N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Biologisch jutten Schelpen zoeken haalt je naar buiten, de natuur in. En het brengt je in contact met wat er gebeurt in de ecosystemen van de zee, volgens fanatieke jutter Wilbert Kerkhof. „Sinds de pandemie zie ik duidelijk meer mensen het doen dan voorheen.”
‘Ja, dáár!” Tegen de duinhelling lijkt van een afstandje iets zwarts te liggen. Strandjutter Wilbert Kerkhof loopt ernaartoe. „Volgens mij is het een eikapsel van een rog”, zegt hij met de nodige opwinding in zijn stem. Anders dan de meeste aangespoelde zeevruchten liggen deze eikapsels, een soort zwarte doosjes met stekels aan de vier hoeken, niet bij de vloedlijn. Ze waaien algauw de duinrand op, omdat ze zo licht zijn.
De grootste kans om ze te vinden is dus hier, waar het strand begint te glooien. „Oh nee, toch niet”, zegt Kerkhof teleurgesteld als we dichterbij komen. „Het is de schaduw van een duinplantje.” We zijn al zeker een half uur op zoek naar een roggeneikapsel, maar nog altijd zonder succes.
Wilbert Kerkhof (66) zit bij de lokale strandwerkgroep van de KNVV, de vereniging voor veldbiologie, begeleidt allerlei strandexcursies en is één van de fanatiekste strandjutters van Nederland. „Ik probeer sinds mijn pensioen zes dagen per week in de natuur te zijn, vooral het strand en de duinen,” zegt de gepensioneerde onderwijsassistent en hobby-ecoloog. En dan niet met een metaaldetector voor het vinden van schatten of een grote vuilniszak om plastic en ander afval op te ruimen. Slechts gewapend met een klein tasje gaat hij op pad om de mooiste schelpen, wieren en krabbenschilden die hij vindt erin te stoppen – biologisch jutten, is dat. „Gewoon omdat het mooi is.”
Een rustgevende hobby, volgens hem. „Jutten haalt je naar buiten, de natuur in. Het is een natuurervaring die voor de meeste Nederlanders heel dichtbij is.” Wat je aantreft, geeft een beeld van de ecosystemen van de Noordzee: het verschijnen en verdwijnen van soorten, de impact van menselijke activiteit op het zeeleven.
En schelpen zoeken heeft iets meditatiefs, blijkt ook op deze kille dag: je moet goed opletten, maar dat doe je op een ontspannen manier. Je ogen schieten ritmisch over het strand van schelp naar schelp. Na een tijdje zoeken, struinen en rapen, hoef je maar een klein puntje of hoekje uit het zand te zien steken om te weten: dit is weer een boormossel, een wulk of een kokkel.
„Ik kom ook tot rust door het ruisen van de zee”, zegt Kerkhof.
Het valt hem op dat hij de laatste tijd bepaald niet meer de enige is: meer mensen hebben het jutten opgepakt, al zijn er geen betrouwbare cijfers over. „Sinds de pandemie zie ik duidelijk meer mensen dan voorheen jutten, maar dan vooral om plastic te rapen. De schelpen lopen ze voorbij.”
Hoe jut een ervaren schelpenjutter?
Dystopisch decor
We staan op de zuidhoek van het strand van Wijk aan Zee, pal naast de monding van het drukke Noordzeekanaal. Op deze grauwe dag vormen de zwarte stellages en rokende pijpen van Tata Steel een dystopisch decor, maar het strand is er mooi breed. „Dit is één van mijn favoriete stranden van Nederland om te jutten”, zegt Kerkhof. Door de unieke stromingen komen er opvallend veel verschillende soorten schelpen voor.
Het is bijna laagwater, hét moment om te kijken wat het water heeft achtergelaten. Meteen stapt hij met zijn schoenen in een waterpoeltje, zijn vingers tastend over de rotsen. „Kijk, dit zijn paardenanemonen.” Hij duwt op een paar slijmerige bruinrode dopjes, die zitten vastgezogen aan de natte stenen. „Als ze onder water zitten, hebben ze van die mooie rode tentakels.” Aan de Nederlandse Noordzeekust komen zo’n 200 verschillende soorten schelpen voor, zegt hij, van de ovale zeeklitschelp tot het muizenkeuteltje en mosselslurpertje.
Na zijn pensionering besloot Kerkhof om veel in de natuur te zijn. In de winter zoekt hij vooral schelpen, in de zomer gaat hij in de duinen op zoek naar sprinkhanen. Als hij begint met praten over boormossels of roggeneieren, komt er een woordenstroom op gang waarbij het moeilijk is er nog tussen te komen. Zijn mooiste schelpenvondsten van het afgelopen jaar? Een glanzend groen tafelmesheft, zo’n langwerpige rechthoek, van 21 centimeter lang. En een noordkromp, een op zichzelf vrij onopvallende grijzige tweekleppige schelp, maar hij kan wel vierhonderd jaar oud worden en is daarmee één van de langstlevende diersoorten – en normaal alleen te vinden op de oostelijke Waddeneilanden. Kerkhof laat ook een foto zien van honderden piepkleine hoorntjes, wenteltraphoorntjes en oubliehoorns; veertig verschillende soorten, in alle kleuren van de regenboog, die hij recent vond.
De mooiste vondsten tikt hij meteen in op zijn smartphone om te melden op Waarneming.nl, een platform dat ook wordt gebruikt voor wetenschappelijk onderzoek. De bijzonderste trofeeën van dit jaar bewaart hij in een doosje in zijn auto en in een toonkast bij hem thuis.
Aangespoelde schelpen mag je volgens de wet gewoon mee naar huis nemen. „Aangespoelde zeedieren zijn vaak al dood. Levende heremietkreeften, die als een soort kraker in schelpen leven, gooi ik altijd terug.” In sommige andere landen zijn wel beperkingen, en je mag ook niet zomaar alle schelpen en koralen invoeren, dus op vakantie is het advies om het goed uit te zoeken – en bij twijfel strandvondsten op de foto te zetten en daarna gewoon te laten liggen.
Gloed
„Wacht! Ligt daar niet iets zwarts?” Kerkhof loopt naar een plek waar hij een roggenei denkt te zien. Weer mis: een plukje zeewier. Het mooist zou toch wel een eikapsel van een blonde rog zijn, die eieren hebben een mooie bruinrode gloed. Of van de grootoogrog, die zijn het zeldzaamst. „Je gaat toch automatisch op zoek naar wat er weinig voorkomt.”
Een jutterstocht langs het strand werkt ook als een spiegel van de ecosystemen in de Noordzee. Kerkhof heeft in de twintig jaar dat hij jut flinke verschuivingen zien plaatsvinden. De laatste jaren vind je hier voor het eerst ook schilden van de ovaalronde krab, een soort die voorheen alleen veel zuidelijker zat. Er zijn exotische soorten bijgekomen, meegelift op schepen of ontsnapt uit schelpdierkwekerijen, die het goed doen in de Noordzee. Bijvoorbeeld de Filippijnse tapijtschelp, een tweekleppige schelp met opvallende zwart-witte streepjespatronen in de vorm van golven. „Die is vooral bekend uit de paella.” Van die tapijtschelp pakt hij er meerdere op tijdens deze jutterstocht.
Of de Japanse oester, een wat meer geribbelde soort dan de inheemse Nederlandse oester, die de laatste decennia een doodnormale vondst is geworden aan de Noordzee-stranden. Er waren zorgen over verdringing, maar uit onderzoek blijken de Japanse oesters juist goed te zijn voor de inheemse oesters, omdat zij zich kunnen nestelen op de schelpresten van hun Japanse neefjes.
Er zijn ook verrassender milieueffecten die je ziet als jutter: er liggen de laatste jaren opvallend meer roggeneieren op het strand, waarschijnlijk vanwege de komst van windmolenparken. Daar varen geen vissersboten meer die met hun boomkornetten over de bodem trekken, waardoor er meer roggen kunnen leven.
„Je ziet ook soorten een beetje op en neer bewegen langs de kust. En dan weer een tijdje verdwijnen.” En ja, er is ook vervuiling, maar die is vrij stabiel eigenlijk. Plastic, netten, paraffinestolsels: de witte bolletjes die als chemisch bijproduct van booreilanden in het water belanden.
Mammoetkies
Wat er aanspoelt is dus een afspiegeling van natuurlijke processen, cycli, seizoenen, klimaatverandering en menselijk handelen. Na zandopspuitingen spoelen er ineens veel fossiele schelpen aan, die tien- of honderdduizenden jaren bedolven hebben gelegen onder oudere zandlagen. Dan vind je soorten die hier al duizenden jaren niet meer voorkomen. Op het kunstmatig aangelegde Maasvlaktestrand vond een groep waarmee Kerkhof jutte eens een heuse mammoetkies.
Zeepaardjes komen veel voor rondom de kerncentrale van Borssele, ze houden van het warmere afvalwater daar. Die zeepaardjes spoelen ook aan, veel mensen drogen ze om ze thuis te bewaren.
Bij stormachtig weer kan er ineens een grote hoeveelheid zeesterren, slangsterren of zee-egels aanspoelen, zoals in februari gebeurde op veel Nederlandse stranden. „Vooral een noordwesterstorm zorgt voor veel schelpen op het strand.” En ja, hij zit weleens naar het weerbericht te kijken en daarop te wachten.
Welke tips heeft hij voor beginners die niet willen wachten op de volgende storm? Kerkhof: „Als je jut, volg dan de meest recente vloedlijn, te herkennen aan het scherpste contrast tussen donker en licht zand.” Een strand waar een andere waterstroom in uitmondt of waar de kustlijn wat uitsteekt in de zee is vaak soortenrijker.
Op de Waddeneilanden liggen aan de kop van de eilanden vaak meer bijzondere dingen dan in het midden. Bij Cadzand zijn veel fossiele haaientanden. Op het Banjaardstrand bij de monding van de Oosterschelde ligt ook vaak veel moois. Er zijn meerdere boekjes te koop met de schelpen die op de Noordzee-stranden te vinden zijn. En de Google-app op je smartphone kan vrij accuraat foto’s van schelpen herkennen, zodat ook de beginnende jutter een beetje weet wat-ie zoal aantreft.
Opletten bij laagwaterlijn
Ook bij de laagwaterlijn is het opletten. „Als er allemaal meeuwen en strandlopertjes zitten, dan is er voor die vogels wat te eten – en dus voor de jutter wat te vinden.” En het leuke van jutten is dat je nooit precies weet wat je aantreft, zegt Kerkhof. „Ik doe dit nu meer dan twintig jaar en ik vind elk seizoen wel weer iets nieuws.”
We willen bijna omdraaien, omdat we wel erg ver van het startpunt afwandelen. Jammer dat we nog geen eikapsel hebben gevonden. Maar dan, een paar stappen verder: „Nou, hier is wel iets donkers. Kijk, daar ligt er een.”
Enkele tientallen meters verderop nog een, dan meteen nog een. Drie binnen een paar minuten. Het zijn geen blonderog-eieren, ze zijn van de stekelrog. Maar dat drukt de pret niet. Kerkhof houdt de meest intacte trots voor zich uit. Die gaat meteen op de foto.