Het prototype voetbaltrainer is niet meer. De donderdag op 82-jarige leeftijd overleden Leo Beenhakker rookte als een ketter, roerde zwijgzaam in een plastic koffiebekertje, droeg een lange regenjas met ceintuur, streek zijn handen door de golvende haardos en verrijkte het voetbaljargon met oneliners die de Dikke van Dale haalden. Zoals ‘patatgeneratie’ en ‘de cup met de grote oren’.
Leo Beenhakker was een zogenaamde Cios-man. Hij had geen achtergrond als topvoetballer, maar werkte zich op via de sportacademie in Overveen naar een internationale trainerscarrière. Op de vraag of die achtergrond hem geen parten speelde, antwoordde hij als altijd gevat: „Je kunt toch ook een goeie melkboer zijn zonder een koe geweest te zijn.”
Beenhakker was een people manager die goed kon opschieten met (aanstaande) vedetten. Toen de buiten Zweden nog onbekende tiener Zlatan Ibrahimovic in 2001 onwennig debuteerde bij Ajax, stelde de toenmalige technisch-directeur de critici gerust. „Maak je niet druk, er zit een goeie kop op die jongen, de rest komt vanzelf.” Andersom toonde de jonge Zlatan respect voor zijn ‘ontdekker’ die hij vanwege de groeven in zijn gelaat Scarface noemde.
Bij Real Madrid pakte die persoonlijke benadering eind jaren 80 goed uit. De Spaanse, Argentijnse en Mexicaanse vedetten liepen met hem weg, een aai over de bol en rennen maar. Na drie landstitels werd hij omgedoopt tot Don Leo, een bijnaam die hij zich ook in de twintig daaropvolgende kwakkeljaren graag liet aanmeten. Hij reisde de halve wereld af, verdiende een godsvermogen in Mexico, Turkije en Saoedi-Arabië om na elk nieuwe handtekening te zeggen dat het „misschien wel mijn laatste kunstje” zou worden. Aan cliffhangers ook geen gebrek in zijn bijna veertigjarige trainersloopbaan.
Liefdesverdriet
Beenhakker, kind van Rotterdam-Zuid, had een haat-liefde-verhouding met Nederland. Zo ‘vluchtte’ hij in 2003 terug naar Mexico, nadat hij als technisch-directeur van Ajax op bezoek in Enschede was bedreigd en geschopt door Twente-supporters. Hij had toen ook privéproblemen, lees: liefdesverdriet. En gevraagd naar het waarom van zijn anonieme Zwitserse avontuur in de jaren 90 bij het bescheiden Grasshoppers FC, antwoordde hij: „Ik vind het helemaal niet erg als ik mijn auto maandagmorgen heelhuids aantref.”
Maar liever stond hij in de schijnwerpers in de Kuip of Bernabeu (Madrid). De nonchalante pose had hij zichzelf in de loop der jaren aangemeten. Zijn fraaie volzinnen verdoezelden zijn tactische tekortkomingen. „Trainen en praten, meer wapens heb ik niet.” En: „Een van mijn kwaliteiten is dat ik een speler prettig gestoord het veld kan inpraten. Als ik niet kan lullen ben ik kansloos verloren.”
Een van mijn kwaliteiten is dat ik een speler prettig gestoord het veld kan inpraten
Als zoon van een bijstandsmoeder – zijn vader overleed op jonge leeftijd – uit volkswijk Charlois (spreek uit: ‘sjaarloos’) moest de jonge Leo zijn eigen boontjes doppen. Hij werkte zich op via Veendam, Cambuur en Go Ahead naar de jeugdopleidingen van eerst Feyenoord en later Ajax.
In Amsterdam werd hij, een broekie nog, in 1978 voor de leeuwen gegooid. Hij bereikte in 1980 met Ajax de halve finale van de Europa Cup. Een half jaar later kwam hij voor het eerst in aanraking met zijn kwelgeest: Johan Cruijff. Die trainde als werkloze prof tijdelijk mee in De Meer, maar kon het niet laten zich met Beenhakkers werkwijze te bemoeien.
Zo daalde JC op een zonnige novemberdag in 1980 bij een 3-1 achterstand tegen FC Twente de eretribune af, nauwlettend gevolgd door een alerte cameraman van de NOS, om vervolgens naast de dienstdoende trainer plaats te nemen in de dug-out en al gebarend de Ajacieden op het veld naar een 5-3 zege te dirigeren. De arme Beenhakker zat erbij en keek ernaar. „Ik had die kleine natuurlijk een beuk moeten geven”, sprak hij later over die openbare vernedering.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data130698341-4bc5e9.jpg|https://images.nrc.nl/zLaQLe9H1nNyWSKjUq7nnJzathc=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data130698341-4bc5e9.jpg|https://images.nrc.nl/qNRTdngXM5QU9Dx6PEobX6A_eDM=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data130698341-4bc5e9.jpg)
Foto ANP
Desastreus WK
In 1990 volgde een nieuwe, dit keer onzichtbare confrontatie tussen de twee tegenpolen. Cruijff was door een meerderheid van de Oranje-selectie voorgedragen als bondscoach op het WK in Italië, maar technisch-directeur Rinus Michel koos voor ‘Beenhakkers’, zoals hij hem noemde. Het WK verliep desastreus , de EK-helden van 1988 waren niet vooruit te branden, ze namen de ongewenste bondscoach niet serieus.
„Ik wist dat ik het niet moest doen, maar was zo idolaat van Michels dat ik zijn verzoek niet kon weigeren”, verklaarde Beenhakker in NRC zijn mission impossible. Over de verslechterde relatie tussen Michels en Cruijff klapte hij in hetzelfde interview uit de school: „Michels zei in de auto op weg naar een wedstrijd: ‘Leo, doe het mij niet aan dat ik op mijn knieën naar Barcelona moet’.”
De sfeer in het Siciliaanse trainingskamp was om te snijden. Beenhakker leidde de training met een zonnebril op – er zou door een speler een asbak naar hem zijn gegooid – en in de verloren knock-outwedstrijd tegen West-Duitsland spuugde Frank Rijkaard in het gezicht van Rudi Völler. Jaren later noemde assistent Nol de Ruiter zijn bondscoachschap „een grote luchtballon”.
Zelf liet hij zich cryptisch uit over het dieptepunt in zijn trainersloopbaan. Hij repte over een verhuisdoos in zijn woonplaats Tienhoven waarin de geheimen zaten opgeborgen. In NRC zei hij: „Ik had op dat WK te maken met twee grote schaduwen: het Cruijff-syndroom en het EK van 1988.”
Ik had op het WK van 1990 te maken met twee grote schaduwen: het Cruijff-syndroom en het EK van 1988
Geen gelukkige combinatie
Beenhakker en eindronden: het was geen gelukkige combinatie. Zowel met Nederland, Polen als Trinidad & Tobago won hij geen enkele wedstrijd op een EK of WK, maar met de plaatsing van dat kleine Caribische land voor het WK leverde hij een prestatie van formaat. Het mondiale toernooi in Mexico van 1986 was hij tijdens zijn eerste dienstverband bij de KNVB op een haar na misgelopen door een Belgische tegengoal in de slotfase. Niet ondanks, maar dankzij Beenhakker. De slechte kopper John van Loen, een spits notabene, moest bij een verre ingooi de goede kopper Georges Grün bewaken. Het was in die periode dat hij de zieke bondscoach Michels mocht vervangen.
/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data130698596-bca12e.jpg|https://images.nrc.nl/rUV2gUU531kQFIiuMYcBDFGyppw=/1920x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data130698596-bca12e.jpg|https://images.nrc.nl/4Yz-Tvr1MNb8LRsizpTZP18FyA0=/5760x/filters:no_upscale()/s3/static.nrc.nl/images/gn4/stripped/data130698596-bca12e.jpg)
Foto Bert Verhoeff
Als clubcoach behaalde Beenhakker na zijn glorietijd bij Real nog enkele successen. Zo hielp hij zijn grote liefde Feyenoord in 1999 na zes droge jaren aan de landstitel. ‘Leo, Leo’, klonk het uit tienduizenden kelen op de Coolsingel. Toen Feyenoord een jaar later in Stuttgart met 3-1 won van de plaatselijke VfB, vroeg een Duitse journalist wat er loos was met het Duitse voetbal. „Haben Sie eine Stunde”?, snoof Beenhakker. De return in Rotterdam wonnen de Duitsers daarna met 3-0.
„Ik heb als lulletje rozenwater alles uit mijn carrière gehaald”, sprak hij een paar jaar voor zijn dood in NRC. Het was een afscheidsinterview met een verbitterde Beenhakker, die vanuit zijn penthouse de Kuip bijna kon zien liggen, maar er sinds 2011 nooit meer heenging. Hij was er dat jaar als technisch-directeur met ruzie vertrokken en naar eigen zeggen gekleineerd door het management.
Hij liet zich in Rotterdam nog wel zien bij Sparta en Excelsior, maar sinds de corona-pandemie leidde wereldburger Leo Beenhakker een teruggetrokken, volgens intimi eenzaam bestaan ‘op Zuid’. „Heeft dat virus me toch maar mooi achter de geraniums gekregen”, sprak de man die zo graag in de schijnwerpers stond.
