
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.

Een van de – achteraf bezien – opmerkelijkste teksten tijdens de succesvolle luchtoorlog tegen terreurorganisatie Islamitische Staat (2014-2019) kwam van André Steur, destijds een rijzende ster binnen de luchtmacht en sinds 2023 commandant der luchtstrijdkrachten. In april 2018 tweette Steur dat zijn luchtmacht foutloos had geopereerd tegen IS. „Ruim 2000 x inzet, zonder fouten. Dat is ruim 5 jaar lang de afwas doen. Zonder 1 kopje te breken. In het donker…#Topteam”.
De werkelijkheid zag er anders uit. Bijna drie jaar eerder waren er mede door toedoen van twee Nederlandse F-16’s minstens 85 mensen omgekomen, inwoners van de Iraakse stad Hawija en vluchtelingen die daar onderdak vonden. Hoogstwaarschijnlijk had Steur weet van de (Amerikaanse) rapporten over deze omvangrijke ‘nevenschade’ terwijl het officiële doel van de bombardementen nul burgerslachtoffers was. Als hoogste militair op de afdeling operaties van de luchtstrijdkrachten (2016-2019) had Steur toegang tot de relevante, geheime stukken over Hawija. Bovendien was Steur als commandant van de vliegbasis Volkel (2014-2016) verantwoordelijk voor de nazorg voor ‘zijn’ vliegers die bij hun werk boven Irak confronterende dingen hadden meegemaakt – zoals het onbedoeld bombarderen van burgers.
Niet alleen Steurs tweet gaf een verkeerd beeld. Als een RTL-verslaggever april 2018 de Nederlandse basis in Jordanië bezoekt waarvandaan de F-16’s hun missies uitvoerden, vraagt hij aan Steur welke slachtoffers er zijn gevallen door Nederlandse bombardementen. „Allemaal IS-strijders”, antwoordt de officier temidden van brullende jachtvliegtuigen op weg naar hun doelen in Irak en Syrië.
Waarom gaf Steur een verkeerde voorstelling van zaken? Hij is er zelf nooit op teruggekomen. Als NRC om uitleg vraagt, verwijst zijn woordvoerder naar de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Sorgdrager, die de toedracht van de aanval op Hawija onderzocht. In die reactie wordt Steur echter niet genoemd. Wel schaarde het kabinet zich achter de conclusie van de commissie dat „het parlement voor en na de aanval keer op keer onvolledig en onjuist is geïnformeerd”.
Sorgdrager scherpte enkele bevindingen achteraf nog aan nadat was gebleken dat Defensie de commissie zelf ook verkeerde informatie had gegeven. Een luchtopname van de vernietiging van honderden gebouwen in Hawija zou verdwenen zijn, maar kwam na een stuk in de Volkskrant en vragen van de minister aan zijn eigen militaire apparaat alsnog boven water. De commissie toonde zich „uiterst onaangenaam getroffen” over het „achterhouden van een cruciale bron”, en eiste dat de video openbaar werd gemaakt. Dat gebeurde afgelopen woensdag.
De rekkelijke omgang van militairen met waarheid en werkelijkheid is een hardnekkig patroon, zoals blijkt uit de uitlatingen van Steur, het rapport-Sorgdrager en de nasleep die dat – ook deze week – kreeg. Dat is een ongemakkelijk besef voor een democratie die zich opmaakt voor een grootscheepse herbewapening tegen de Russische dreiging. Ter verklaring wordt vaak volstaan met verwijzingen naar een ‘doofpotcultuur’ waarin wel vaker een filmpje of rapport zoekraakt. Maar er valt veel meer te zeggen over de moeizame combinatie van militaire cultuur en de democratische eisen van transparantie en verantwoording.
Een oorlog wordt niet alleen gewonnen met manschappen en wapens op het slagveld, stelde de Pruisische generaal Carl von Clausewitz in 1832, maar ook in de hoofden van de strijders en het publiek. Om de strijd te winnen is soms misleiding van de vijand noodzakelijk, schreef hij in Vom Kriege, een boek dat verplichte kost is op elke militaire academie waar ook Steur werd opgeleid. Bedriegen van de tegenstander mag van Von Clausewitz, om hem op het verkeerde been te zetten. Over liegen tegen de eigen bevolking is hij minder uitgesproken. Hij beklemtoont dat informatie over de oorlog vervormd kan raken door onzekerheden – Kriegsnebel. „Een groot deel van de oorlogsberichten is tegenstrijdig, nog meer berichten zijn onjuist, verreweg de meeste zijn onderhevig aan aanzienlijke onzekerheid.”
Veel duidelijker is Von Clausewitz over het grote belang van „de morele krachten” voor de eindoverwinning. Daarbij doelde de generaal op de wil van de bevolking om ‘haar’ militairen te steunen, en de motivatie van de militairen om de strijd aan te gaan. Nieuws over eigen fouten en tegenslag op het slagveld ondermijnen die motivatie.
Luchtmachtofficier André Steur had het effect van slecht nieuws van nabij waargenomen. Als commandant van luchtbasis Volkel kreeg hij begin 2015 te maken met enorme onrust onder het thuisfront van de F-16-vliegers nadat de Jordaanse vlieger Moaz al-Kasasbeh, na te zijn neergestort in Syrië, levend verbrand werd door IS. Vrouwen, vriendinnen, vrienden en ouders van Nederlandse vliegers op de basis in Jordanië vroegen hun geliefden of hun hetzelfde kon overkomen. Zelf hadden die de verbrande piloot gekend. Steur organiseerde haastig enkele briefings waarin de geliefden stoom konden afblazen en een luisterend oor kregen.
Ook in vredestijd – achter bureaus in kantoren – kan de waarheid geweld worden aangedaan. In de klassieker How to control the Military? (1969) beschrijft de Amerikaanse econoom, diplomaat en presidentieel adviseur John Kenneth Galbraith hoe het gedrag van militairen zich ver van de werkelijkheid kan bewegen. Hij analyseert de „bureaucratische waarheden” die de Amerikaanse krijgsmacht, het Pentagon en de defensie-industrie samen produceren. Het gaat om teksten die nauwkeurig onderling worden afgestemd en in de eerste plaats de eigen belangen dienen – daarna pas die van de democratie.
Een extreem voorbeeld had zich een jaar eerder voorgedaan. In 1968 was er in de VS veel beroering door een slachtpartij van het Amerikaanse leger in het Vietnamese My Lai. Het leger schoot daar honderden ongewapende Vietnamese burgers dood en verkrachtte tientallen vrouwen, zo onthulde onderzoeksjournalist Seymour Hersh. Het legercommuniqué dat hierover in de VS werd verspreid, luidde: „Op 16 maart 1968 vielen Amerikaanse troepen een sterk bewaakt Vietcong-bolwerk in My Lai aan. In de daaropvolgende vuurgevechten werden 128 vijandelijke strijders gedood, terwijl slechts enkele Amerikaanse soldaten gewond raakten.”
De drie-eenheid van krijgsmacht, Pentagon en wapenindustrie – in 1961 door president Dwight Eisenhower aangeduid als het ‘militair-industrieel complex’ – vormt een formidabele macht waartegen het parlement slecht is opgewassen, schreef Galbraith. Met name rechtse houwdegens binnen het Congres legden de militairen geen strobreed in de weg, vond hij. „Die vinden dat het publiek zich niet met de krijgsmacht moet bemoeien en alleen voor meer geld moet zorgen.”
Nieuws over eigen fouten en tegenslag op het slagveld ondermijnen die motivatie van de militair
Militairen zijn geen pathologische leugenaars, schreef hij. Integendeel: „Het gaat juist vaak om eerlijke burgers wier publiek en particulier gedrag zonder meer door de beugel kan.” Het doel voor diezelfde democratie hoeft daarom „niet te zijn om van militairen rechtschapen en eerlijke mensen te maken. Het doel moet zijn om hen goed te controleren”.
Dat is gemakkelijker gezegd dan gedaan, schrijft Galbraith. Militairen hebben een grote kennisvoorsprong op hun controleurs, en beschikken ook nog eens over krachtige pretenties. Immers: zij weten wat het kwaad is en hoe de ‘ultieme strijd’ daartegen gewonnen kan worden.
Een Amerikaanse speelfilm uit 1992 illustreert die houding en pretentie. In A Few Good Men uit 1992 moet kolonel Nathan Jessup (gespeeld door Jack Nicholson) zich voor een militaire rechtbank verantwoorden voor een dodelijk incident binnen zijn militaire eenheid. Als een advocaat hem zwaar op de huid zit (een rol van Tom Cruise), bijt Jessup hem toe: „Jij kan de waarheid helemaal niet aan. Mijn bestaan redt levens, hoe grotesk en onbegrijpelijk dat voor jou ook mag klinken. Jij wilt die waarheid niet horen, maar diep van binnen wil jij mij [als beschermer] op de muur. Jij hebt mij op die muur nodig.”
Zo expliciet als kolonel Jessup zijn vermeende militaire superioriteit tentoon spreidt, gebeurt het in Nederland zelden. Wel zijn er voorbeelden waarin militairen elkaar dekken en kritische controle door de Kamer ontbreekt. In mei 2020 had de Tweede Kamer twee topofficieren gevraagd uit te leggen waarom de aanval op een autobommenfabriek in Hawija zulke bloedige gevolgen voor omwonenden had kunnen hebben. In plaats daarvan gaven luitenant-generaal Onno Eichelsheim, commandant der strijdkrachten, en kolonel-vlieger Peter Tankink een gedetailleerde uitleg waaruit moest blijken hoe zorgvuldig de procedures waren en hoe secuur de betrokken militairen die hadden toegepast. Naar later bleek, bevatte hun uitleg foute informatie, zowel over de procedure voor de voorbereidingen van de aanval als over het toezicht daarop.
In beleefde bewoordingen („anders dan op grond van het namens Defensie … verklaarde zou kunnen worden opgemaakt”) corrigeerde de Haagse rechter later de informatie van kolonel Tankink. Zelfs de landsadvocaat die de belangen van de Staat behartigt in een civiele procedure van nabestaanden uit Hawija, voelde zich genoodzaakt een mededeling van Defensie te rectificeren. De landsadvocaat weersprak „de suggestie” over hoe het toezicht op de uitvoering van bombardementen was geregeld.
Technische briefings aan het parlement tonen hoe moeilijk het is om de krijgsmacht goed te controleren. Het rapport-Sorgdrager noemt daarvan een voorbeeld. In september 2014, aan het begin van de luchtoorlog tegen IS, vroeg PvdA-Kamerlid Roelof van Laar als enige aan toenmalig commandant der strijdkrachten (CdS) Tom Middendorp naar de kans op burgerslachtoffers. Middendorp zei daarop dat die kans nihil was. De „zorgvuldige” voorbereidingen, aldus Middendorp, „stellen ons in staat om heel gericht en precies de doelen uit te schakelen, zonder nevenschade”.
Zijn politieke superieur, minister Hennis Plasschaert (VVD) herhaalde deze onjuistheid korte tijd na de aanval op Hawija in het parlement, dit tot ongeloof van een medewerker. „Ik kan me niet voorstellen”, vertelde die later aan de commissie-Sorgdrager, „dat het a slip of the tongue [van Hennis] was. Ik had haar vier dagen eerder verteld over vierhonderd vernietigde gebouwen en dat de kans op burgerslachtoffers [in Hawija] ongetwijfeld daar was.” Op haar beurt reageert Hennis met ongeloof als de commissie haar haar eigen citaten uit 2015 voorlegt: „Ik heb dingen gezegd, waarvan ik nu denk: hoe heb ik die kunnen zeggen? Maar ik heb het wel gezegd.”
Toen de commissie-Sorgdrager oud-CdS Middendorp op zijn onjuiste informatie aansprak, kon hij zich de uitspraak over de afwezigheid van nevenschade niet herinneren. Sterker, hij dacht juist op de risico’s voor burgers te hebben gewezen. Roelof van Laar herinnert zich juist heel goed welke vraag hij in de briefing had gesteld, blijkt als NRC hem belt. Maar hij kon weinig met het antwoord, zegt Van Laar. „Als Kamerlid vaar je op de expertise van anderen”, zegt hij. „Je kunt weinig kritisch tegenwicht bieden als er maar één gezaghebbende bron is. We gingen ervan uit dat we goed geïnformeerd werden.”
Sinds de komst van een stevige, rechtse meerderheid na de verkiezingen van november 2023, krijgt de krijgsmacht juist meer ruimte van het parlement. Ondanks de herbewapening zag de rechtse coalitie tot nu toe geen noodzaak om de defensiecommissie vaak bijeen te laten komen, blijkt uit cijfers die NRC bij de Tweede Kamer opvroeg. Het aantal vergaderingen van de commissie was zelfs lager (10) dan in een vergelijkbare periode in 2022-2023 (15), en slechts iets hoger dan in de periode (2023-2024) dat het kabinet-Rutte IV demissionair was (7). Na de ongemakkelijke periode rond ‘Hawija’ blazen politici als vanouds de loftrompet over de krijgsmacht. Een te begripvolle houding van het parlement is precies waarvoor Galbraith in 1969 waarschuwde: dan wordt het voor militairen te gemakkelijk hun eigen versie te geven van waarheid en werkelijkheid.
In maart 2024 vroeg een Tweede Kamerlid voor de BoerBurgerBeweging in een overleg begrip voor militairen „die er een keertje naast kunnen zitten”, bij voorbereidingen van luchtaanvallen die onbedoeld tot burgerdoden leiden. Het was gedecoreerd oud-militair Gijs Tuinman, nu staatssecretaris van Defensie. Nederland moest trots zijn op zijn militairen, betoogde Tuinman. Immers: „De Nederlandse krijgsmacht loopt in de wereld voorop op het gebied van moreel en ethisch leiderschap. (..) Het is top of the bill.”
Met enige afschuw ziet de Nederlandse sociaal-psycholoog Bastiaan Rutjens, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam, hoe president Donald Trump momenteel met een stormram op de Amerikaanse wetenschap inbeukt. Universiteiten als Harvard dreigen miljarden aan federale overheidssteun te verliezen als ze hun diversiteitsbeleid niet afschaffen. En met Robert F. Kennedy jr. is een vaccinatie-ontkenner minister van Volksgezondheid.
„Er gebeuren nu extreme dingen in de Verenigde Staten, zegt Rutjens. „Ik denk dat veel mensen niet hadden verwacht dat het zo hard zou gaan. Maar er waren voortekenen genoeg dat hij in zijn tweede termijn nog extremer zou zijn.”
Rutjens publiceerde deze week samen met zijn promovendus Vukasin Gligorić een artikel in Nature Human Behaviour waarin hij de houding van Amerikanen tegenover de wetenschap analyseert. Conservatieve respondenten bleken bijzonder wantrouwig te zijn. „Dat wantrouwen in de wetenschap dat we in ons onderzoek zagen, heeft écht impact. Mensen hebben een politieke keuze gemaakt die nadelig uitpakt voor de wetenschap.”
Voor het onderzoek selecteerde een Amerikaans bureau 7.800 Amerikanen. Een klein deel was liberaal, de meerderheid gaf aan conservatief te zijn. Dat onevenwicht was bewust: de onderzoekers wilden vooral conservatieven bevragen.
Jullie interviewden dus met name Trump-stemmers?
„Ja, er moeten veel Trump-stemmers tussen de respondenten hebben gezeten, al was ons onderzoek voor zijn herverkiezing.
„Vaak wordt onderzocht of mensen de wetenschap in het algemeen vertrouwen, maar klimaatwetenschap is wat anders dan natuurkunde. Daarom hebben we onderzocht hoe Amerikanen denken over 35 verschillende wetenschappelijke beroepen, van virologen tot biologen.
„Daaruit bleek dat Amerikanen die zichzelf als liberaal zien, veel vertrouwen in de wetenschap hebben. Maar bij conservatieven zie je een structureel lager vertrouwen, ook ten opzichte van exacte wetenschappen. Hun wantrouwen verspreidt zich over de hele wetenschap. Daar ben ik enigszins verbaasd over.”
Valt hun wantrouwen te counteren?
„We hebben gekeken of het een verschil maakte als we een tekstje voorleggen waarin conservatieve rolmodellen als George Bush, Milton Friedman of Henry Kissinger iets positiefs over de wetenschap zeggen. Een ander tekstje benadrukte de conservatieve waarde die wetenschap heeft als beschermer van wat belangrijk is. Ook keken we of het helpt om te benadrukken dat wetenschap economische groei faciliteert. Maar dat deed helemaal niks. Dit suggereert dat het wantrouwen diepgeworteld is en niet makkelijk te veranderen.”
Hoe komt dat?
„Dat is de million dollar question. Het vertrouwen van conservatieven daalt al sinds de jaren tachtig. Wat meespeelt is dat wetenschappelijke inzichten over bijvoorbeeld klimaat of vaccinaties niet aansluiten bij wat een deel van de conservatieven gelooft.
„Maar je ziet ook de tendens om de hele wetenschap weg te zetten als een ‘linkse hobby’ die onderdeel is van ‘het establishment’. Het vertrouwen in exacte wetenschappen waar de nadruk op productiviteit en economische groei ligt, is niet veel groter. Het onderscheid tussen die domeinen sneeuwt onder.”
Hoe erg is dat?
„Wetenschap is in wezen georganiseerde scepsis, en het is daarom belangrijk dat mensen ook gezond kritisch op de wetenschap kunnen zijn. Maar als je willens en wetens wetenschappelijk bewijs verwerpt, heeft dat consequenties. Bijvoorbeeld dat we onvoldoende aan het klimaatprobleem doen of dat er meer uitbraken van mazelen zijn.
„We moeten als wetenschap het vertrouwen terugwinnen, bijvoorbeeld door de wetenschap dichter bij mensen te brengen. Leg uit hoe wetenschap ons leven comfortabeler maakt. NEMO [een wetenschapsmuseum in Amsterdam] doet dat bijvoorbeeld goed, daar komen veel mensen uit alle lagen van de bevolking op af.”
Dit onderzoek gaat over de VS, hoe is de situatie hier?
„We zien tot op zekere hoogte dezelfde tendens. Ook in Nederland wordt nu op een ongekende manier over wetenschap gesproken, soms ook met veel wantrouwen.”
NSC-leider Pieter Omtzigt schreef deze week dat het „nul meerwaarde” heeft om de bachelor psychologie in het Engels aan te bieden „omdat je echt Nederlands moet spreken als je hier psycholoog bent”.
„Het is een grove misvatting dat iedere psychologiestudent als klinisch psycholoog aan de bak gaat”, zegt Rutjens. „Het baart me zorgen dat sommige politici zo weinig weten van wat er op de universiteit aan onderzoek en onderwijs gebeurt.
De wetenschap moet nu telkens reageren op wat de politiek met de wetenschap wil. Door die politieke inmenging wordt wetenschap politiek gemaakt. De wetenschap moet natuurlijk rekenschap afleggen aan de maatschappij, maar tegelijk is het heel belangrijk dat de wetenschap onafhankelijk en kritisch kan blijven. Het is zorgelijk dat de onafhankelijkheid in het geding is.”
In het Friese Wiuwert, zo’n 20 minuten rijden ten zuidwesten van Leeuwarden, wonen volgens de meest recente cijfers 285 inwoners. Toch is het in de zomermaanden soms dringen in het dorp: tussen april en oktober komen er duizenden bezoekers naar de plaatselijke Nicolaaskerk. En alhoewel ook de uit 1200 daterende kerk zelf aardig is om te zien (met een van de tien best bewaarde originele protestantse kerkinterieurs van Friesland) is het vooral de onder het verhoogde koor gelegen altaar dat de toeristen trekt.
Daar werd in 1609 een grafkelder aangelegd door de rijke familie Van Walta, die te Wiuwert op de Thetingastate woonde. Niets uitzonderlijks, op zichzelf – ware het niet dat er in de kelder vier menselijke mummies liggen.
De ‘mummiekelder’ van Wiuwert kreeg landelijke bekendheid toen – volgens de overlevering – twee timmerlieden in 1765 bij toeval op elf doodskisten stuitten met daarin uitzonderlijk goed gepreserveerde lichamen. Alsof ze gebalsemd waren.
De destijds nog beroemde universiteit van Franeker (die in 1811 door Napoleon werd gesloten) besloot zes van de gemummificeerde lichamen mee te nemen voor nader onderzoek, waarop ze terstond tot stof vergingen. Een zevende mummie werd (vermoedelijk) gestolen.
Maar de laatste vier lichamen, waaronder dat van een Wiuwertse goudsmid, liggen nog altijd achter glas opgebaard in de grafkelder. Hoe het komt dat de lichamen zo uitzonderlijk goed bewaard zijn gebleven weet niemand. Mogelijk speelt mee dat ze eerst in hooi zijn bewaard (waardoor vocht aan de lichamen werd onttrokken) en later op zeegras (waarin looiend zout aanwezig is). Al hebben de vele wichelroedelopers die de kelder ook bezoeken zo hun eigen theorie: aardstralen.
Boven op het koor is een kleine tentoonstelling ingericht over de mummiekelder door de eeuwen heen. Er zijn oude souvenirs te zien en oude krantenknipsels te lezen. Ook zijn er informatiepanelen aanwezig over de Van Walta’s en over de bekendste inwoners die Wiuwert ooit gekend heeft, de labadisten.
Die religieuze sekte, onder leiding van de Franse predikant Jean de Labadie, streek tijdens de hoogtijdagen met zo’n 400 volgelingen neer op Thetinga State. Onder hen waren onder anderen Anna Maria van Schurman (de eerste vrouwelijke studente van Nederland) en de botanische kunstenares en ecoloog Maria Sibylla Merian. In een van de vitrines van de Nicolaaskerk is zelfs nog een kunstgebit van been te zien dat mogelijk aan Schurman toebehoorde.
Voor wie na de rondleiding (zes dagen per week van 13.30 tot 14.00 uur) tijd overheeft, loont het de moeite door te rijden naar Leeuwarden (waar in Natuurmuseum Fryslân later dit jaar een tentoonstelling over dierenmummies opent) of naar Franeker, naar het onvolprezen Unesco-planetarium van Eise Eisinga.