Je ziet ze nu in veel sloten: grote klonten kikkerdril, soms wel 15 centimeter in doorsnee. Stel dat die klont bolvormig is, dan heeft die een inhoud van 1,8 liter. Dat is meer dan zo’n grote colafles. Hoe past dat in die arme moederkikker? Leggen meerdere vrouwtjes soms samen zo’n klont? Of is er iets anders aan de hand?
Eén vrouwtje legt zo’n klont, vertelt Raymond Creemers van Ravon (Reptielen Amfibieën Vissen Onderzoek Nederland). Vaak leggen veel vrouwtjes hun eieren tegelijkertijd, en dan kan de hele sloot vol liggen met de lillende massa’s. Maar hoe kan dat allemaal tevoorschijn komen uit lijfjes van 10 cm lang?
„Dat doet het niet”, helpt Creemers ons meteen uit de droom. „Kikkerdril bestaat grotendeels uit een waterige gelei. Pas op het allerlaatste moment, vlak voor de eileg, verpakt het vrouwtje haar eicellen in een gel-achtig laagje. Dat komt uit klieren die vlak bij de uitgang zitten. Pas in het water zwelt die gel helemaal op.”
Vallende sterren
De gel bestaat uit eiwitten die extreem hydrofiel (waterminnend) zijn: ze zwellen enorm op zodra ze in contact komen met water. In het kikkerlijf gebeurt dat nog niet: de klieren houden de componenten blijkbaar droog genoeg. „Maar als een reiger of een bunzing in het voorjaar een vrouwelijke kikker eet, dan beginnen die gel-eiwitten in hun maag op te zwellen”, vertelt Creemers. „Ze braken die weer uit in grote klonten. Je vindt die soms in de natuur. Sterrenschot, noemen we dat.”
Vroeger dachten mensen dat het stukjes van vallende sterren waren. Heksensnot is een andere benaming. De gel beschermt de kikkerembryo’s tegen uitdroging en rovers.
De kikkereitjes zijn nog niet bevrucht als ze het vrouwtje verlaten. Hoe zit dat dan? „Kikkers hebben een uitwendige bevruchting”, vertelt Creemers. „Het mannetje grijpt het vrouwtje van achteren stevig vast en loost zijn zaad op het moment dat de eitjes naar buiten komen.”
Dat die gel dan al begint te zwellen, is niet erg: de spermacellen vinden hun weg wel naar de eicellen. Dat komt doordat er in die gel bepaalde stoffen zitten, waaronder het eiwit allurine, die zaadcellen aantrekken. Net als bij mensen, trouwens. Alleen bij menselijke eicellen is die laag om de eicel veel dunner. In de dikke gellaag van het kikkerei komen de spermacellen een gradiënt van allurine tegen waar ze tegenin zwemmen om bij de eicel te komen.
Verdwijnende dooierzak
„Die eicel, dat is dat zwarte puntje dat je in elk bolletje kikkerdril ziet zitten”, vervolgt Creemers. „Dat puntje ontwikkelt zich tot het kikkervisje. En het wordt daarbij niet groter. Het embryo haalt dus geen voedingsstoffen uit het gel-omhulsel.”
Die eicel zelf is maar 1,5 tot 2 millimeter groot, maar toch zitten daar alle voedingsstoffen in – net als in een kippenei, dat in feite ook één grote eicel is, maar dan met een kalklaagje eromheen. Beide type eicellen bevatten een embryonaal deel en een voedseldeel: de dooierzak. Tijdens de embryonale ontwikkeling vouwt het groeiende embryo zich steeds meer om die dooierzak heen, die uiteindelijk verdwijnt in het lichaam.
Door die dooier is de kikkereicel veel groter dan de menselijke eicel, die geen voeding bevat en maar 0,12 mm meet. Maar ook weer niet zo groot als die van de struisvogel. Die heeft het record in de dierenwereld, met haar eicel van 15 cm.