N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Identiteitspolitiek De kunstwereld wordt te veel geregeerd door zwart-wit-denken, vindt schrijver en kunstenaar Michael Tedja. Als een van de oprichters van de kunststroming Wakaman wilde hij een alternatief bieden op de manier waarop musea omgaan met identiteitsvraagstukken.
Iedereen die zijn buik vol heeft van identiteitspolitiek in de kunst is een geschokte progressief. Die stelling las ik vorige week in het opiniestuk ‘Het is juist dapper dat het Stedelijk Museum eindelijk kunstenaars van kleur een platform wil bieden’. Robbert Roos verwijt hierin kleurenblindheid aan het deel van de kunstwereld dat kritiek levert op de tendens kunstenaars te kiezen om hun donkere kleur. De kunstwereld heeft daar honderden jaren last van gehad en dat heeft een spierwitte kunstgeschiedenis opgeleverd. Musea moeten meer kleur gaan zien. In 2020 maakte Roos zelf als artistiek directeur een show met een volledig zwarte cast in zijn Kunsthal Kade in Amersfoort. Tell me your story telde dertig kunstenaars met Afrikaans-Amerikaanse roots.
Om zijn kritiek kracht bij te zetten voorziet hij die van een fundament door het Wakamanproject erbij te halen, een groep van acht Surinaamse kunstenaars. Daar schiet hij echter tekort, Wakaman had voor een deel helemaal niets met zwart zijn en etniciteit te maken. De simplistische gedachte dat zwarte kunstenaars het alleen over hun huidskleur kunnen hebben, werd met het project fel bestreden. Waarom kleurt Roos de identiteitspolitiek, die kunst op z’n hoogst op een tweede plaats zet, dan toch zo rooskleurig in? Er zijn te weinig vreemden (lees: zwarten) in de kunst toegelaten, waardoor het typische karakter van de westerse kunst een eenzijdig beeld vertoont (lees: wit). Deze scheefgroei moet met terugwerkende kracht worden ingehaald en het Wakamanproject is een voorbeeld van hoe het moet, volgens museumdirecteur Robbert Roos.
Kunstenaars hosselen
Met de kunstenaars Gillion Grantsaan en Remy Jungerman richtte ik in 2005 het Wakamanproject op. We kenden elkaar van de Rietveld Academie. In de tentoonstellingsruimte Tent in Rotterdam hebben we toen een eerste Wakaman-show gemaakt. Alleen zwarte kunstenaars en drie mannen was niet ideaal in het gestelde idee van diversiteit, en dus toonden vijf steengoede vrouwelijke kunstenaars op ons verzoek hun werk naast dat van ons: Fabiola Veerman, Judith Heinsohn, Juliette Tulkens, Miek Hoekzema en Rose Manuel; wit en zwart. Dat was de kant die ik op wilde en ik noemde het hosselen. Het woord ligt in klank dicht bij het Nederlandse woord husselen. Er kwam geen respons op de show.
We wilden een Wakaman 2 show maken, een die omvattender was dan de eerste. De toenmalige minister van Cultuur, Rick van der Ploeg, had het Fonds BKVB gevraagd een prestigieus diversiteitsproject in het leven te roepen. Er verscheen een open oproep in de grote kranten. In 2007 werden Gillion Grantsaan, Remy Jungerman en ik aangesteld als intendanten voor culturele diversiteit door het Fonds BKVB. Invloeden van buiten het zwarte veld hadden een bijdrage geleverd aan de Wakaman 1 tentoonstelling. Aan die tentoonstelling deden dus drie witte vrouwelijke kunstenaars mee. Een schisma verdeelde de groep. Grantsaan en Jungerman richten zich op een show met louter zwarte kunstenaars en ik op een kosmopolitische show. Om het Wakamanproject in een groter verband te plaatsen dan alleen zwarte kunstenaars heb ik een Nederlandse, Surinaamse, Marokkaanse, Amerikaanse, Zuid-Afrikaanse, Antilliaanse en Duitse kunstenaar bij het project betrokken.
Lopende man
De Wakaman (letterlijk vertaald: lopende man) was altijd in beweging. De tentoonstelling toonde een veelvormig beeld aan identiteitsverschuivingen. Een van de belangrijkste verbanden tussen de kunstenaars was dat zij allen nationalistische sentimenten hekelden en dat ze het beladen onderwerp van de diaspora vierden. Door de mix van kunstwerken ontstonden er kruisverbanden tussen de verschillende disciplines zoals de beeldhouwkunst van Dwight Marica en de schilderkunst van Hamid Kanbouhi, de videokunst van Miek Hoekzema, het conceptuele drukwerk van Carl Pope en de schilderkunstige collages van Gean Moreno, de fotografie van Jean Bernard Koeman en de wandschilderijen van René Tosari, het werk op papier van Moshekwa Langa en de schilderijen van Anton Vrede, de schilderijen van Mirjam Kort en de kauwgomsculpturen van Kaleb de Groot.
Dit waren mijn stellingen: Wakaman is een kunstvorm die niet gezien wordt, die kwalitatief beter en intelligenter is dan de kunst die op grote schaal geconsumeerd wordt. Wakaman valt buiten de geaccepteerde kaders en moet gezien worden, eerder dan de etniciteit van een kunstenaar. Wakaman is een beweging zonder centrum en kent geen hiërarchie. De kunstenaars doen mee en behouden hun artistieke onafhankelijkheid. Wakaman heeft in de kern niets van doen met etniciteit. Sterker nog: er is geen kern. Er zijn meerdere kernen. Alles draait in essentie om dit kernbegrip. Wakaman is een artistieke opvatting, een techniek van registreren die zijn wortels heeft in de meerstemmige literatuur.
Wakaman heeft zijn wortels in meer-stemmige literatuur
Buitenlandse naam
Ik heb bij verschillende instituten mijn plan voor de tentoonstelling voorgelegd. Bijvoorbeeld bij De Hallen in Haarlem en de Paviljoens in Almere. De Hallen verwees mij meteen door naar het Veem in Amsterdam die toevallig een artistiek directeur had met een buitenlandse naam. De Paviljoens wilde er een eigen draai aan geven door in de lijst van kunstenaars die ik opgesteld had te schrappen, zodat alleen de zwarte kunstenaars overbleven: „Het is interessant. Nederlandse musea doen te weinig met kunst uit Suriname en de Antillen. Maar waarom zouden wij een zwart project tonen dat jij vormgegeven hebt zonder onze expertise? Een naam als Koeman binnen een zwart project?” Ik was het zat en wilde weten waar de kunst toe in staat was. Ik ben een voorvechter van culturele diversiteit. Ja, het Nederland van vijftien jaren geleden is niet het Nederland van nu. Oké, maar begrijpt u waar ik heen wil? Als het Nederland van nu nog steeds geregeerd wordt door het zwart-witdenken, dan kunt u zich het onbegrip van toen wel voorstellen. We zijn één stap verder. Eén stap is jammer genoeg nog geen avondvierdaagse.
Geachte heer Roos, laat kunstenaars zelf kiezen welke kleuren zij aannemen. Ik bepaal hoe er naar mijn werk gekeken moet worden en aan welke tafel ik ga zitten. U zult zeggen; ‘Black man, tell me your story. Jullie moeten geforceerd een plek aan tafel opeisen. Als jullie het niet doen dan doen wij, museumdirecteuren en kunsthistorici het. Wee je gebeente daar iets op tegen te hebben!’ In plaats van te luisteren naar wat ik als individu te vertellen heb, wilt u niet weten wat ik denk. U heeft nog een emancipatieslag te slaan.