Zonnepanelen maken zonder China Lukt niet

Europa wil 40 procent van z’n zonnepanelen zelf produceren. Maar voor onderdelen en grondstoffen blijft China voorlopig onmisbaar.


Illustratie Mart Veldhuis

Dat de toekomst van Europa in Westknollendam ligt weet Daniël Kuijk al jaren. In dit dorp van vijfhonderd inwoners in de gemeente Zaanstad leidt hij sinds 2018 een van de weinige fabrieken voor zonnepanelen die Nederland rijk is. Jaarlijks lopen er maximaal 280.000 panelen van de band, een fractie van de miljoenen die er op Nederlandse daken worden gelegd. Het merendeel kom uit China.

Europa heeft het verkwanseld, zegt hij. Twintig jaar geleden zat de knowhow over zonnepanelen voornamelijk hier op het continent, maar er werd te weinig geïnvesteerd in de grootschalige productie. „Vooral het maken van de zonnecellen waaruit zo’n paneel bestaat is het soort energie-intensieve industrie dat we hier jaren geleden met genoegen hebben uitgezwaaid. China zette daar wel op in en dat maakt Europa nu in grote mate afhankelijk.” China investeerde sinds 2011 tien keer zoveel in de zonnesector als Europa.

Het heeft geen zin om te proberen China alsnog op zijn eigen terrein te verslaan, denkt Kuijk. „Dat krijgen we nooit meer concurrerend.” Zijn bedrijf, Energyra (44 medewerkers), zoekt het daarom in onderscheidende panelen. Daarin zitten de cellen niet met soldeertin aan elkaar, waardoor ze loodvrij zijn. Anders dan bij de Chinese „kiloknallers” komt er ook geen fluor of PFAS aan te pas. De panelen zijn bovendien gevoeliger voor ‘laag licht’, waardoor ze ‘s ochtends vroeger aanslaan en ‘s avonds langer doorgaan. En Energyra maakt lichtgewichtpanelen die bijvoorbeeld op moeilijk te bereiken plaatsen toepasbaar zijn. Zo zijn er een paar per helikopter naar het Canadese poolgebied gebracht om daar een telecommast van stroom te voorzien.

Koude rillingen

De Europese Commissie heeft momenteel geen boodschap aan dit soort marktrealisme. Deze week presenteerde zij plannen die de grootschalige productie van groene technologie moeten aanjagen. Europa krijgt tot 2030 de tijd om een groot deel van zijn zonnepanelen, batterijen, windturbines en warmtepompen zelf te produceren. Ook de grondstoffen moeten deels op Europese bodem worden gewonnen en geraffineerd.

Dat betekent nieuwe mijnen openen en fabrieken bijbouwen. Europa geeft bedrijven daarbij graag een beetje hulp. Projectvoorstellen die door een nog op te richten Europees bestuur tot ‘Strategisch Project’ worden verklaard krijgen prioriteit bij de aanvraag van vergunningen. Het traject voor een vergunning wordt eenvoudiger gemaakt en sterk ingekort.

Mocht de financiering niet rond komen, dan kunnen lidstaten staatssteun geven in de vorm van garantstellingen, leningen of deelnemingen. Dit laatste punt bezorgt vrijemarktdenkers de koude rillingen en leidt tot fel debat tussen lidstaten. De vrees is dat grote, rijke landen hun bedrijven met geld op voorsprong zullen brengen en zo eerlijke concurrentie in de weg zitten.

Het hogere doel van de plannen is macht. Voor een deel gaat dat erom niet overgeleverd te zijn aan China, dat al vaker economische boycots heeft gebruikt om kritiek uit andere landen te smoren. Daarnaast wil Europa kunnen blijven concurreren met de Verenigde Staten, waar president Joe Biden vorig jaar 369 miljard dollar uittrok voor het stimuleren van de groene industrie. En in abstractere zin speelt het besef dat wie de technologie van de toekomst domineert, al snel de baas is. Te meer omdat deze technologieën en grondstoffen ook essentieel zijn voor defensie en ruimtevaart.

Op het gebied van zonnecellen is het Chinese overwicht bijna totaal

Volgens de plannen moet de EU in 2030 minstens 40 procent van zijn zonnepanelen zelf kunnen produceren. Daniël Kuijk ziet dat niet snel gebeuren. „Dan moet je het wel héél grootschalig aanpakken.” De panelen van zijn bedrijf zijn duurder dan de Chinese, onder andere door het vermijden van lood, fluor en PFAS. „Consumenten krijgen vanuit de overheid geen prikkel om die meerprijs te betalen. Zij ontvangen evenveel subsidie voor onze panelen als voor de goedkopere Chinese.”

China profiteert trouwens mee van elk paneel dat Energyra verkoopt: alle cellen die erin zitten zijn geleverd door Sunport, een grote producent uit de oostelijke provincie Jiangsu. Op het gebied van cellen is het Chinese overwicht bijna totaal: zo’n 95 procent komt daar vandaan. En ook het hoofdbestanddeel van die cellen, polysilicium dat wordt gewonnen uit kwarts, komt hoofdzakelijk van Chinese bodem.

Kuijk ziet de kwetsbaarheid van deze aanvoerketen. „Nu Nederland de export van chipmachines van ASML naar China aan banden heeft gelegd, heerst in onze sector de angst dat de Chinese regering de levering van cellen aan ons zal stilleggen. We zijn volmaakt afhankelijk van China.”

Dwangarbeid

Problematisch is ook dat bijna de helft van de zonnepanelen in de wereld polysilicium bevat uit de westelijke regio Xinjiang, waar volgens onafhankelijke onderzoekers veelvuldig gebruik wordt gemaakt van dwangarbeid door Oeigoeren. China ontkent dat er sprake is van dwang en spreekt van ‘het opnemen van overtollige arbeid’. Energyra bezit een verklaring van de Chinese overheid dat er geen enkele vorm van dwang te pas komt aan de cellen die het bedrijf koopt, zegt directeur Kuijk. Maar echt te controleren is dat niet.

Dit klinkt als een extra reden om de grondstof dichter bij huis te gaan produceren, al kost dat enorme hoeveelheden energie, omdat het kwarts tot hele hoge temperaturen verhit moet worden. Ook de productie van de cellen vergt veel energie. Lidstaten zullen dan ook slim onderling moeten samenwerken als Europa de hele keten in handen wil hebben.

„Het is een utopie om in Nederland een cellenfabriek te beginnen”, zegt Kuijk. „Simpelweg omdat er geen elektriciteitscentrale meer is met de capaciteit om die fabriek op aan te sluiten.” Zo’n fabriek kan beter draaien op waterkrachtcentrales in het noorden van Zweden en Noorwegen, of op geothermische energie in IJsland. De assemblage van panelen kost dan weer minder energie en hoeft niet boven de poolcirkel plaats te vinden. Dat kan beter in de buurt van universiteitssteden, waar ingenieurs met de benodigde kennis afstuderen.

Zoals in Westknollendam, op twintig minuten van Amsterdam. Al loopt ook de fabriek daar tegen tekorten aan. „Personeel is het grootste probleem”, aldus de directeur. „Ik heb er vijf maanden over gedaan om de mensen voor een tweede ploeg te vinden en nu moet ik een derde ploeg bij elkaar gaan zoeken.”

Energyra wil graag een tweede productielijn openen, maar het is nog spannend of de netbeheerder instemt met de benodigde uitbreiding van de elektriciteitsaansluiting, gezien de grote drukte op het stroomnet. Ironisch genoeg draagt de enorme groei aan zonnepanelen in Nederland – ongeveer een op de vier huishoudens heeft ze al – alleen maar bij aan deze krapte. „Alles is voorbereid voor de uitbreiding”, zegt Kuijk. „Maar het is nog maar de vraag of we deze miljoeneninvestering ook echt kunnen gaan doen.”