
Een onderzoek naar de milieugevolgen van de opslag van kernafval dat staatssecretaris Chris Jansen (Openbaar Vervoer en Milieu, PVV) heeft laten uitvoeren is dusdanig onder de maat dat het opnieuw moet. De commissie voor de milieueffectrapportage (MER), een onafhankelijke groep experts die MERs controleert op juistheid en volledigheid, acht de kwaliteit van het onderzoek „onvoldoende” om de milieugevolgen van de opslag van radioactief afval te kunnen beoordelen.
De commissie zegt in haar advies, dat vrijdag is gepubliceerd, dat er geen aanwijzingen zijn voor acute milieurisico’s, maar dat uit het onderzoek niet kan worden geconcludeerd dat de opslag van kernafval veilig en verantwoord plaatsvindt. De milieugevolgen zijn „niet of nauwelijks onderzocht, uitgediept, onderbouwd en deels onjuist”. Het advies geldt als een belangrijk element voor de Eerste en Tweede Kamer om te kunnen toetsen of politieke besluitvorming zorgvuldig is geweest.
Europese regels
Volgens Europese regels moet de staatssecretaris elke tien jaar een plan maken voor de veilige opslag van kernafval (het bestaande plan loopt dit jaar af). Over dat plan moet een milieueffectrapportage worden opgesteld die bijvoorbeeld beschrijft wat de effecten zijn op bodem-, water- en luchtkwaliteit. De MER stelt dat die effecten voor de komende vijf jaar nauwelijks zullen veranderen, omdat het afvalbeleid niet verandert, en daarom niet nader onderzocht hoeven te worden. Voor de periode van 2030 tot 2035 wil de staatssecretaris pas later onderzoek doen.
Kernafval is in Nederland afkomstig van de kerncentrale in Borssele, de gesloten kerncentrale in Dodewaard, de reactor voor medische isotopen in Petten, de uraniumverrijkingsfabriek Urenco in Almelo, de onderzoeksreactor in Delft en van ziekenhuizen. De radioactiviteit verschilt in hoge mate. In Borssele wordt jaarlijks vier kubieke meter hoog-radioactief afval geproduceerd. Per jaar wordt er ook nog een zeecontainer vol laag- en midden-radioactief afval geproduceerd.
De organisatie COVRA, in 1982 gevestigd in Vlissingen, is verantwoordelijk voor de veilige opslag, maar deze situatie geldt al lange tijd als tijdelijk, tot er een definitieve eindberging is waar het afval duizenden jaren kan blijven liggen. Pas in het jaar 2100 zou er een besluit worden genomen over de locatie en methode voor de definitieve opslag. Het kabinet heeft vorig jaar een advies van het Rathenau-instituut overgenomen om dit eerder te doen, maar in de MER worden geen nieuwe stappen gemeld.
‘Complex’
Voorzitter van de commissie-MER Hans Mommaas zegt telefonisch: „We begrijpen dat het complex is voor het ambtelijke apparaat, vooral omdat de politiek steeds nieuwe wensen op tafel legt, bijvoorbeeld voor extra kerncentrales.” Het kabinet werkt aan plannen voor een tweede en derde kerncentrale in Borssele en het wil later nog twee kerncentrales bouwen. Ook onderzoekt het de mogelijkheden voor kleinere kerncentrales, zogeheten small modular reactors.
Tegelijkertijd is zorgvuldigheid juist van het grootste belang bij een belangrijk en gevoelig onderwerp als kernenergie, benadrukt Mommaas. „Het afval van kerncentrales blijft nog duizenden jaren actief. Daar moet je dus juist heel zorgvuldig een oplossing voor bedenken, zeker omdat er mogelijk veel meer hoogradioactief afval zal zijn dan nu. We hebben dit lange tijd uitgesteld, maar het wordt onderhand echt dringend.”
Wij lezen dat het ministerie aan het nadenken is over een verplichte registratie voor nucleair afval. We constateren dat die dus nog niet bestaat
Een probleem is dat meest geschikte locaties voor eindberging in 2100 niet meer beschikbaar kunnen zijn, omdat er bijvoorbeeld andere bebouwing is neergezet.
De commissie toont zich verbaasd over het feit dat volgens het ministerie niet altijd goed is te achterhalen hoeveel afval individuele bedrijven daadwerkelijk produceren. Mommaas: „Wij lezen dat het ministerie aan het nadenken is over een verplichte registratie voor nucleair afval. We constateren dat die dus nog niet bestaat.”
‘Moeilijk leesbaar’
De commissie heeft moeite met het niveau van het stuk. Zij schrijft in haar advies: „Het hele rapport is door de vreemde zinsconstructies en de vele herhalingen moeilijk leesbaar. Er lijkt daarbij sprake van een ‘slechte’ vertaling uit het Engels. De schrijvers lijken een beperkt begrip van de Nederlandse situatie en context te hebben.”
Mommaas: „Het is duidelijk dat deze MER onder grote haast is geproduceerd, Anders was er nog wel het een en ander gecorrigeerd. De tekst heeft bij ons menige wenkbrauw gefronst. We zien niet vaker dat het zo tekortschiet.”
De commissie benadrukt in haar advies dat ruim zestienhonderd burgers, organisaties en bedrijven hun zienswijze hebben gegeven op het nieuwe afvalplan en de bijbehorende MER. „Wij hebben die allemaal gelezen”, zegt Mommaas. „Hoewel een locatiekeuze voor de eindberging nog niet aan de orde is, zie je aan de grote hoeveelheid reacties dat er in de maatschappij grote zorgen over bestaan. Ook daarom is het heel belangrijk om het hele proces rond kernafval zorgvuldig te doorlopen. Dan kunnen we dit onderwerp op een transparante manier met elkaar bediscussiëren.”
„Er tekent zich een patroon af”, zegt de voorzitter. „We constateren dat de politieke wens voor meer beleid makkelijk te formuleren is, maar dat de uitvoering weerbarstig is. Zo is het stikstofprobleem moeilijk oplosbaar, er dreigen grote tekorten in de drinkwatervoorziening en we hebben nog een energietransitie te gaan die niet makkelijk is. Er is nog tijd om de besluitvorming rond kernafval goed te doen. Laten we die tijd benutten.”
