N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Tweede Wereldoorlog Op 14 oktober 1943 ontsnapten zo’n driehonderd Joodse gevangenen uit vernietigingskamp Sobibor. Aan hun waagstuk was een mislukte poging voorafgegaan, die van een marineman die lang anoniem bleef.
Lena Commandeur-Jacobs zou er nooit achterkomen wie haar man verraden had en wat de precieze reden was voor zijn arrestatie in april 1943. Eén ding was wel zeker: dat het zijn doodvonnis betekende. Jozeph Jacobs was, nadat hij op station Arnhem ‘met een vals persoonsbewijs in de zak’ was opgepakt door de Sicherheitsdienst, naar kamp Westerbork gestuurd. Het zou tot 1949 duren voordat ze per brief te horen kreeg dat Sobibor de bestemming was waarnaar haar man werd afgevoerd.
Op de bevestiging van zijn sterven door het Rode Kruis staat dat hij daar op 21 mei 1943 vergast werd, zoals veruit de meesten van de 170.000 (conservatieve schatting) naar Sobibor weggevoerde Joden op de dag van aankomst stierven in een van de acht gaskamers. Onder hen waren ruim 34.000 Joden die waren afgevoerd uit Westerbork. De hulporganisatie ging ervan uit dat ook de echtgenoot van Lena Commandeur-Jacobs dit lot getroffen had. Maar die datum, en ook de doodsoorzaak – ‘door gas verstikt’, schreef het Rode Kruis – kloppen niet.
Jozeph Jacobs stierf niet op 21 mei, maar later, vermoedelijk in het late voorjaar of in de vroege zomer, niet in de gaskamers, maar er vlakbij. Zijn lichaam moet gebroken zijn onder de marteling van de SS, maar nog jaren later zouden de weinige getuigen van Sobibor hem herinneren om zijn rechte rug.
Dwangarbeiders
Toen de trein uit Westerbork Sobibor binnen gerangeerd werd, heeft Jacobs zijn hand waarschijnlijk opgestoken op het perron, op het moment dat de SS vroeg om timmerlieden. De mensen met wie hij drie dagen in de trein gezeten had, moesten naar rechts lopen, richting de barakken waar zij hun spullen moesten afgeven – het eerste station op hun weg richting de gaskamers. Jacobs ging samen met de geselecteerde Nederlanders een andere poort door, naar het van de rest van Sobibior afgesloten gedeelte waar de paar honderd dwangarbeiders waren gehuisvest.
Als tiener had Jacobs gedwongen moeten leren zagen, frezen en schuren in de stoffige werkplaats van het Rijkopvoedingsgesticht in Alkmaar. Hij was in het sombere gebouw met hoge, maar betraliede ramen beland nadat hij vijftig pakjes Zwaluw-lucifers gestolen had. Gestoken in blauw gevangenispak, met bijpassende blauwe muts en gemillimeterd haar had hij daar aanwijzingen gekregen van de veelal oud-militairen die brave, productieve burgers van de schoffies moesten maken. Nadat hij vrijkwam had hij het nog even geprobeerd, als timmerman in zijn geboorteplaats Amsterdam, maar het was niets voor hem.
Zijn toekomst lag niet aan land, in het Joodse en ongetwijfeld benauwende Amsterdam-Oost van de jaren twintig en dertig. Net als veel andere jongeren van zijn generatie kwam hij uit een groot nest; negen van de elf kinderen Jacobs overleefden hun kindertijd. Het kan geen vetpot geweest zijn. Vader Jacobs was diamantslijper, zijn moeder overleed toen Jacobs zestien was.
Nog jaren later zouden de weinige getuigen van Sobibor hem herinneren om zijn rechte rug
Als jonge twintiger meldde hij zich bij de Koninklijke Marine, waar hij kon aanmonsteren als marinier tweede klasse, bijna de laagste rang. Hij werkte zich langzaam op naar marinier eerste klasse, naar matroos en uiteindelijk naar korporaal-schrijver, een onderofficier met een administratieve functie. Zijn platvoeten sloten hem uit voor infanteriedienst, maar die weerhielden hem er niet van om jarenlang de hele wereld over te reizen op pantserschepen, torpedojagers en ranke kruisers met imposante schoorstenen en kanonnen.
Aan land bleef hij nooit lang op één plek; hij verhuisde vaak, maar altijd dicht bij de zee. Van Amsterdam ging hij naar Rotterdam, Den Helder en uiteindelijk met zijn tweede vrouw Lena naar een nieuwbouwhuis in Castricum. Zij had vier kinderen uit een eerder huwelijk, Jacobs zelf was kinderloos uit zijn eerste huwelijk gekomen. In het ruime jarendertighuis achter de Castricumse duinen had hij een bevordering tot sergeant in het vooruitzicht, maar daar zou het nooit van komen. Samen met al het andere Nederlandse legerpersoneel werd Jacobs na de inval van de nazi’s ontslagen.
Met goud versierde zwepen
Dat Jozeph Jacobs bijna zijn halve leven bij de marine diende, bezorgde hem de geuzennaam ‘de Nederlandse kapitein’ bij de Poolse Joden, die al veel langer dan de Nederlander als dwangarbeider in Sobibor zaten. Net als zij, werd ook Jacobs tewerkgesteld in Lager I. In dit gedeelte van het kamp lagen zowel de barakken voor de gevangenen als de werkplaatsen, aan een soort klein vierkant plein. In die werkplaatsen moesten de dwangarbeiders niet alleen timmeren, maar ook kleding, schoenen en juwelen van de doden vermaken en herstellen voordat ze werden teruggestuurd naar het Reich. Soms bewerkten de vaklieden spullen voor SS’ers, die het kamp rondliepen in dure laarzen, op maat gemaakte uniformjasjes en met goud versierde zwepen.
Op het moment dat Jacobs kennismaakte met de andere gevangenen broeiden de ontsnappingsplannen onder de Poolse Joden al in de beslotenheid van de werkplaatsen. Onder leiding van de Poolse Jood Leon Felhendler was er nagedacht over het in brand steken van Sobibor, over vergiftiging, over het graven van een tunnel; alles om hier weg te komen. Weer anderen wilden zelf ontsnappen. Sommigen slaagden, maar altijd waren daar de represailles van de SS, als bleek dat er mensen misten bij het dagelijkse avondappel. Achterblijvers werden voor het oog van de andere gevangenen afgetuigd en opgehangen of doodgeschoten.
Het verlamde de daadkracht van de Poolse Joden; in mei 1943 was al duidelijk dat iedere ontsnappingspoging de achterblijvers verdoemde en dat gesnapt worden een pijnlijke dood betekende. Maar blijven en niets doen zou uitstel van executie zijn. Niemand geloofde de SS als ze de gevangenen voorhielden dat zij op transport zouden worden gezet naar Oekraïne, zodra Sobibor zou worden opgeheven. Ze zouden het niet in hun hoofd halen om honderden getuigen van de massamoord in leven te laten.
Sobibor was net als de twee andere vernietigingskampen Belzec en Treblinka onderdeel van Aktion Reinhard, het geheime naziprogramma in afgelegen, dunbevolkt gebied in het huidige Oost-Polen, dat maar met één doel had: de vernietiging van de Europese Joden. In de kleine twee jaar dat de kampen in bedrijf waren, kwam het totale dodental op 1,5 miljoen. Sobibor was na Auschwitz Nederlands grootste massagraf.
Militaire ervaring
Jacobs was 40 toen hij aankwam in Sobibor, iets ouder dan de meeste dwangarbeiders, die veelal in de twintig waren. Hij was met zijn 1,65 meter aan de kleine kant, maar flink gebouwd. Donkerblond haar dat al iets aan het uitdunnen was, bruine ogen onder donkere wenkbrauwen. Hij had slechte tanden. ‘Veel goud in den mond’, had de keuringsarts van de marine een paar jaar eerder genoteerd, als bijzonderheid in een verder door diezelfde arts ‘gewoon’ gevonden gelaat.
Net als de meeste Nederlanders moet hij onzeker Sobibor betreden hebben, niet wetend dat de houten gebouwen met vitrage voor de ramen, de pas aangeplante voortuin van een witgepleisterd gebouw en de sierlijk uitgesneden wegwijzers op het perron het decor waren voor de moordmachine die erachter lag, dieper het bos in, achter de met dennentakken gecamoufleerde hekken.
Maar de andere gevangenen hadden in Jacobs ook iets anders gezien toen hij wat langer in Sobibor was: daadkracht en strijdlust. „Hij was net als wij van mening dat elke dag die we hier in het kamp doorbrachten een verloren dag was. Het was een kwestie van blijven en sterven, of dit kamp vernietigen”, zou Sobibor-overlevende Dov Freiberg zich begin jaren zestig herinneren. Hij getuigde in onder andere het Eichmann-proces over de Nederlandse kapitein.
De Pools-Joodse Aron Licht ontsnapte op 20 juli 1943 uit het Waldkommando, de dwangarbeidersploeg die hout moest hakken in de bossen rondom Sobibor. Licht overleefde de oorlog niet, maar zijn getuigenis werd nog tijdens de oorlog opgetekend of overgeschreven door een van de andere ontsnapten met wie Licht in bezet gebied op de vlucht was. Hij schreef over de Nederlandse kapitein: ‘Toen hij snapte waar hij was, begon hij onmiddellijk met het organiseren van een opstand onder de Joden. We werkten het plan goed uit.’ Wellicht was het zijn militaire ervaring, zijn senioriteit en zijn verzetsdrang die hij deelde met de Polen onder leiding van Felhendler; zij vertrouwden de Nederlander hun plannen voor een gevangenenopstand toe.
Over wat Jozeph Jacobs precies van plan was, verschillen de getuigenissen. Het Poolse koppel Ada en Icek Lichtmann, die elkaar in Sobibor ontmoetten en na de oorlog trouwden, denken dat de Nederlandse kapitein de SS wilde vergiftigen. Dov Freiberg en Aron Licht, ook beide Poolse Joden, spreken van het overmeesteren van de SS tijdens het middageten.
Zeker is dat Jacobs alle SS’ers tegelijk wilde doden, om daarna de bewakers te overtuigen alle Joodse dwangarbeiders te laten gaan
Zeker is dat Jacobs alle SS’ers tegelijk wilde doden, om daarna de Trawniki’s, door de nazi’s onder Sovjetkrijgsgevangenen geworven bewakers, te overtuigen alle Joodse dwangarbeiders te laten gaan.
Met een vergelijkbaar plan zou in het najaar van datzelfde jaar de beroemd geworden ‘escape from Sobibor’, de grootste opstand uit de Holocaust, ten dele lukken. Op 14 oktober 1943 konden zo’n driehonderd gevangenen ontsnappen nadat de helft van de SS’ers door gevangenen was vermoord met zelfgemaakte bijlen en dolken. Ook dit uitbraakplan stond onder leiding van een militair, die eind september 1943 Sobibor was binnengebracht. Alexander Pechersky, een officier uit het Rode Leger, leidde samen met Leon Felhendler de gevangenenopstand. Maar toen waren Jozeph Jacobs en nog zeventig andere Nederlandse mannen al niet meer in leven.
Het verraad
‘Veel te veel mensen waren ingewijd in het geheim,’ zegt Ada Lichtmann in 1959 tegen onderzoekers van Yad Vashem in een getuigenverklaring. ‘Voorafgaand aan de vlucht heeft een Oekraïens-Joodse keukenkracht, Josef Kohn waarschijnlijk, het uit angst voor zijn eigen huid verraden aan een wachter, die het weer aan de Duitsers vertelde.’ Aron Licht denkt dat een van de Poolse Joden die in de werkplaatsen werkte, de SS geïnformeerd heeft. ‘Misschien was deze verrader bang voor zijn eigen positie, of misschien was hij bang dat de omstandigheden na de bevrijding slechter zouden zijn.’
In het kamp moet het nieuws over het verraad al hebben rondgezongen, nog voor de SS de gevangenen ermee geconfronteerde.
Diezelfde avond begon het appel dat terugkomt in veel getuigenissen van de overlevenden van Sobibor. De mannen en vrouwen moesten als elke avond in rijen gaan staan. Maar ditmaal stelden de Oekraïense bewakers zich in een vierkant op rondom de gevangenen, als de menselijke spijlen van een onzichtbare kooi, herinnerde Ada Lichmann zich. Ook in de grote wachttoren, midden in Sobibor, stonden gewapende mannen met geweren in de aanslag, zoals ze ook deden als er een nieuwe trein binnenkwam. Niemand hoefte het in zijn hoofd te halen iets te proberen.
Aron Licht herinnerde het zich zo: ‘Welke Jood organiseerde de opstand?’, schreeuwden ze. De Poolse Joden en de Nederlanders keken strak voor zich uit. ‘Toen de kapitein zich realiseerde dat de hele zaak verraden was, stapte hij naar voren en zei: ‘Ik organiseerde de opstand!’ Even zeggen: dat was Jacobs.
‘Je kunt je mijn vrees voorstellen’, schreef Licht. ‘Samen met enkele Poolse kameraden hadden we de hele opstand georganiseerd. We waren verraden door een Poolse Jood en ze vragen: ‘Wie waren er nog meer bij?’. Maar hij was erg dapper. Toen ze hem vroegen of hij wist wat hem te wachten stond, zei hij: Ja, maar het kan me niet schelen. Hij geloofde dat hij alleen de schuld zou kunnen dragen.’
De Poolse Joden wisten dat hun lot bezegeld was als hij zou breken
Jacobs moet op de appelplaats al gruwelijk zijn afgetuigd. De Poolse Joden wisten dat hun lot bezegeld was als hij zou breken. Maar op zeker moment hadden de SS’ers er genoeg van. Ze dreigden: als de kapitein zijn mond bleef houden, dan maar alle Nederlanders naar Lager III, het gedeelte waar de gaskamers lagen. ‘Ik zeg niets, het heeft toch geen zin’, zou Jacobs hebben gezegd.
De SS voegde de daad bij het woord gevoegd en haalde alle Nederlandse mannen, zo’n zeventig, uit de rijen. Maar SS’er Karl Frenzel, een man met grove trekken, dik donkerblond haar en brandende ambitie om te klimmen in de rangen, zag dat tussen de Nederlanders ook de schilder stond die een portret van hem aan het maken was. Dat was nog niet af. ‘Der Mahler muss raus’, riep hij. De Winterswijkse kunstschilder Max van Dam, een dertiger met een fijn gezicht, werd uit de groep gehaald en overleefde als enige Nederlandse man deze avond, al zou hij niet lang genoeg leven om de opstand van 14 oktober 1943 mee te maken.
De hekken naar Lager III, naar het meest gevreesde deel van Sobibor, zwenkten daarop open voor de groep Nederlandse mannen. Iedereen wist wat het betekende. Niet voor niets noemden de gevangenen dit deel van Sobibor ‘de Hel’. Dov Freiberg: „Volgens de berichten die we achteraf ontvingen, zijn ze heel, heel erg gemarteld.” Hij dacht dat de mannen daar wellicht zijn opgehangen of zijn onthoofd, omdat de SS het woord Klotz gebruikt had, wat blok in het Duits betekent. Anderen denken dat ze zijn doodgeschoten.
Puzzelstukjes
De getuigenissen over Jozeph Jacobs zijn als zeldzame puzzelstukjes over de hele wereld in archieven beland. Hoewel er minstens vijf getuigenissen zijn die spreken over ‘de Nederlandse kapitein’, staat in geen van deze verklaringen zijn naam. Vanaf het moment dat Dov Freiberg in 1961 tijdens het Eichmann-proces sprak over de mislukte opstand, hebben drie onderzoekers zich afgevraagd wie de leider geweest is. Journalist en Dachau-overlevende Nico Rost, oorlogsonderzoeker Loe de Jong en Sobibor-chroniqueur en -overlevende Jules Schelvis hebben geprobeerd meer te weten te komen over zijn plannen voor deze opstand en zijn identiteit.
Maar zij beschikten over minder getuigenissen en archiefmateriaal waardoor zij hem niet met zekerheid konden identificeren en de link niet konden leggen met de ontsnapping onder leiding van Sovjet-officier Pechersky. Toen Rost en De Jong in de jaren zestig en jaren zeventig onderzoek deden, was Pechersky’s verhaal en zijn samenwerking met de Poolse Jood Leon Felhendler slechts in kleine kring bekend. Sobibor was – toen nog veel meer dan nu – een zwart gat waarin gebeurtenissen in elkaar overliepen en door elkaar gehaald werden, door gebrek aan gestructureerd onderzoek en ook wel door een wijdverbreide desinteresse in het lot van de Europese Joodse bevolking.
Rost sprak er schande van in het Algemeen Handelsblad. Kort daarop, in februari 1964, schreef hij een artikel over ‘de zeeofficier van Sobibor’ op basis van de getuigenis van Freiberg tijdens het Eichmann-proces en die van Aron Licht. Na zijn artikel wist Rost via de Oorlogsgravenstichting onderzoek los te peuteren. Het ministerie van Defensie groef in zijn eigen personeelsbestand. De vraag was welke oud-medewerkers van de Koninklijke Marine omgekomen waren in Sobibor. In maart 1964 schreef de Oorlogsgravenstichting Rost een brief met de resultaten. Er is maar één man uit de marine omgebracht in Sobibor: korporaal-schrijver Jozeph Jacobs. ‘Wellicht hebben zij een mindere voor officier aangezien’, suggereerde de stichting. ‘Zijn gedragingen in de eerste oorlogsjaren, voordat hij werd gearresteerd, maken het wel acceptabel dat hij een dergelijke flinke houding heeft aangenomen.’
Toch vroeg de Oorlogsgravenstichting aan Rost er niets mee te doen, tenzij hij meer informatie zou hebben uit andere bronnen. Rost gaf daaraan gehoor en schreef niets meer over Jozeph Jacobs. Loe de Jong en Schelvis noemden daarna zijn naam wel in hun eigen publicaties over Sobibor, maar beiden hielden een slag om de arm – waardoor Jacobs postuum nooit erkend, laat staan geëerd is.
Spaanse Burgeroorlog
Nu is die aanvullende informatie er wel.
In de archieven van Defensie, in het Nederlands Instituut voor Militaire Historie, liggen de laatste ontbrekende puzzelstukjes. Het koppel Ada en Icek Lichtman, die elkaar in Sobibor ontmoetten, spreekt in de jaren veertig en vijftig over een ‘Nederlandse officier die in de Spaanse Burgeroorlog was’.
Heeft Jozeph Jacobs gevochten met de Nederlanders die meestreden tegen de troepen van Franco tussen 1936 en 1939? Dat is onwaarschijnlijk. Op zijn personeelskaart is te lezen dat hij in 1940, nadat de Duitsers Nederland hadden veroverd, eervol ontslagen is. De Spanjestrijders werden weliswaar als helden onthaald bij terugkeer, maar wat zij gedaan hadden was wel illegaal; hun werd het Nederlanderschap ontnomen bij terugkomst omdat zij hadden gediend in een buitenlandse krijgsmacht.
Maar de marine was wel degelijk betrokken bij de Spaanse Burgeroorlog. Nederlandse oorlogsschepen vergezelden koopvaardijschepen om ze te beschermen tegen de troepen van Franco, die de lading zagen als hun eigendom indien die was geladen in door de Republikeinen bezette steden zoals Valencia.
Jozeph Jacobs voer van maart tot en met mei 1937 op de Hr. Ms. Java, een groot oorlogsschip met twee masten, twee schoorstenen en meerdere kanonnen. In die laatste maand op zee op de terugweg vanuit Nederlands-Indië werd deze kruiser om bijstand verzocht in de Straat van Gibraltar, waar Franco’s troepen koopvaardijschepen belaagden. Jacobs was daar aan boord.
De laatste bevestiging komt uit de database Nalatenschappen, ook van Defensie. Daarin staan onder andere alle marinemensen vermeld die stierven tijdens de oorlog. De archivaris van de Oorlogsgravenstichting heeft na het artikel van Rost in de jaren zestig uren of misschien wel dagen moeten spitten tussen de papieren, en kan onmogelijk al het marinepersoneel zijn afgegaan. Nu is daar alleen een druk op toets control-F en de zoekterm Sobibor voor nodig. Tussen de jonge jongens die het leven lieten in de nazi- en jappenkampen en op getorpedeerde schepen staat inderdaad Jozeph Jacobs. In de kolom ‘oorzaak’ staat achter zijn naam ‘Sobibor’. Hij is zoals de Oorlogsgravenstichting al concludeerde de enige marineman die op deze plek werd vermoord.
De weg gebaand
Zoals Jozeph Jacobs na zijn gedwongen ontslag uit de marine in het verzet gezeten had tegen de nazi’s, zo had hij zich ook in Sobibor verzet. Niet door zelf te ontsnappen, maar door een opstand voor het hele kamp te willen organiseren door de SS’ers te doden en de Trawniki’s te overtuigen hen te laten gaan, precies wat Pechersky en Felhendler maanden later ook wilden en wat hun gedeeltelijk zou lukken. Nadat Jacobs plannen verraden waren, had hij de SS nogmaals getart door zijn mond te houden. Hij bezegelde er zijn eigen lot en dat van de andere Nederlandse mannen mee, maar hij redde de Poolse Joden.
Felhendler, het brein van de opstand, besefte vermoedelijk nadien dat een volgende opstandspoging opnieuw geleid zou moeten worden door een militair – die hij zou vinden in Alexander Pechersky, de officier uit het Rode Leger. Zo baande Jozeph Jacobs de weg voor de meest succesvolle revolte van de Holocaust, waarbij Felhendler, Freiberg en de andere nog in leven zijnde Polen wél wisten te ontkomen.