N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Vertrouwen in de politiek Politicoloog Eefje Steenvoorden onderzocht politiek vertrouwen en onbehagen in de samenleving, door vier heel verschillende groepen te ondervragen. Opleidingsniveau bleek de belangrijkste scheidslijn.
Het hadden de personages uit een mop kunnen zijn: een gepensioneerde die lid is van een bridgeclub, een advocaat die werkt bij een internationaal Zuidaskantoor, een ROC-student en een marktkoopman. In dit geval zitten ze niet aan een bar, toe te werken naar een clou, maar zijn ze onderwerp van een diepgaand onderzoek naar politiek vertrouwen.
Dit thema houdt wetenschappers en politici al zo’n beetje bezig sinds politiek bestaat. Uit recent onderzoek blijkt dat het vertrouwen in de politiek laag is: volgens het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft de helft van de Nederlanders dat nog in de regering, de Tweede Kamer doet het met 1 procent méér niet veel beter. Het zijn geen alarmerend lage cijfers, zeggen politicologen. Ook belangrijk: lage vertrouwenscijfers worden afgewisseld met hoge cijfers, zoals tijdens de coronacrisis. Van structureel laag vertrouwen is geen sprake.
Al vijftien jaar doet Eefje Steenvoorden, politicoloog aan de Universiteit van Amsterdam, onderzoek naar politiek vertrouwen en onbehagen in de samenleving. Wat nooit echt is onderzocht: „De wereldbeelden áchter de gemiddelden. Ontlenen hoog- of praktisch opgeleiden hun vertrouwen aan iets anders?” Uit SCP-onderzoek blijkt dat 50 procent van de burgers met een vmbo-diploma vertrouwen zegt te hebben in de overheid, onder universitair geschoolden is dat 71 procent.
Om te snappen waarom, onderzocht ze hoe diverse groepen in de samenleving denken over politici en waarop ze hun vertrouwen (of wantrouwen) baseren. Haar onderzoek, in opdracht van het ministerie van Binnenlandse Zaken, verschijnt deze donderdag.
De vier groepen met wie Steenvoorden meermaals sprak, vertegenwoordigen uitersten in de samenleving: de goedverdienende, van globalisering profiterende advocaten aan de ene kant, marktkooplui die steeds verder onder druk staan door onder meer bezorgdiensten met internationale moederbedrijven aan de andere kant. De een winnaar van globalisering, de ander verliezer. De een meestal zonder geldzorgen, de ander met. De een hoogopgeleid, de ander praktisch. De bridgende senioren en ROC-studenten kennen vergelijkbare verschillen.
Ze sprak de groepen afzonderlijk. Wat haar opviel: „De advocaten wilden in discussie over de vraagstelling en definities. De bridgende senioren vonden zichzelf heel geëngageerd. De marktkooplui zeiden het nieuws niet meer te willen volgen omdat ze er neerslachtig van werden, maar bleken heel goed op de hoogte van politieke actualiteit.” Bij de ROC’ers viel iets anders op. „Een deel wist het verschil niet tussen de regering en het parlement.” Dat zag ze ook terug bij de marktkooplui. Dit maakt uit, omdat dit onderscheid in enquêtes wel vaak wordt gemaakt. In de argumentatie om politici wel of niet te vertrouwen, zag ze soms overlap. Vooral de wijze waarop wordt gedebatteerd (toon, persoonlijke aanvallen) wordt door iedereen genoemd als reden voor minder vertrouwen.
Dat geldt ook voor het breken van beloften, hoewel de advocatengroep dit kan relativeren. Daar heerst begrip voor het feit dat politici in een campagne ook dingen zeggen die ze niet kunnen waarmaken. Bij de ROC’ers is dit anders. „In het verkiezingsprogramma van GroenLinks staat het voorstel alle 18-jarigen een startkapitaal van 10.000 euro te geven, om kansenongelijkheid tegen te gaan.” De partij kwam in de oppositie, voor de studenten maakt dat niet uit. „Daar heerst het beeld dat Jesse Klaver zijn belofte niet waarmaakte.”
Het grootste contrast zag Steenvoorden in hoe groepen zich verhouden tot politiek. Opleidingsniveau is de belangrijkste scheidslijn. De marktkooplui en de studenten voelen zich niet vertegenwoordigd en ervaren een grote afstand tot de politiek. In deze groepen kennen ze persoonlijk slachtoffers van de Toeslagenaffaire. „Bij de studenten merkte ik bijna apathie, ze voelen zich buitenstaander.”
Er zijn ook verschillen tússen de twee hoogopgeleide groepen. „De advocaten waren opvallend positief. De lange formatie, het toeslagenschandaal, ze waren er heel relativerend over. ‘Mij raakt het niet’, hoorde ik.” Bij de bridgende senioren „klinkt het besef door dat zij het allen goed hebben en hun kinderen ook, maar dat een deel van de samenleving het minder heeft getroffen.”
Van de eerste twee gesprekken die Steenvoorden voerde met de groepen werd een cartoon gemaakt, die ze vervolgens heeft voorgelegd. En ook daar zag ze een verschil in hoe de advocaten en bridgers de tekeningen over de politieke beleving van de marktkooplui en studenten beleefden. „Bij de bridgers viel een ongemakkelijke stilte. Ze vonden het verschrikkelijk te zien dat die groepen zich niet gehoord voelen. De advocaten reageerden geïrriteerd. Daar werd gezegd: ‘al dat geklaag, het gaat de hele dag in de politiek over die groepen. Je zit in Nederland nog altijd lekker voor de tv met een uitkering. Je kan ook een andere baan zoeken’.”
Haar onderzoek, zegt Steenvoorden, toont hoe gelaagd politiek vertrouwen is. „Achter die gemiddelde cijfers blijken fundamenteel andere belevingswerelden te bestaan.” Het levert ook aandachtspunten op voor politici. „De praktisch opgeleide groepen voelen zich niet vertegenwoordigd en ervaren weinig invloed. Ze durven er niet op te rekenen dat hun belangen worden meegewogen bij nieuw beleid.”
Een andere terugkerende zorg: „Politici moeten oppassen met proefballonnetjes. Die kunnen bij sommige groepen verkeerd landen als ze niet worden waargemaakt.” In alle groepen klinkt dat politici er eerlijk over moeten zijn als ze een belofte gaan breken, of iets op een andere manier aanpakken dan vooraf gezegd. „Daar is begrip voor, mensen snappen het wel. Ze willen dat het wel uitgesproken wordt.”
Het onderzoek vond alleen plaats in Amsterdam. Voor de resultaten maakt dit niet uit, zegt Steenvoorden. „De kern is dat er grote verschillen zijn tussen de manier waarop groepen politiek beleven.” De verschillen tussen Amsterdammers, zegt ze, zijn al groot. „Dan weet je: in de rest van het land is dat alleen maar meer.”