Palestijns dorp Huwara getraumatiseerd door aanval kolonisten: ‘Niemand verdedigt ons, we staan er alleen voor’

Reportage

Westelijke Jordaanoever Nooit eerder werd een Palestijnse plaats op zo’n grote schaal aangevallen door kolonisten als Huwara op de Westelijke Jordaanoever, afgelopen zondag. Drie dagen na de ‘pogrom’ heerst er nog een gespannen rust. „Ik dacht dat dit het laatste oordeel was.”

Luchtfoto van een autosloperij met uitgebrande voertuigen in de Palestijnse plaats Huwara, nabij Nablus op de Westelijke Jordaanoever, op maandag.
Luchtfoto van een autosloperij met uitgebrande voertuigen in de Palestijnse plaats Huwara, nabij Nablus op de Westelijke Jordaanoever, op maandag.

Foto Ronaldo Schemidt / AFP

Mariam Dmedi dacht afgelopen zondagavond dat haar laatste uur had geslagen. Beneden trok een menigte woedende joodse kolonisten door de straat die tientallen Palestijnse huizen en nog veel grotere aantallen auto’s in brand stak en met metalen staven ramen in sloeg. Haar kinderen schreeuwden en gilden in paniek. De rook van de gebouwen en auto’s elders in de straat die al in lichterlaaie stonden benam hun bijna de adem. De benzinetanks van in brand gestoken auto’s zorgden voor angstaanjagende explosies, die aan bommen deden denken. Haar schoonvader blokkeerde intussen de deur van hun appartement op de tweede verdieping met een koelkast.

„Ik dacht dat dit het laatste oordeel was”, vertelt Mariam, terwijl ze haar jongste zoon van vier maanden op schoot een flesje melk geeft. „Het bangst was ik voor mijn kinderen. In grote haast pakte ik een tas met melk voor de baby en zijn geboortebewijs, voor als we zouden moeten vluchten. Het was afschuwelijk.” Haar getraumatiseerde zoontje van vijf jaar wordt volgens Mariam nog elke ochtend in paniek wakker. „Hij zegt dan dat we weer worden aangevallen.” Hun poes springt op de bank. Het beest ziet er nogal verfomfaaid uit. „Ik heb hem net gewassen”, zegt Mariams schoonmoeder Najah. „Hij stonk nog zo vreselijk naar rook.”

Honderd meter verderop in Huwara, een stoffige plaats op de door Israël bezette Westelijke Jordaanoever die zich vooral onderscheidt door zijn talrijke autosloopbedrijven, inspecteert de 45-jarige Abu Wadir Khmos de onwelriekende restanten van zijn autosloperij en zijn huis. Het huis waar hij werd geboren en met zijn familie woonde. Vooral van de vele tientallen afgedankte auto’s, waar hij de goede delen uitsloopte, is niets meer over behalve gore grijze metaalresten, verschroeid rubber en plastic. Voor het huis, waarvan alle ramen zijn ingeslagen, zijn drie goede auto’s eveneens in de as gelegd.

Tegengehouden door leger

„Zondagavond was ik zelf niet thuis”, vertelt hij gelaten. „Mijn moeder van 75 wel met nog een familielid met vier dochters van tussen de zeven en vijftien jaar. Ze raakten in paniek, toen ze misschien wel 150 van die kolonisten zagen die ramen begonnen in te slaan en overal brand stichtten.”

Eenmaal gealarmeerd probeerde hij samen met zijn broer zo snel mogelijk naar huis terug te keren, maar ook hij stuitte op de kolonisten, die hem en zijn broer hun auto’s afhandig maakten en eveneens in brand staken. Lopen naar huis lukte evenmin. Hij werd tegengehouden door het Israëlische leger, dat inmiddels ook ten tonele was verschenen maar de kolonisten geen strobreed in de weg legde. Zijn moeder, die aan diabetes lijdt, was flauwgevallen en moest, toen Abu Wadir uren later pas naar huis mocht, in een ziekenhuis in Nablus worden behandeld.

Twee mannen zijn bezig met een slot op de deur van een uitgebrand gebouw in Huwara op maandag.
Foto Ronaldo Schemidt / AFP

De afgelopen jaren is het vaker tot gewelddadige botsingen gekomen tussen Palestijnen en kolonisten, maar nooit eerder werd een Palestijnse plaats op zo’n grote schaal aangevallen door kolonisten als Huwara. Hun actie, constateerden ook veel Israëlische commentatoren, deed denken aan pogroms, de vaak moorddadige vervolgingen waaronder de joden in vroeger eeuwen in Oost-Europa hadden te lijden en waarop de nazi’s later voortbouwden. Het mocht een wonder heten dat er bij alle branden en vernielingen geen doden onder de Palestijnen vielen, al waren er wel gewonden en moesten 95 van hen worden behandeld aan ademhalingsproblemen.


Lees ook: Steeds harder proberen Israël en de Palestijnen elkaar te treffen

Bloedige actie

Aanleiding voor de woede van de kolonisten was het doodschieten zondagochtend op een weg in Huwara van twee jonge joodse kolonisten uit een naburige, volgens internationaal recht illegale nederzetting. Wie de dader was, is nog onduidelijk. Het incident volgde op een bloedige actie van het Israëlische leger enkele dagen eerder in de stad Nablus, waarbij zeven Palestijnse strijders en drie burgers omkwamen, onder wie een 14-jarige jongen die net uit school kwam.

De kolonisten besloten daarop doelbewust collectief wraak te nemen op de burgers van Huwara. Diezelfde middag al circuleerden er berichten op de sociale media over een oproep aan kolonisten om mee te doen met een mars op Huwara. „Wij eisen een overwinning! Wij eisen wraak! Wij eisen terugvechten!” stond er boven.

De kolonisten weten al jaren dat ze straffeloos kunnen optreden tegen de Palestijnen

Dror Sadot Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem

Tot veler verontwaardiging, ook in Israël, ondernam het Israëlische leger, dat hier verantwoordelijk is voor de veiligheid, bijzonder weinig. Het stuurde een groepje militairen, die echter niet waren opgewassen tegen de kolonisten en waarschijnlijk ook geen zin hadden in een confrontatie met hen. Het leger stelde later wel degelijk hulp aan de Palestijnen te hebben gestuurd maar te zijn misleid door de kolonisten.

De passieve opstelling van het leger kwam niet als een verrassing. „In het beste geval doen de militairen niets om de kolonisten tegen te houden en in het ergste geval helpen ze de kolonisten”, aldus Dror Sadot, woordvoerster van de Israëlische mensenrechtenorganisatie B’Tselem aan de telefoon vanuit Jeruzalem. „Dat hebben we ook bij andere aanvallen van kolonisten op Palestijnen wel gezien. De kolonisten weten al jaren dat ze straffeloos kunnen optreden tegen de Palestijnen.” In het geval van Huwara werden zes kolonisten korte tijd opgepakt maar daarna weer vrijgelaten.


Lees ook: Zesde kabinet-Netanyahu wordt het ‘meest extreme in de geschiedenis van Israël’

Van de kaart geveegd

Zo mogelijk nog grotere woede bij velen wekte de opstelling van sommige ministers uit de regering van premier Netanyahu. Met name Bezalel Smotrich, die ook deels zeggenschap heeft over het leger in de bezette gebieden en zelf in een nederzetting woont. Openlijk verklaarde Smotrich naderhand in een interview „dat het dorp Huwara van de kaart zou moeten worden geveegd. De staat zou dat moeten doen.”

Smotrich heeft al eerder verklaard ervan overtuigd te zijn dat collectieve strafmaatregelen tegen Palestijnen – ook tegen onschuldigen – volgens hem de beste afschrikking voor nieuwe aanslagen op Joden vormen.

Ook minister van Nationale Veiligheid Itamar Ben-Gvir, evenals Smotrich woonachtig in een nederzetting, betuigde geen spijt over de gang van zaken in Huwara, al erkende hij – in het voetspoor van Netanyahu – dat burgers niet het recht in eigen hand moeten nemen. „De regering van Israël, de staat Israël, het Israëlische leger, de veiligheidstroepen – zij zijn het die onze vijanden moeten verpletteren”, verklaarde hij maandag. Iedereen wist op wie hij doelde: de Palestijnen.

Een Palestijnse man staat tussen uitgebrande auto’s in Huwara.
Foto Jaafar Ashtiyeh / AFP

Woensdag probeerde de Palestijnse premier Mohammed Shtayyeh de aangeslagen burgers van Huwara een hart onder de riem te steken. In een zaaltje in het gemeentehuis sprak hij hen toe. „Jullie staan niet alleen, we zullen ons uiterste best doen onze mensen, ons land, onze huizen, onze boerderijen te beschermen”, verzekerde hij. Een slap applausje was zijn deel, want alle aanwezigen weten dat de Palestijnse Autoriteit niets heeft in te brengen tegen het machtige Israëlische leger.

Nieuwe grote weg

Langzaam maar zeker verstevigen de Israëliërs hun greep op de Palestijnse gebieden. Aan de rand van Huwara is een bouwplaats, waar een nieuwe grote weg wordt aangelegd, die kolonisten buiten Palestijnse plaatsen om naar Jeruzalem en elders in Israël kan voeren. „Het Israëlische beleid is er al jaren op gericht de kolonisten aan te moedigen”, constateert Sadot van B’Tselem. „De regering helpt hen land te verwerven, legt wegen aan en helpt met de watervoorziening. En het leger helpt ook als het nodig is.”

Ik ga hier niet weg. Dat is precies wat de kolonisten willen, wij hebben het recht hier te blijven

Sabi Shaban Palestijnse ondernemer in Huwara


Lees ook: Zonder toekomstperspectief gaan jonge Palestijnen liever strijdend ten onder

Drie dagen na de ‘pogrom’ heerst er nog een gespannen rust in Huwara. Om de paar honderd meter staan Israëlische militairen op wacht en de ongeschonden winkels blijven op last van het leger dicht. Maar diezelfde ochtend verscheen er weer een joodse kolonist, die in alle rust opnieuw een autoband in brand stak, pal voor het huis van de familie Dmedi. Het leger greep niet in. „Wat is de boodschap daarvan? Ze willen ons allemaal weghebben en desnoods doodmaken”, zegt Sabi Shaban (29), een vroeg kalende man met een baardje die in een familiebedrijf voor elektrische artikelen werkt. Er zijn molotovcoctails door de kapotgeslagen ramen van hun zaak gegooid. Een groot deel van de voorraden in de bergruimte achter de winkel is verbrand. De brandgeur is nog steeds niet te harden.

Shaban vertelt dat zijn familie nog rouwde om het verlies van hun 14-jarige neef, de schooljongen die in Nablus omkwam, toen deze nieuwe ramp hen trof. Weliswaar was er zondagavond niemand in de zaak maar via een veiligheidscamera kon hij van huis uit volgen hoe het bedrijf werd aangevallen en verwoest. „Zelfs op de camera kon je zien dat het leger niets ondernam”, vertelt hij, terwijl hij een sigaret opsteekt. „Niemand verdedigt ons, we staan er alleen voor. Ik voel me machteloos en gedeprimeerd. We leven in een eindeloze nachtmerrie. Maar ik ga hier niet weg. Dat is precies wat de kolonisten willen, wij hebben het recht hier te blijven.”

Een Palestijnse vrouw staat in een uigebrand huis in Huwara, op de Westelijke Jordaanoever, op maandag.
Foto Foto Jaafar Ashtiyeh / AFP