste bladzijde van De kinderjaren van Jezus (2013), tevens het eerste deel van Coetzee’s Jezus-trilogie, is sprake van een ‘Centro de Reubicación Novilla.’ Een Centro de Reubicación is zoiets als een opvangcentrum voor vluchtelingen, letterlijk betekent het een verhuiscentrum. De Spaanse taal en het Spaanse origineel van Don Quichot spelen in deze cyclus een belangrijke rol.

Dat Coetzee zich inderdaad op het Spaans richt, blijkt wel uit het tweede deel van zijn jeugdmemoires (of autobiografische romans, zo men wil) Youth (2002), in het Nederlands verschenen als Portret van een jongeman. Daarin noteert Coetzee dat hij vrijwel moeiteloos Spaans leert en Spaanse schrijvers leest, maar dat zijn ware liefde de Duitse taal geldt.

In The New Yorker schrijft Colin Marshall – een in Seoul woonachtige kunstenaar – onder de titel ‘J.M. Coetzee’s War Against Global English’ over het laatste boek van Coetzee, De Pool, en bij die gelegenheid heeft Marshall het over de ‘Argentijnse periode’ van de Nobelprijswinnaar. Het is vermoedelijk correcter om over een Argentijnse dan over een Spaanse periode te spreken, al was het maar omdat Coetzee veel tijd heeft doorgebracht in Argentinië.

Ongetwijfeld heeft het met deze Argentijnse periode te maken dat de boeken van Coetzee, die een tijdlang eerst in het Nederlands verschenen en pas daarna in het Engels en andere talen, nu eerst in het Spaans verschijnen. Zo ook De Pool, die in het Spaanse El polaco wordt genoemd. Sommige Engelstalige publicaties konden niet wachten en recenseerden El polaco.

Overigens zijn er tevens ideologische redenen waarom Coetzee zijn werk pas later in het Engelse origineel laat verschijnen. Tijdens een bezoek aan Universidad Nacional Autónoma de México (UNAM) in 2019 zei hij: ‘Ik verzet me krachtig tegen het idee dat Engels zo’n universele taal is geworden dat het ook de taal van het volgende leven moet zijn.’ Denkend aan de Jezus-trilogie zullen wij in het toekomstige leven, voor zover we daar aankomen, Spaans spreken.

En in 2018 verklaarde Coetzee, die in Zuid-Afrika tweetalig opgroeide met Afrikaans en Engels: ‘Ik heb een goede beheersing van het Engels, gesproken en geschreven, maar het voelt voor mij steeds meer als het soort beheersing dat een buitenlander zou kunnen hebben.’ Coetzee lijkt mij een man die in geen enkele taal echt thuis is – en het is de vraag of dat cliché over de schrijver, als iemand die in de taal zou wonen, waar is.

Nieuwe kijk op Chopin

De Pool, vertaald door Peter Bergsma, gaat over een Poolse pianist, een Chopin-vertolker, die met een ‘nieuwe historisch, authentieke’ kijk op Chopin komt. Na afloop van een concert in Barcelona voor een ‘Kring die maandelijks recitals organiseert’ wordt de Pool verliefd op zijn Spaanse gastvrouw Beatriz. De Pool, die Witold Walczykiewicz heet maar die de Pool wordt genoemd omdat zijn achternaam voor niet-Polen moeilijk uit te spreken is, is geboren in 1943, hij is 72 en Coetzee hecht eraan vast te stellen dat het verhaal in 2015 speelt.

Beatriz is bijna vijftig, haar Engels is beter dan dat van Witold, maar ‘global English’ blijft de taal waarin de aarzelende minnaars zich tot elkaar verhouden. Als Witold, die op de acteur Max von Sydow lijkt, kalfsvlees krijgt aangeboden zegt hij: ‘Ik heb ’s avonds geen grote maag.’ Waarna Beatriz zich afvraagt of dat een letterlijke vertaling is van een Poolse uitdrukking.

De Pool gaat over vertalen, in de zin van interpreteren, maar ook in de zin van, waar is het origineel? Is er nog een origineel? En het zijn uiteraard niet alleen teksten die moeten worden vertaald maar ook mensen, die we kunnen beschouwen als een verzameling teksten die per ongeluk in een lichaam terecht zijn gekomen.

Verlangen naar geilheid

Na afloop van het diner heeft Beatriz de Pool en zijn muziek afdoende gerecenseerd. Zijn Chopin-vertolking viel haar tegen, zijn Engels amuseert haar (correcte grammatica, maar een gebrekkig idioom) en zijn kunstgebit staat haar ronduit tegen: ‘Te glanzend, te wit, te nep.’

Coetzee is dikwijls grappig, die reputatie heeft hij niet, maar dat komt omdat men over de subtiliteit van zijn humor (en zijn zelfspot) heen leest. Ook De Pool is weer buitengewoon geestig, al vergaat het lachen ons langzaam. Dat lijkt me trouwens een van de weinige zinnige recepten voor de romankunst: ik heb veel respect voor de lezer, maar het lachen moet hem langzaam vergaan.

Niet lang na het concert begint Beatriz mails te krijgen waarin de Pool haar discreet maar onhandig het hof maakt. Is die onhandigheid te wijten aan zijn global English? Beatriz gaat uit nieuwsgierigheid – en misschien ook uit verveling, ze is een getrouwde vrouw met zoon en kleinkind, zonder al te veel opzienbarende noden – gedeeltelijke mee in zijn avances. Al slaat ze zijn uitnodiging om met hem mee te reizen naar Brazilië af met de woorden: ‘Ik was niet voor jou bestemd, zoals je lijkt te denken. Ik ben voor niemand ‘bestemd’.’

Zijn referenties aan Dante Alighieri (1255-1321) en Beatrice, van wie Dante bleef houden zonder dat ze hem ooit één woord gunde, beantwoordt zij met de vraag of hij echt denkt dat hij Dante is. De Pool antwoordt ontkennend: ‘Ik ben niet geïnspireerd. En ik ben niet goed met woorden.’ Ze blijft nieuwsgierig, wel zou ze tegen hem willen zeggen: ‘Ik onthef je van alle erotische verplichtingen.’

Toch gaat ze met hem naar bed, een combinatie van medelijden en nieuwsgierigheid, ze moet hem helpen, hij is een oude man. En na afloop vraagt ze: ‘Ben je eindelijk tevreden?’

Waarop de Pool antwoordt: ‘Mijn hart is vol.’ En Coetzee voegt eraan toe: ‘Hij drukte haar hand tegen zijn borst. Vaag voelt ze het kloppen van een hart, trip-trip-trip, sneller dan haar eigen gestage hart, alarmerend snel zelfs. Het laatste wat ze wil is een lijk in haar bed.’

Je kunt denken dat dit het verhaal is van een oudere pianist, een maestro, die op het eind van zijn carrière nog één keer bevangen wordt door het verlangen naar geilheid. Maar seks is het probleem niet. Dat hadden we kunnen weten. Coetzee’s vermoedelijk beroemdste roman In ongenade (1999) begint met de bekende zin: ‘Voor een man van zijn leeftijd, tweeënvijftig jaar, gescheiden, heeft hij het probleem van de seks naar zijn idee heel aardig opgelost.’

Het probleem van de hartstocht laat zich echter niet zo makkelijk oplossen. Al is de hartstocht tweedehands. De personages van Coetzee zijn doorgaans uiterst gecontroleerd, desondanks komen echo’s van hartstocht tot hen, veelal met fatale gevolgen; werkelijke hartstochten zijn altijd onbetamelijk. In De Pool gaat het om matig vertaalde vurigheid en de gevolgen zijn nauwelijks fataal te noemen, maar juist in die matig vertaalde vurigheid zit het drama, klein en toch aangrijpend.

Witold wordt afgewezen en gaat dood, al is er geen direct verband tussen afwijzing en sterven. Wel brengt hij die tussentijd door met het schrijven van gedichten, in het Pools, voor zijn geliefde Beatriz, die zij pas na zijn dood kan lezen nadat zij een vertaler heeft gevonden, een zekere señora Weisz. (In De kinderjaren van Jezus komt ook een señora Weiss voor. Waar het Spaans de taal van de verlossing wordt zijn de familie Weisz of Weiss nooit ver weg.)

Als zij eindelijk die Poolse gedichten in Spaanse vertaling kan lezen – lang niet alle gedichten bekoren haar – begint Beatriz hem serieuzer te nemen en schrijft ze hem brieven waarin ze de dode Pool maant theatraler te zijn. Hij moet niet bang zijn af en toe een verkeerde toets aan te slaan.

Maar de Pool was juist dat: een ingehouden vertolker van andermans vurigheid, vandaar ook zijn verwijzingen naar Dante. Alsof hij wilde zeggen, neem mij niet kwalijk dat ik slechts de vage echo’s van de grote Dante te bieden heb.

Lichaam en ziel

Voor zover wij in een eindtijd leven, wat iets anders is dan een apocalyptische tijd – laten we het erop houden dat onze cultuur moe is en een siësta doet – zijn wij allemaal gedwongen andermans vurigheid te vertolken. Wij zijn matige vertalers van andermans teksten en andermans levens, en het vertalen van ons eigen leven gaat eveneens veel mensen matig af. Al biedt het ‘global English’ menigeen de mogelijkheid ongewild grappig te zijn, zoals de Pool. Het geloof dat voor de geliefde ‘het begeerde lichaam een ziel’ is, lijkt de meesten van ons begrijpelijkerwijs te ontberen. Maar hoe vertaald onze hartstochten ook mogen zijn, de hoop dat de ander ons, desnoods na de dood, zal redden is er niet minder om geworden. Het wezen van alle hartstocht, ook de vertaalde, is de hoop op redding.

Coetzee is een van de weinige levende schrijvers die mij met bijna elke boek het vertrouwen geeft dat het de moeite is om fictie te schrijven, met De Pool slaagt hij daar weer in, ook dankzij zijn vurige afstandelijkheid. Het Duits kent het mooie woord Hoffnungsträger, Coetzee draagt, ondanks zijn leeftijd, de hoop van de romankunst.

Marshall schrijft in The New Yorker dat hij drie romans van Coetzee woord voor woord heeft overgeschreven – een methode die in het Koreaans pilsa wordt genoemd – in de hoop een betere schrijver te worden. Ik begrijp Marshall.