Theater ‘Twomenshow’ transformeert van matige stand-upcomedy via zoekend meta-theater naar persoonlijk verteltoneel. In de ruïne van wat ooit een stand-upavond was, ontvouwen zich mooie bespiegelen over toewijding en zingeving.
Jorn Heijdenrijk en Kuno Bakker in hun nieuwe voorstelling ‘Twomenshow’.
Foto Sanne Peper
Humor is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, constateren toneelspelers Kuno Bakker en Jorn Heijdenrijk in Twomenshow. In de voorstelling – die begint als een opzichtige stand-upshow van twee uitgesproken niet-stand-uppers – moet het publiek ook aan de bak: „Ú bent gekomen om te lachen, niet wij.” En: „Soms moet je een grap snappen, om hem te begrijpen.”
Maar als de makers vervolgens aangeven maar tien minuten aan bruikbaar materiaal te hebben voor deze anderhalf uur durende voorstelling, wordt die gemeenschappelijke verantwoordelijkheid toch danig op de proef gesteld.
Daar is het deze toneelspelers om te doen. Twomenshow gaat over buigzaamheid: kunnen we onze verwachtingen (ten opzichte van elkaar en onszelf) blijven bijstellen, om samen tot iets moois te komen? Deze toneelavond blijft alleen maar overeind als hij transformeert: van matige stand-upcomedy via zoekend metatheater naar persoonlijk verteltoneel.
De voorstelling gaat over het nemen van je verlies, het vege lijf redden door je niet vast te bijten in een mislukte poging, maar de mislukking te omarmen en van daaruit te transformeren.
Gewaagd is de opening, waarin de twee makers een oprechte poging doen een degelijke stand-upshow te geven, zonder die poging te ironiseren. Het resultaat is als stand-upcomedy behoorlijk vreselijk, want bij lange na niet grappig of origineel genoeg, maar als toneel best interessant. Juist omdat de mannen verstand hebben van zaken als timing, opbouw en intonatie, en op momenten uitblinken in sterk fysiek spel, komen ze soms wel degelijk in de buurt van een geslaagde poging. Als toeschouwer ga je mee zitten hopen op een goede grap, maar het bevrijdende lachsalvo waar iedereen naar snakt, blijft consequent uit. De losse lach die af en toe wél ineens klinkt, versterkt de pijnlijkheid dan eens te meer.
De voorstelling moet voortdurend van intentie en betekenis veranderen om bestaansrecht te vinden. Zolang je geen aanspraak meer doet op je verwachtingen, ontstaan de mooiste scènes, bewijst een geestige scène over een politieaangifte van een ‘gestolen avond’. Als uiteindelijk zelfs de techniek in de zaal in opstand komt maar de spelers en het publiek zich tóch blijven committeren aan de pogingen op de toneelvloer, betalen het onderlinge vertrouwen en de wederzijdse investering zich uit: in de ruïne van wat ooit een stand-upavond was, ontvouwen zich mooie, persoonlijke bespiegelingen over toewijding en zingeving, die overigens wel degelijk regelmatig een lach aan de toeschouwers ontlokken.
Zoals het cliché nu eenmaal voorschrijft: de grootste grap is uiteindelijk het leven zelf.
Meestal sta je er niet bij stil: ‘boom’, ‘droom’, ‘Rotterdams Philharmonisch Orkest’, zo heten die dingen gewoon. Een naam valt pas op wanneer hij verandert. Vorige week maakte nieuwemuziekensemble Asko|Schönberg bekend dat het vanaf volgend seizoen onder een nieuwe naam zal opereren: Het Muziek.
„Ai, dat belooft weinig goeds”, was de reactie van muziekpublicist Thea Derks. Taalschrijver Paulien Cornelisse worstelde zich naar een vorm van begrip: je zult maar een nieuwemuziekensemble zijn „in deze cultuurhatende tijd”, dan word je „natuurlijk op een bepaald moment gek, en dan denk je dat de verlossing ligt in rebranding.” Muziekjournalist Merlijn Kerkhof van de Volkskrant: „‘Het Muziek’ is infantiel, een modegril, en stompzinnig: onvindbaar in iedere zoekmachine.”
‘Niet te googelen’ is een veel geuit bezwaar tegen de nieuwe naam, maar volgens artistiek directeur van Asko|Schönberg Fedor Teunisse valt het mee: de online vindbaarheid van ‘Het Muziek’ is uitgebreid getest door designbureau Lava, met wie het ensemble de nieuwe naam bedacht heeft, en zoekmachines kunnen er prima mee overweg, ook zonder aanhalingstekens.
Blijft de vraag: waarom zou je de naam Asko|Schönberg, een sterk ‘merk’, vervangen door een naam met een ‘taalkundige breuk’ (aldus het persbericht) die kennelijk veel weerzin wekt?
Met streepje, zonder streepje
„Wat fascinerend is aan de vele reacties”, zegt Teunisse in een videogesprek, „is dat al die mensen met sterke meningen onze huidige naam anders schrijven. Met streepje, zonder streepje, met een ander streepje, met een spatie, wel of geen umlaut, als afkorting. Ik neem het ze niet kwalijk! Ook hebben we een onhandig e-mailadres, met ‘oe’ in plaats van ‘ö’, omdat url’s geen umlaut aankunnen. Belangrijker: ‘Asko|Schönberg’ is geladen met betekenis, dat voel ik ook, maar in feite heeft de naam geen betrekking op wie we nu zijn. Het is een vreemde fusienaam met een muurtje tussen de delen. Dat muurtje wilden we neerhalen, zo is dit proces begonnen.”
Het Asko Ensemble (in 1977 voortgekomen uit het Amsterdams Studenten Kamer Orkest) en het Schönberg Ensemble (in 1974 opgericht door Reinbert de Leeuw en studenten van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag) werkten al decennia veel samen voordat ze in 2009 fuseerden. Het nieuwe gezelschap geldt sindsdien als het voornaamste nieuwemuziekensemble van Nederland, met een repertoire dat constant in ontwikkeling is.
Na de covidperiode en het overlijden van spilfiguren Louis Andriessen en Reinbert de Leeuw merkte het ensemble dat er „een bladzijde is omgeslagen”, zegt Teunisse: in de huidige tijd is het belangrijk om nieuw publiek en nieuwe speelplekken te vinden, en daarbij bleek ‘Asko|Schönberg’ een naam die deuren sluit. Testen met klankbordgroepen toonden dat die deuren voor ‘Het Muziek’ juist opengaan.
„We wilden geen saaie beschrijvende naam, maar iets met karakter, dat onze identiteit weerspiegelt.” De zoektocht voerde langs verschillende titels van Andriessen, godfather van de Nederlandse ensemblecultuur, zoals De Stijl of De Materie. Teunisse: „‘Het Muziek’ kwam zomaar uit de lucht vallen. Simpel, speels, gek genoeg toch ook gelaagd. Het is een naam die ons erfgoed centraal zet: eigenwijze hedendaagse muziek. Bij mij is het omgekeerd, ik vind ‘de muziek’ nu ineens heel stom klinken.”
Teunisse begrijpt de heftige reacties best, zegt hij. „Ik heb me er zelf ook schuldig aan gemaakt. Toen VocaalLab ooit verderging als Silbersee dacht ik: waarom, in hemelsnaam? Maar ze waren de lab-functie ontgroeid, het was een logische stap. Nu vind ik Silbersee een ijzersterke naam. De mens is een gewoontedier, misschien moet dat de conclusie zijn.”
Veel namen veranderden al
Nee, het is niet voor het eerst dat een ensemble van naam verandert. Onlangs nog liet het Nederlands Philharmonisch Orkest het ‘Orkest’ uit zijn naam vallen. Holland Symfonia werd Het Balletorkest. Het Orkest van het Oosten probeerde het ooit onder de enigszins lachwekkende noemer ‘HET Symfonieorkest’, draaide de wijziging een jaar later terug en is inmiddels opgegaan in Phion. Teunisse van Asko|Schönberg is zelf ook ervaringsdeskundige: het andere ensemble waar hij artistiek directeur is veranderde in 2023 van Slagwerk Den Haag in HIIIT. Het is nog te vroeg om cijfers over publieksbereik te kunnen vergelijken, zegt Teunisse, maar de respons op ‘HIIIT’ is „overwegend positief” geweest.
Ook Neil Wallace, artistiek directeur van festival The Big Sing in Haarlem, heeft nog geen harde cijfers: het festival dat hij in 2001 oprichtte als ‘de Internationale Koorbiënnale’ veranderde in 2022 van naam. Wallace: „Laten we eerlijk zijn: koormuziek heeft een imagoprobleem. Men denkt vaak aan amateurs die vals Mozart zingen. En wie weet nou wat ‘biënnale’ betekent? Festivals in de actuele pop hebben fantasievolle namen als Le Guess Who? of Into The Great Wide Open. Waarom kan zo’n naam met energie, ambitie en uitstraling niet in de klassiek? The Big Sing was best een controversiële keuze – ook nog eens in het Engels – en een klein groepje vindt het nog steeds niets, maar de algemene teneur is: fris, aantrekkelijk, passend voor wat we zíjn.” Over ‘Het Muziek’ is Wallace uitgesproken: „Dat komt wel goed, want hoe radicaal dan ook, het is een keuze die getuigt van lef.”
Nog een voorbeeld: de Operadagen Rotterdam. Daarvan bleef vier jaar geleden enkel de beginkapitaal over: ‘O.’, met als ondertitel ‘Festival for Opera. Music. Theatre’. „De naam Operadagen was internationaal ingeburgerd en we kregen best boze reacties. Mensen zeiden: ‘Jullie hebben ons festival afgepakt!’ terwijl er niets veranderde aan de inhoud”, zegt artistiek directeur Guy Coolen. Maar: „Onze vlaggen in de stad werden ineens veel meer opgemerkt. We kregen projectvoorstellen uit gemeenschappen die we voorheen nauwelijks bereikten. Toen ik vroeg waarom ze niet eerder bij ons waren gekomen kreeg ik te horen: ‘Ach, opera, dat is niks voor ons.’” Het woord ‘opera’ bleek mensen af te schrikken. Nu programmeert O. meer kleinschalige producties en trekt het een diverser en jonger publiek. Het kwam het festival op lof te staan van de beoordelingscommissie van de Raad voor Cultuur.
Zelf vond Coolen ‘O.’ aanvankelijk ook nogal radicaal, maar achteraf is hij „zeer blij” met de naamswijziging, omdat de oude naam „niet meer klopte met de inhoud”. Ze zijn niet iets anders gaan doen, benadrukt Coolen: „We programmeren nu alleen mét de mensen in plaats van vóór hen. Ze komen zelf naar ons toe. Dat komt echt door de naam. En van het oude publiek dat is gebleven horen we ook dat ze blij zijn met de nieuwe energie en de jonge bezoekers.”
Groots maar niet bombastisch, rock maar niet clichématig. Voor de verzameling liedjes op haar nieuwe, vijftiende album Set This Thing On Fire koos Anouk een ruigere stijl dan ze de laatste jaren liet horen. Het is een van de eigenschappen die haar uitzonderlijk maakt: de behoefte om het roer om te gooien. Is het wispelturigheid? Angst voor verveling? Of is het leven te kort voor één muzikale kleur? Want Anouk (Den Haag, 1975) heeft een brede smaak.
De liedjes op haar vorige album, Deena & Jim (2023), kregen een ‘filmische’ begeleiding, met groot orkest en dramatische wendingen, ingegeven door haar liefde voor Disney-soundtracks. Eerder maakte ze het Nederlandstalige Wen d’r maar aan (2018), met singer-songwriterachtige nummers met verstaanbare teksten.
Haar flair verlegt ze nu naar opwindende rock. Anouk zal deze zomer geregeld optreden op festivals en festivals gedijen bij rocknummers, vindt ze. Vandaar dat negen van de tien nieuwe liedjes opruien en vlammen.
Zo is ze nu terug bij het begin van haar carrière, die ooit werd aangezwengeld door het succes van rocksong ‘Nobody’s Wife’ (1977). Afgezien van het ruigere Fake It Till We Die (2016), en een poppy rockliedje als ‘Girl’ werd het rockthema goeddeels gepasseerd.
Maar daar zijn ze weer: de gierende uithalen in de zang, knetterende akkoordreeksen op gitaar en hoog opgestuwde tempo’s van de drums. Muzikanten van eerdere versies van haar band, zoals gitarist Leendert Haaksma en bassist Michel van Schie, spelen het met verve.
Producer Thomas Azier, die ook de rocknummers op het recente album van Hang Youth een verrassend randje gaf, werkte eerder aan haar Deena & Jim. Als producer weeft hij hier lucht tussen de zware elementen. Zo dreunen de drums nooit werkelijk, veel nummers krijgen een licht keyboarddeuntje als leitmotiv.
Aanjager van de opwinding is Anouk zelf, haar stem krult en kronkelt als een demoon langs de toonladders. Ze geeft ruim baan aan alle soorten expressie, ze klinkt gemeen, fel, pruilerig. Haar stem klinkt vers geslepen en daardoor scherper, strakker en dynamischer dan in het verleden.
Ze schreef de liedjes deels alleen en deels met vaste medewerker Martin Gjerstad. De teksten passen bij rock, met hun bozige toon en negatief zelfbeeld. Want hoe succesvol ook, bij Anouk is het glas doorgaans half leeg. In een tijd waarin veel muzikanten zich graag op de borst slaan, is dat verfrissend. Anouk bezingt zichzelf zo: „Forgive me and my manners, I’d rather be alone” (in ‘Can’t Fix Repeaters’); „My heart is just a big ego rooted in dark dirt” (‘Where The Mind Goes’), en soms kwetsbaar, „You better be careful/ That’s my heart you hold” (‘That’s My Heart You Hold’).
Na de aangenaam schel-frisse rock-douche van opener ‘That’s My Heart You Hold’ zijn ook ‘How To Clear A Room’ en het titelnummer geslaagd. Afsluiter ‘Vicky Lane’ is de enige ballade, een vroeg kerstnummer met licht sentimentele tekst („Will you be home for Christmas?”). Tussen de rake uithalen zijn er enkele missers. Zo klinkt de hoge zang te dramatisch in ‘Losing My Mind’ en ‘Outrage 3,2,1’. ‘I See You’ daarentegen ontwikkelt zich mooi geleidelijk van lichte rock tot steeds ruigere smeekbede.
Hester Carvalho
Een ode aan de muzikale ziel van Isidora Zebeljan
Het schemerde in Belgrado die eerste dag van september vorig jaar. Met zijn tweeën wandelden we door de wijk Vračar met zijn monumentale christelijk-orthodoxe kerk. En niet ver hiervandaan stond hun huis, vertelde Borislav Cicovacki, bioloog, hoboïst en schrijver van beeldrijke en melancholieke romans over het uiteenvallen van Joegoslavië.
Het schemerde in Belgrado die eerste dag van september vorig jaar. Met zijn tweeën wandelden we door de wijk Vračar met zijn monumentale christelijk-orthodoxe kerk. En niet ver hiervandaan stond hun huis, vertelde Borislav Cicovacki, bioloog, hoboïst en schrijver van beeldrijke en melancholieke romans over het uiteenvallen van Joegoslavië.
In dat huis woonde hij met zijn vrouw, componist Isidora Zebeljan. Vijf jaar geleden, twee dagen na haar 53ste verjaardag, stierf zijn grote liefde. „Ze was iemand”, mijmerde hij, „met een onweerstaanbare muzikale ziel. Haar noten brachten tranen in onze ogen en droogden ze in het voorbijgaan. Isidora liet liefde ontwaken in het gemoed van haar luisteraars.”
Vrijdag verscheen het album Three Curious Loves, een ode aan Zebeljan door de Nederlands-Britse violist Daniel Rowland en zijn – en haar – vrienden. De titel van het klarinetkwintet ‘Song of a Traveller in the Night’ vat treffend het wezen van haar muziek samen: een onverschrokken duik in de verbeelding, inwendig luisterend naar wat licht en duisternis te vertellen hebben, vaak vrijmoedig dansend met alles wat angst kan aanjagen.
Zebeljans stukken zijn grillig en mysterieus, maar altijd vol levenslust, zelfs de meest verstilde ervan, bijvoorbeeld ‘Dark velvet’ en ‘Intimate Letter from Judean Desert’, beide gloedvol vertolkt door het ‘Nederlandse’ Arethusa Quartet. ‘Dark velvet’ schreef Zebeljan twintig jaar geleden bij wijze van In Memoriam voor de componist Gustav Mahler, de man die zocht – en dat lijkt zij ook te doen – naar een spirituele kern.
Zebeljan schreef ook twee wonderlijk mooie en verhalende stukken, ‘The Cherry Orchard’ en ‘Andrey’s Violin’, bij de twee beroemde toneelwerken De Kersentuin en Drie zusters van de Russische schrijver Anton Tsjechov. Het album omvat een staalkaart van haar kunnen. De stukken bewijzen andermaal de ontwikkeling van de laatste jaren dat de hedendaagse componisten de naoorlogse intellectualistische veren hebben afgeschud, want met die veren konden ze niet vliegen. Tegenwoordig krijgt de fantasie weer gewoon de vrijheid. En Zebeljans kunst is er een goed voorbeeld van.
Het titelwerk ‘Three Curious Loves’ – een vioolconcert opgedragen aan Daniel Rowland – werd door de componist aan hem beschreven als een avontuurlijke speurtocht over „zeven bergen en oceanen, naar drie magische schatten, die verborgen zaten in gouden eieren in de beboste Twentse heuvels”. Rowland zou daarin, zei ze, drie liefdes vinden. Hij had er maar één, de Servische cellist Maja Bogdanovic, wierp de violist tegen. Maar Zebeljan kreeg gelijk: in de jaren erna werden er twee dochters geboren.
Deze aanstekelijke verbeelding – bij de componist en de musici – verklankt een muzikale ziel die niet alleen, om met Cicovacki te spreken, „onweerstaanbaar” is, maar ook onsterfelijk lijkt.
Joost Galema
Latin Natalia Lafourcade Cancionera
Cancionera is een album dat je steeds een beetje harder zet. Je wil die piano in, tegen de gitaarsnaren kruipen, de stem van Lafourcade nog net iets dichterbij halen. Het is een prachtig, kraakhelder album, waarop ze de perfecte balans tussen Latijns-Amerikaanse traditie (son jarocho, ranchera, bolero en meer) en haar indiepop-neigingen vindt, in songs die als one-takes zijn opgenomen en ook zo klinken: levend, urgent, vol emotie. (Peter van der Ploeg)
Indie rock Josephine Odhil Monstera
Het solo-debuut van de Amsterdamse zangers Odhil, ooit bekend als voorvrouw van The Mysterons, heeft niet de grote charme die ze live wel heeft. De Twin Peaks-achtige mysterieuze geluidswolken ontbreken hier. Een mooie volle stem, een aantal hoekige synthesizerliedjes (‘Empathy’) en het catchy ‘In The Dark’ trekken nu de aandacht. (HC)
rock Messa The Spin
Op het heel grote podium van Roadburn verdronken ze een beetje, en dat is zonde want muzikaal staat het vierde album van Messa als een (verlaten, behekst) huis. De doomrockband uit het Italiaanse Cittadella ademt mysterie, en is ondanks de donkere onderstroom meeslepend en warm – denk Moonspell, Sinistro en Windhand. Sara Bianchin heeft de perfecte stem voor die Mediterraanse melancholie. (PvdP)
country Julien Baker en Torres Send A Prayer My Way
Aangenaam schonkig en rudimentair klinkt het country-album van zangeres Julien Baker (bekend van Boygenius) en Torres. Er is jammerende samenzang en er klinkt een vlammende pedalsteel-gitaar. Hun alternatieve versie van de Nashville-stijl wordt extra opgefrist door de ode aan homoseksuele liefde in het liedje ‘Sugar In The Tank’. (HC)
klassiek Nicola Benedetti & Aurora Orchestra o.l.v. Nicholas Collon Beethoven – Vioolconcert
Het Vioolconcert van Beethoven werd talloze keren opgenomen. Maar voor wie nog een cd-kast bezit: ruim een mooie plek in voor de nieuwe betoverend frisse en kamermuzikale benadering van de Schotse violist Nicola Benedetti en de uit het hoofd – of mooier: by heart – spelende musici van het Aurora Orchestra en dirigent Nicholas Collon. (JG)
Is de kans één op een miljoen? Dan gaat het sowieso gebeuren. Zo vat Mark Hoppus (53) zijn leven samen. Alles wat schijnbaar onmogelijk is, lijkt hem te overkomen, schrijft de zanger-bassist van de Amerikaanse punkband Blink-182 in zijn autobiografie Fahrenheit-182.
Om maar meteen met de grootste toevalstreffer te beginnen: hoe kon het anders dat drie opstandige tieners de wereld veroverden en meer dan vijftig miljoen platen verkochten met uitsluitend een paar akkoorden en rijmende onderbroekenlol?
Maar er is meer, betoogt Hoppus. Waarom brak er precies op het moment dat zijn smetvrees en virus- en bacteriefobie piekte (hij waste zijn handen al jaren stuk en hield bij ontmoetingen met fans zijn adem in) een wereldwijde pandemie uit? Waarom moest uitgerekend drummer Travis Barker – het enige bandlid met chronische vliegangst – uit de lucht vallen (maar wist hij óók weer als een van de weinigen die crash te overleven)? En de hoofdprijs van Hoppus’ miljoenenjacht: waarom overleefde hij wél kanker, en zo veel anderen niet?
Moraal van het verhaal: „One-in-a-million happens to me all the time.”
Dat mantra maakt van Fahrenheit-182 een waargebeurd jongensboek waarin alles tóch nog goed afloopt en alle dromen uitkomen, ondanks alle jeugdtrauma’s, angsten, depressies, dwangstoornissen en zelfmoordgedachten. En nee, het is goddank geen zweverige zelfhulpbijbel die verklapt hoe je wereldwijd succes behaalt of tumoren weg kunt manifesteren. Hoppus schrijft alles (met dank aan journalist en ghostwriter Dan Ozzi) broodnuchter, zelfrelativerend en vol humor op, alsof het hem ook maar is overkomen.
Kanker overleven is niet ‘moedig’ of ‘dapper’, benadrukt hij, hoeveel mensen dat hem ook proberen wijs te maken. „Het enige wat ik heb gedaan was in een stoel zitten en gif innemen.” Dat gif is zo heftig dat zijn gezin tot drie dagen na de behandeling niet hetzelfde toilet mag gebruiken, blijkt uit een fragment van het dagboek dat hij op aanraden van zijn therapeut tijdens de chemokuur heeft bijgehouden en waaruit hij – wél dapper – veelvuldig citeert.
Hoe vreemd dat ook klinkt, uiteindelijk heeft kanker hem veel goeds gebracht, vindt Hoppus. De ziekte verdrijft niet alleen zijn depressies maar zorgt ook voor een hereniging met zijn verloren gewaande boezemvriend. Zanger-gitarist Tom DeLonge leek Blink-182 definitief te hebben verlaten om zich te storten op zijn andere band, techbedrijf en (tsja) ufo-onderzoek. Na vier jaar radiostilte belt hij opeens weer.
Hun chemie is het geheim van Blink-182. Vanaf de eerste toevallige (één-in-een-miljoen!) ontmoeting zijn de twee tieners instant soulmates. Ze voelen elkaars pijn over de vechtscheiding van hun ouders, zijn even roekeloos in skateboarden, vertikken het om volwassen te worden en delen daarom dezelfde obsessie voor poep-, pies-, en piemelgrappen.
Vanaf het eerste moment maken ze elkaars zinnen én liedjes af. Over snel stuiterende punkrockbeats en elementaire gitaardeuntjes plakken ze mierzoete melodieën die blijven kleven als kauwgom. De als poppunk verpakte kinderliedjes sluiten uitstekend aan bij de (skate-)-punkhype die halverwege de jaren negentig zijn hoogtepunt beleeft met bands als The Offspring en Green Day. Platenbazen vechten om de band.
Als de zelfbenoemde „Lennon and McCartney of dick jokes” elkaar als vijftigers weer in de armen vallen, blaast dat de band nieuw leven in, met als hoogtepunt een last-minute-show als headliner op het Amerikaanse festival Coachella. Het wordt het grootste optreden ooit, voor ruim 150.000 uitzinnige fans, van wie „de meeste jonger zijn dan wij toen we de band begonnen”.
Het is precies die bevredigende climax (huh-huh) die Hoppus een paar pagina’s eerder had aangekondigd: „I promise this story will give you a happy ending (grow up).”
Waarom Fahrenheit-182 een afschuwelijk boek is
Altijd als de moeder van Mark Hoppus naar een optreden van haar zoon komt kijken, begroet hij haar vanaf het podium op dezelfde manier: „That’s my mom. She gives great blowjobs!”
Tsja, de maatschappij of het grootkapitaal zal Blink-182 met hun recalcitrantie niet omverwerpen. Maar dat was ook nooit de bedoeling, schrijft Hoppus. „We waren nooit punk”, geeft hij volmondig toe. „We waren Fischer-Price-punk.”
Had hij het daar maar bij gehouden. Dan was er namelijk helemaal niets aan de hand geweest. Willen jullie kleuterpunk maken? Prima joh! Ga vooral zo door (maar pas een beetje op je moeder).
Maar helaas: ondanks de stelligheid waarmee Hoppus verklaart géén punker te zijn, wurmt hij zich telkens in onmogelijke bochten en spagaten om te bewijzen dat hij dat toch wél is. Het gaat gruwelijk mis als hij claimt dat de band „bloedserieus” wilde werken aan een opvolger van het übergladde en overgeproduceerde doorbraakalbum Enema of the State (1999) dat was ontploft dankzij gelikte videoclips met naakt rondrennende (‘What’s My Age Again’) of als boybands verklede bandleden (‘All the Small Things’).
Dan volgt namelijk de meest wanstaltige passage uit een rock(auto)biografie ooit: „We vielen terug op veel van onze zwaardere, hoekigere invloeden, zoals Fugazi en Quicksand, en dat sijpelde door in de manier waarop we songs schreven. We putten meer uit emo- en post-hardcore-referenties. Zelfs de grappen waren heftiger, met nummers over klaarkomen in sokken en gepijpt worden door je vader, maar qua geluid klonk alles volwassener.”
Oef.
Even voor alle niet-ingewijden: Fugazi is de politiekcorrectste punk- (of eigenlijk: post-hardcore)band aller tijden waarvan de voorman en oppericoon Ian Mac-Kaye geldt als het ultieme geweten van de wereldwijde tegencultuur. De band bedacht een unieke cocktail van dwarse gitaarmuziek (die kan klinken als experimentele indie, razende punkrock of dansbare reggae). Fugazi heeft nul grappige (laat staan puberale) teksten en zal dus nooit of te nimmer komen aanzetten met banale rijmelarijen als „Unless your dad will suck me off”, „your mom will touch my cock” en „ejaculate into a sock” zoals Hoppus doet op de vierde Blink-plaat Take Off Your Pants and Jacket (2001) die exact even gelikt, überglad en overgeproduceerd klinkt als zijn voorganger.
Iedere suggestie van welke gelijkenis dan ook is kortom volkomen misplaatst… tenzij je door dikdoenerig te namedroppen je geloofwaardigheid wilt opkrikken om van je kleuterpunkcomplex af te komen. Hey fellow kids! Kijk mij eens credible zijn!
Die combinatie van zelfoverschatting en gebrek aan realiteitszin lijkt een leidraad te worden in de carrière van Blink-182. Even later is Fugazi alweer vergeten en claimt Hoppus uitsluitend nog met The Beatles, Pink Floyd en The Beach Boys te willen wedijveren. De band overweegt de vijfde plaat, die uiteindelijk geen titel krijgt, zelfs nog even Our Pet Sounds te noemen.
De bijbehorende promo-shows waarvoor de kaartjes slechts één dollar kosten, zijn dan juist weer wél „een terugkeer naar onze punkroots”. Alleen heeft het megalomane proces om die plaat te voltooien een miljoen dollar gekost, én zeven producers. Een paar jaar later worden behalve ontelbare producers ook voortdurend liedjesschrijvers schaamteloos ingevlogen. Do it yourself kun je ook uitbesteden natuurlijk!
Het toppunt van tegendraadsheid? Dat is natuurlijk optreden op een vliegdekschip in de Perzische Golf tijdens de War on Terror. Als een klein kind beschrijft Hoppus hoe indrukwekkend de tournee verloopt langs de in het Midden-Oosten gelegerde Amerikaanse troepen (voor alle niet-ingewijden: die vochten in Irak een op leugens gebaseerde oorlog uit). Trots signeert Hoppus geweerkolven van soldaten. Het is de definitieve dood van de Fischer-Price-punk.