In Wit-Rusland zijn vrijdag vier kritische journalisten en activisten veroordeeld tot celstraffen van tussen de tien en twaalf jaar. Dat melden internationale persbureaus. Alle vier uitten ze openlijk kritiek op president Aleksandr Loekasjenko.
Twee van de veroordeelde critici, Marina Zolotova en Lyudmila Chekina, werkten voor de journalistieke website Tut.by. Ze werden in mei 2021 gearresteerd, volgens autoriteiten voor belastingontwijking. In 2022 bestempelde Wit-Rusland het medium, dat kritische verhalen maakte over de regering, als extremistische organisatie. De twee vrouwen zijn nu allebei veroordeeld tot twaalf jaar cel.
In een losse zaak werden de leider van een think-tank, Valeria Kasciuhova, en politicoloog Tatsiana Kuzina veroordeeld tot celstraffen van tien jaar. De vrouwen zouden zich schuldig hebben gemaakt aan „het helpen bij pogingen om de macht te grijpen op een ongrondwettige manier”.
Straffeloosheid
In Wit-Rusland wordt het mensen die kritiek uiten op de overheid al langer moeilijk gemaakt. Nadat Loekasjenko in 2020 werd herkozen in een verkiezing die internationaal als frauduleus is bestempeld braken er grote protesten uit in het land. Autoriteiten reageerden hardhandig op de protesten en vervolgden activisten, journalisten en andere critici. Zo werd eerder deze maand de activist en Nobelprijswinnar Ales Bialiatski ook al veroordeeld tot tien jaar cel.
Volker Türk, de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties reageert kritisch op de veroordeling van de journalisten en activisten. Hij spreekt van „een onacceptabel beeld van straffeloosheid en de bijna volledige vernietiging van de burgelijke ruimte en fundamentele vrijheden in Wit-Rusland”.
Je kent ze vast wel. Vrachtwagens met een grote cilindervormige tank achterop. Dagelijks worden er honderden van deze tanks schoongemaakt. Onderzoeksjournalist Karlijn Kuijpers onderzocht deze sector en zag dat werknemers regelmatig onbeveiligd met giftige stoffen werken. Ook ontdekte ze dat deze sector een belangrijke veroorzaker is van waterverontreiniging.
Heeft u vragen, suggesties of ideeën over onze journalistiek? Mail dan naar onze ombudsman via [email protected].
In Sri Lanka is de linkse kandidaat Anura Kumara Dissanayake gekozen tot nieuwe president. Dat meldde de kiescommissie na de tweede telronde op zondag, volgens internationale persbureaus. Na de eerste telronde had geen van de kandidaten nog de vereiste 51 procent van de stemmen gehaald. In de ronde daarna werden ook de ‘tweede-keuze-stemmen’ meegeteld, die kiezers in Sri Lanka moeten opgeven.
Dissanayake versloeg uiteindelijk met ruim 57 procent van de stemmen de oppositieleider Sajith Premada, die ruim 43 procent behaalde. Ook behaalde hij de overwinning op de zittende liberale president Ranil Wickremesinghe, die de regering twee jaar geleden tijdelijk overnam nadat zijn voorganger moest aftreden. Wickremesinghe werd door de regering aangewezen om diepe economische problemen op te lossen en zou maar voor twee jaar president zijn. Hij moest genoegen nemen met zo’n 17 procent van de stemmen.
Economische en politieke instabiliteit
Sinds 2022 kampt Sri Lanka met grote economische en politieke instabiliteit, die door veel Sri Lankanen wordt toegeschreven aan de politieke elite die het eiland de afgelopen twintig jaar heeft bestuurd. Dissanayake beloofde tijdens zijn campagne korte metten te maken met corruptie en het land transparant te leiden. Ook heeft Dissanayake gezegd de economie uit het slop te trekken door de industrie en de IT-sector verder te ontwikkelen.
Met zijn belofte van vernieuwing wist Dissanayake zich te ontdoen van de schaduw die hangt over zijn marxistische partij Janatha Vimukthi Peramuna (JVP), die in de jaren zeventig en tachtig medeverantwoordelijk was voor bloedig politiek geweld in Sri Lanka.
De partij maakt deel uit van de NPP-alliantie, een progressieve groep partijen die kwam bovendrijven tijdens de protesten van 2022. Met name jongeren en arbeiders stemden op de coalitie, die voor het eerst kan gaan meeregeren nadat in voorgaande verkiezingen amper een rol werd gespeeld.
Sollicitaties waar talent opzij geschoven wordt voor één eis: hbo- of wo-denkniveau. Datingsapps en speeddates, waar liefde voorop zou moeten staan, waar alleen wordt gezocht naar ‘hogeropgeleiden’. Een assertiviteitscursus waarvoor je aan een bepaald (hoog) opleidingsniveau moet voldoen. Bij discriminatie denken we snel aan discriminatie op geslacht of huidskleur. Maar er is nog een, weliswaar subtielere maar niet minder beperkende, scheidslijn: je opleidingsniveau.
In het moderne Nederland, dat zich graag profileert als kenniseconomie, is een zo ‘hoog’ mogelijk diploma een statussymbool eerder een markering van sociale hiërarchie dan van talent. Zonder diploma van een hogeschool of universiteit wordt solliciteren, persoonlijke ontwikkeling en zelfs daten lastiger gemaakt. Veel werkgevers en (overheids)platforms eisen hbo- of wo-niveau, óók als dat voor het werk zelf niet nodig is. In een vacature voor grafisch vormgever bij het ministerie van Justitie, geplaatst op Werken voor Nederland, wordt om hbo-denkniveau gevraagd, terwijl het mbo juist specifiek voor dit vak opleidt. Deze trend zet zich ook voort in de politiek, die al jarenlang wordt gedomineerd door hbo- en vooral wo-afgestudeerden, zowel nationaal als internationaal.
Diploma’s bieden specialistische kennis en helpen werkgevers snel een indicatie van die kennis te krijgen, maar het wordt problematisch wanneer dit het enige of voornaamste criterium is om iemand aan te nemen. In 2023 was slechts 38 procent van de 25-plussers volgens het CBS hoogopgeleid, wat betekent dat 62 procent van de bevolking daardoor buitenspel staat. Het idee dat een hbo- of wo-diploma gelijkstaat aan competentie is misleidend. Succes en schandalen worden gemaakt door mensen met én zonder diploma.
Onlangs wilde ik met vrienden naar een speeddate, alleen om te ontdekken dat de helft van ons werd geweigerd – niet om wie we zijn, maar omdat het stempel ‘hoogopgeleid’ ontbrak. Zonder hbo- of wo-diploma word je telkens weer geconfronteerd met dezelfde vraag, of het nu gaat om solliciteren, persoonlijke ontwikkeling of de liefde: ben ik wel ‘hoogopgeleid’ genoeg?
Gelukkig is er de afgelopen jaren een voorzichtige verschuiving zichtbaar. Politici en media tonen steeds meer waardering voor mensen zonder academische titels. Dit is geen toeval, want Nederland staat voor een snelle vergrijzing: het aantal ouderen neemt snel toe, terwijl de beroepsbevolking krimpt. Dit leidt onvermijdelijk tot grote tekorten, vooral in sectoren zoals de zorg en de techniek. De hernieuwde erkenning voor vakmensen en skills is dan ook een noodzakelijke correctie op de langdurige onderwaardering van hen die ten onrechte als ‘laagopgeleid’ werden bestempeld.
De geschiedenis leert dat intellect en succes niet uitsluitend voortkomen uit diploma’s. Leonardo da Vinci schilderde de Mona Lisa en maakte al vroeg schetsen van vliegmachines, was autodidact. Abraham Lincoln volgde slechts 18 maanden formeel onderwijs, werd president van de Verenigde Staten, en leidde de afschaffing van de slavernij. En dan zijn er nog de oprichters van techgiganten zoals Microsoft en Facebook – en Nederlandse ondernemers zoals Adriaan Mol, die zonder formeel hbo- of wo-niveau Mollie oprichtte en een van de grootste betaalproviders in Europa bouwde.
In plaats van zich blind te staren op diploma’s, moeten werkgevers en (overheids)platforms hbo- of wo-niveau loslaten in vacatures en profielselecties en zich richten op wat iemand daadwerkelijk kan en meebrengt. Door te focussen op specifieke vaardigheden in plaats van opleidingsniveau, bouwen ze geen muren, maar bruggen naar een toekomst waarin iedereen toegang heeft tot sociale en persoonlijke ontwikkeling. Dit geldt voor vakmensen, mensen die alternatieve leerpaden volgen en zelfs nieuwkomers zonder diploma’s. Stel je voor dat een nieuwe Abraham Lincoln of Adriaan Mol wordt afgewezen vanwege een ontbrekend papiertje. Dat zou een ernstige denkfout zijn.