Ineens was (bijna) iedereen in Brussel voor méér staatssteun. Maar waarom?

Groene Industriepolitiek Wat lang ondenkbaar was, kan nu ineens wel: de strenge Brusselse staatssteunregels worden versoepeld voor de verduurzaming. Hoe kon het politieke denken hierover in zo’n snelkookpan terechtkomen?

Medewerker van Volkswagen in Dresden, dat overweegt een fabriek te bouwen in de VS. De versoepeling van de Europese staatssteunregels moet een industriële exodus naar de VS voorkomen.
Medewerker van Volkswagen in Dresden, dat overweegt een fabriek te bouwen in de VS. De versoepeling van de Europese staatssteunregels moet een industriële exodus naar de VS voorkomen.

Foto FILIP SINGER/EPA

Het is een typisch Brussels feestje: deze week vierde de Europese Unie dat de interne markt dertig jaar bestaat. De speciaal opgetuigde feestwebsite wemelt van de superlatieven. Het vrije verkeer van personen, goederen, diensten en kapitaal is een van de „grootste prestaties” van de EU, „de ruggengraat” van Europa’s veerkracht. Een waslijst met ‘successen’ moet duidelijk maken wat Europeanen allemaal aan de EU te danken hebben.

Maar wat gebeurt er, te midden van het jubileumjaar? Een van de belangrijkste bouwstenen van de interne markt, eerlijke concurrentie en een ‘gelijk speelveld’, is ineens niet meer heilig. Wat lang ondenkbaar was, kan nu ineens wel: de strenge Brusselse staatssteunregels zijn flink versoepeld – en kunnen straks nog verder worden opgerekt.

In hoog tempo timmerde de Europese Commissie de afgelopen maanden een plan in elkaar waardoor overheden gemakkelijker geld kunnen steken in bedrijven met groene plannen: het ‘Green Deal Industrieplan’ werd vorige maand gepresenteerd. Deze week volgde de ‘Wet Klimaatneutrale Industrie’, waardoor de productie van zogeheten ‘schone technologie’ in de EU flink moet toenemen. Daarnaast wil de Commissie een nieuw ‘soevereiniteitsfonds’ in het leven roepen, om ook op EU-niveau te kunnen investeren in groene technologie.


Lees ook dit verhaal: Meer Made in Europe , minder afhankelijkheid van China: hoe haalbaar zijn de Europese plannen voor groene industrie?

Het mag duidelijk zijn: industriepolitiek is helemaal terug en Europese bedrijven kunnen zich verheugen op forse sloten aan voorheen ongekende overheidsgelden. Het idee dat meer staatssteun uitdelen onvermijdelijk is, heeft opmerkelijk snel terrein gewonnen in Brussel. Hoe kon het denken over Europese industriepolitiek plotseling in zo’n snelkookpan terechtkomen?

Amerikaanse miljarden

Het snelle antwoord is: door Joe Biden. De Amerikaanse president kwam afgelopen zomer ineens met een enorm pakket aan groene subsidies en belastingkortingen dat Brussel behoorlijk overviel.

Al snel klonken er doemscenario’s – gevoed door de industrie – dat Europese bedrijven complete fabrieken naar de andere kant van de oceaan zouden verplaatsen. Europa moest op z’n minst met iets gelijkwaardigs over de brug komen, anders zou er niets overblijven. „Het werd heel erg geframed als: de VS doen iets groots, en wij doen niets”, zegt econoom Rens van Tilburg, directeur van het Sustainable Finance Lab aan de Universiteit Utrecht. „Dat is eigenlijk niet zo’n juiste voorstelling van zaken.”

Versoepeling van EU-regels is een reactie op de groene subsidies van Biden voor de Amerikaanse industrie

Want er wás in Europa immers al groen geld voor bedrijven beschikbaar, en niet weinig ook. Het lag alleen wat minder makkelijk voor het grijpen dan in de VS. Toch leek een krachtig Europees antwoord op de Amerikaanse groene miljarden al snel iets vanzelfsprekends. En dat terwijl de Europese ‘Green Deal’ uit 2019 lange tijd werd gezien als het moment waarop Brussel juist de leiding nam in de klimaatpolitiek. „Wat Biden deed was juist een antwoord op óns”, snuift een EU-ambtenaar.

Tegelijk klinkt in Brussel nu ook: wat indertijd aan die Green Deal ontbrak, was een geopolitieke dimensie. Een erkenning van de realiteit dat vergroening van de industrie óók een mondiale concurrentiestrijd in gang zet, waarin de Europese industrie het kan verliezen. Hier wil de Commissie nu duidelijk wat aan gaan doen. Opvallend element in het wetsvoorstel van deze week: EU-lidstaten mogen bedrijven dezelfde steun bieden als ze in het buitenland – lees: de VS – kunnen krijgen. De kritiek laat zich raden: dit is het perfecte recept voor een subsidiewedloop.

Minder afhankelijk

De paniek over de Amerikaanse miljarden was overigens niet het enige wat voor een omslag in het denken zorgde. Na de Russische invasie in Oekraïne was al pijnlijk duidelijk geworden hoe kwetsbaar je bent door een te grote afhankelijkheid van energie uit andere landen. Dat wilde Brussel niet meer. Maar Europa is óók sterk afhankelijk van een ander land met een dubieuze reputatie: China, vooral als het gaat om cruciale grondstoffen als lithium. Europa moet dringend werken aan meer strategische autonomie, klonk het daarom. Zélf zorgen voor het gas van de toekomst: batterijen, windmolens, zonnepanelen, warmtepompen.

„Het inzicht dat je sommige strategische activiteiten zelf in huis moet hebben, is nu doorgedrongen”, zegt econoom Dirk Schoenmaker, hoogleraar aan de Erasmus Universiteit. „Veel economen vinden het een heel eng idee, maar je kunt niet alles aan de markt overlaten.” Ook Eurocommissaris Frans Timmermans (Klimaat) benadrukte deze donderdag dat de gedachte dat de markt alles zou regelen achterhaald is. „Deze industriepolitiek is dus niet ouderwets: het zou juist ouderwets zijn nu niets te doen!”

Traditioneel wordt industriepolitiek, en dus staatssteun, gezien als een antwoord op dat marktfalen. En klimaatverandering, betoogde Financial Times-columnist Martin Sandbu eind januari, is „het grootste marktfalen dat de wereld ooit heeft gekend”. Grootschalige overheidssteun voor groene technologie en CO2-vrije energie is volgens hem daarom vanzelfsprekend.

Voordeel voor lobbygroepen

Wie van deze haastige samenloop van groene omstandigheden profiteren, zijn Europese bedrijven en hun aandeelhouders. „Het is duidelijk dat makers van klimaatneutrale producten hier de grote winnaars zijn”, zegt hoogleraar Alberto Allemanno aan business school HEC in Parijs. Daarnaast is hij oprichter van The Good Lobby, die niet-commerciële spelers probeert te helpen zich beter te laten horen.

Doordat het groene industrieplan op zo’n hoog niveau werd opgesteld, hebben niet alle partijen dezelfde kans gehad om hun belangen op tafel te krijgen, vermoedt Allemanno. „Deze besluitvorming vond plaats bij de Europese Commissie. Dat vraagt om toegang die niet iedereen heeft. Belangenbehartiging op dat niveau is een heel ander spel dan bijvoorbeeld veel ngo’s kunnen spelen.” Terwijl lobbygroepen van het bedrijfsleven die toegang traditioneel juist wél hebben, aldus Allemanno.

Dit verschil kan mede verklaren waarom het plan zo snel rond was. Als meer spelers konden meepraten, had het „zonder enige twijfel” langer geduurd ,zegt Allemanno. „Het was moeilijker geweest, maar democratischer.”

Duidelijk is ook dat niet alle lidstaten hun belangen even goed op tafel hebben kunnen krijgen. Twee landen is dat wél goed gelukt: Duitsland en Frankrijk. Traditioneel profiteren vooral grote lidstaten van de versoepeling van staatssteunregels: zíj beschikken over het geld dat hiervoor nodig is. Bij veel andere, kleinere lidstaten klinkt in Brussel daarom wrevel over het gehaaste plan. Het toont, zeggen sommige EU-diplomaten, hoezeer de Europese Commissie, en in het bijzonder voorzitter Ursula von der Leyen, oog heeft voor Berlijn en Parijs. Het wijst er ook op dat de Franse Eurocommissaris Thierry Breton (Interne Markt) veel invloed heeft: hij is uitgesproken voorstander van industriepolitiek – net als zijn thuisland.

Europese ‘kampioenen’

Wie gaan er in Europa met de extra staatssteun vandoor? Hoogleraar Dirk Schoenmaker maakt zich zorgen of bestaande bedrijven die kleine groene stapjes willen zetten niet te makkelijk geld zullen krijgen. „Bestaande bedrijven zijn zichtbaar, die hebben de connecties en komen makkelijk binnen.” Maar staatssteun moet juist gaan naar „nieuwe bedrijven, of bedrijven die radicaal willen veranderen”, vindt Schoenmaker. „In de VS kan nu ongeveer ieder bedrijf aankloppen bij de overheid. Laten wij proberen dat iets slimmer te doen. Geld dat je aan bedrijven geeft, kun je niet aan burgers geven.”

Met dat laatste raakt Schoenmaker aan een wezenlijke vraag die in het debat over staatssteun opvallend weinig wordt gesteld: waarom moet de staat – en dus de belastingbetaler – eigenlijk extra geld geven aan bedrijven? Het is een vraag die Nederland, traditioneel sceptisch over staatssteun, in Brussel wel op tafel probeert te leggen, maar vooralsnog weinig succesvol.

Binnen de Europese Commissie laat tot nu toe alleen Margrethe Vestager, een zeer ervaren commissaris die over staatssteun gaat, openlijk een kritisch geluid horen. In een speech eind januari noemde zij de wens om staatssteunregels te versoepelen „een zorgelijke richting”. Ze waarschuwde: als landen tegen elkaar gaan opbieden „wint slechts een handvol bedrijven de race, de belastingbetalers overal als verliezers achterlatend”.

Haar kritiek sluit aan bij een bredere discussie die in Brussel al langer loopt, over de noodzaak Europese ‘kampioenen’ te creëren. Met name Duitsland en Frankrijk vinden al een tijd dat de staatssteunregels te knellend zijn nu Europese bedrijven het niet tegen lokale concurrenten moeten opnemen, maar tegen joekels uit China of de VS.

Nu worden de staatssteunregels tóch versoepeld, met – inderdaad – een beroep op die mondiale concurrentie. Want niet alleen zijn er zorgen over de groene miljarden in de VS, zorgen over wat China doet wegen minstens even zwaar. In een betoog over haar groene industrieplan, noemde Von der Leyen China expliciet. Want de subsidies die dat land steekt in de „clean tech-industrie”, zijn al jaren „twee keer zo hoog” als wat de EU doet, in verhouding tot het bbp.

Het betekent cru gezegd dat het gelijke speelveld binnen Europa voortaan ondergeschikt wordt aan dat op mondiaal niveau. Het is bij de dertigste verjaardag van de interne markt een ongemakkelijke boodschap. En de consequenties voor de EU zijn onzeker. Als lidstaten hun eigen bedrijven meer mogen gaan ondersteunen, gaat dat noodzakelijkerwijs voor méér ongelijkheid binnen Europa zorgen.

Maar dat wordt natuurlijk niet vermeld op de Europese feestwebsite.