Voor de Tunesische Farhat werd op jihad gaan sluipenderwijs ‘gewoon’

Veel jihadisten die zich bij terreurgroep IS aansloten kwamen uit Tunesië. Terug in hoofdstad Tunis (links) waarschuwt een van hen: blijf weg van de jihad. De terugkeer van jihadisten wekte eind 2016 de woede van de bevolking, die massaal de straat op ging (rechts).

Foto Mary Turner/Getty

Interview

Farhat (30), teruggekeerde Syriëganger Veel jihadisten die zich in Syrië aansloten bij IS kwamen uit Tunesië. Farhat was één van hen. Hij keerde gedesillusioneerd terug. Hij vertelt zijn verhaal om jongeren te waarschuwen: blijf uit de buurt van het salafisme.

Nee, zijn verhaal mocht beslist nooit bekend worden. Al zijn sporen heeft hij uitgewist, al zijn oude banden verbroken. Met behulp van een Syrische vriendin wist Farhat (30) uit Syrië te ontsnappen. Daarna keerde hij terug naar Tunis. Dat was in 2015.

Terug in Tunis slaagde Farhat – zwart jack, spijkerbroek – erin uit de buurt van politie en veiligheidsdiensten te blijven. Behoedzaam maar geroutineerd pakte hij zijn oude leven als smokkelaar voor de zwarte markt weer op. Op zijn eigen manier verwerkte hij het verleden. Alleen. Syrië is nu „klaar”, zegt hij. „Dankzij mijn geloof, de islam. Ik ontdekte dat de islam liefde is.”

Bij zijn ouders heeft hij een verzinsel opgehangen over een jaartje werken in Italië. Alleen twee heel goede vrienden weten iets van zijn jihad, zijn ‘heilige oorlog’. Farhat wil, zegt hij, „een normaal leven leiden”.

Afspreken met een Nederlandse verslaggever op een tochtig binnenplaatsje van een achteraf gelegen café in Tunis was dus niet zijn idee. Pas na enkele heimelijke ontmoetingen met de twee vrienden die al op de hoogte waren, stemde hij in. Alle gesprekken waren live, nooit per telefoon, om er zeker van te zijn dat de politie niet meeluisterde.

Door het delen van zijn verhaal hoopt hij de lezers van twee boodschappen te overtuigen, zegt hij halverwege het gesprek. Voor Nederlandse jongeren: blijf uit de buurt van het salafisme en de jihad. Voor de Nederlandse autoriteiten: help oud-Syriëgangers hun ervaringen te verwerken en terug te komen.

Details over zijn woonplaatsen in Tunesië, ervaringen in Syrië en zijn ontsnapping houdt Farhat – van nature toch al zwijgzaam – voor zich. Hierna gaat het boek weer dicht, belooft hij op zijn ongemakkelijke caféstoeltje.

In Tunesië zijn Farhat en zijn verhaal niet welkom. Dankzij hem en andere jihadisten kreeg hun land het etiket ‘hofleverancier van jihadisten’ opgeplakt. Ze besmeurden de herinneringen aan de in 2011 moeizaam bevochten revolutie, menen veel Tunesiërs, en verpestten de droom van een Arabische Lente. Bij ‘revolutie’ denken sommigen tegenwoordig alleen nog aan oproepen tot jihad, agressieve manifestaties door obscure salafistische clubs, en bloedige aanslagen op voorheen populaire toeristische trekpleisters.

Arabische lente

De ‘Arabische Lente’ raakte verbonden met chaos, contrarevoluties, de opmars van de terreurorganisatie IS en de uitzichtloze burgeroorlogen in Libië en Syrië. Uit politieke overwegingen jaagt de Tunesische regering op oud-politici, die zich schuldig zouden hebben gemaakt aan het rekruteren van jihadisten.

Tussen 2011 en 2016 telde het Tunesische ministerie van Binnenlandse Zaken, tegenwoordig de meest aangehaalde bron, 2.929 jihadisten die uit Tunesië vertrokken, het hoogste aantal buitenlandse strijders per hoofd van de bevolking ter wereld. Meer dan tweederde van hen zou, schat de denktank International Crisis Group (ICG), anno 2021 zijn gesneuveld of in een buitenlandse gevangenis zitten.

Ongeveer 800 oud-jihadisten keerden terug naar Tunesië, schat het ministerie van Binnenlandse Zaken. Van hen kregen 500 gevangenisstraffen opgelegd van tussen de drie en acht jaar, volgens ICG. Verder moet een onbekend aantal zich houden aan wat ‘dossier S’ wordt genoemd – administratieve controlemaatregelen, zoals reisbeperkingen, huisarrest en een regelmatige meldplicht op politiebureaus. Tot slot zijn er mensen als Farhat die wel terugkeerden maar een straf wisten te ontlopen.

Eind 2016 keerden veel jihadisten terug tot grote woede van de bevolking, die de straat op ging. De autoriteiten zwoeren jacht te maken; 500 van de circa 800 teruggekeerde IS-strijders kregen gevangenisstraffen.
Foto Ons Abid/AP

Op het steeds killer aanvoelende binnenplaatsje noemt Farhat het jagen op jihadisten een ondoordachte prioriteitsstelling. „Terugkeerders zijn niet het probleem. Laten ze zich bekommeren om de salafisten die niet naar Syrië zijn vertrokken. Zij hebben nog niets meegemaakt.”

Groot is het aantal Tunesisch jihadistische groepen overigens niet meer, schreef ICG in 2021. Omdat jihadisten de afgelopen jaren zowel in Tunesië als elders in de regio gevoelige nederlagen hebben geleden, zou de aantrekkingskracht sterk zijn verminderd.

Zonder een spoor van emotie put Farhat uit eigen ervaring. Het is 2014 als hij in Tunis een enkeltje Turkije neemt. Met een vals paspoort, geregeld door vrienden in zijn salafistische netwerk, en een verhaal over een verzonnen echtgenote en een huwelijksreis. Zijn echte plan: de jihad voeren. In zijn eigen woorden: „De islam verdedigen tegen ongelovigen.”

Doorreis naar Syrië

Tot zijn doorreis naar Syrië verblijft hij twee weken in een groot huis van een andere Tunesiër aan de Turks-Syrische grens. Van gedoe hadden ze geen last, herinnert Farhat zich. „Alles verliep heel soepel. De Tunesische noch de Turkse autoriteiten deden moeilijk.”

Met een auto trekt Farhat de grens over en vandaar naar Aleppo, Noordwest-Syrië. Daar wacht ‘zijn netwerk’ op hem, maar van hen weet hij weinig. Zijn superieuren wijzen de taken toe, „op basis van kennis en kunde”. Hij wordt, in lijn met zijn ervaring in Tunesië, „verantwoordelijk voor de smokkel van goederen”. Hij reist van plek naar plek.

De eerste zes maanden leeft Farhat bij de dag. „Voor nieuwelingen houden ze veel van wat er gebeurt verborgen.” Totdat tot hem doordringt: „Wij zijn de onderdrukkers, niet de onderdrukten. Het ging om geld, niet om God. Als een soort Robin Hood werd geld gestolen van ‘ongelovigen’.”

Van wat hij in die laatste zes maanden in Aleppo zag, de verwoestingen, roofpartijen en moorden, maak „je je liever geen voorstelling”, zegt Farhat. „Alle orders moesten worden opgevolgd. Ze gaven ons drugs om ons koest te houden.” In naam van de jihad bleek alles geoorloofd. „tot het verkrachten van kleine kinderen aan toe”. Toen besloot hij te ontsnappen.

„Echte jihadisten” willen niet terugkeren”, zegt Michael Ayari, onderzoeker bij ICG, in een telefoongesprek. „Er gaan nogal wat fantasieverhalen rond. Maar de meeste Tunesiërs hadden in Syrië een ondergeschikte rol. Ze waren verantwoordelijk voor logistieke taken zoals financiering, verzorging en vervoer. Sommigen zijn door islamitische groeperingen geweigerd. Dat waren de ‘mislukte jihadisten’.”

Ook Ayari gelooft niet dat ex-jihadisten een gevaar vormen. „De meesten keerden teleurgesteld, vaak getraumatiseerd, terug. Ex-gedetineerden vallen terug op andere vormen van criminaliteit. Anderen raken aan de drugs.”

Lees ook: Post van IS-vrouwen op de Zwolse terrorismevleugel

Smokkelnetwerken

Ook Farhat zag het gebeuren. „Veel ex-jihadisten gebruiken drugs. Vaak krijgen ze die via hun Syrische netwerken.” Zelf brak hij radicaal met de jihad en het salafisme. De jihad linkt hij inmiddels aan ‘doden in naam van de islam’. „Ik heb écht alle banden verbroken. Toen ik terugkwam uit Syrië was het land zelf ook veranderd. Ik ben weer begonnen met smokkelen, en in mijn gebied hadden smokkelnetwerken ondertussen onderling afgesproken om geen wapens meer te smokkelen en de politie te helpen in de strijd tegen het jihadisme.”

Zijn eigen bekering tot de radicale islam was indertijd een geleidelijk proces. Sluipenderwijs werd voor hem op jihad gaan „gewoon”. In zijn eerste duidelijke herinnering is hij een jongetje van tien. Ineens ziet hij dat jongetje voor zich, in het plaatsje Sidi Ali Ben Aoun in Midden-Tunesië met zijn jeugdhelden en rolmodellen. „Naast ons woonde een jong stel. Ik vond ze stoer.” Toen de Amerikanen in 2003 Irak waren binnengevallen, koos Tunesië partij voor de Irakezen. Menig Tunesiër voegde zich bij Iraakse strijdgroepen, met stilzwijgende toestemming van de autoriteiten. „Al gauw ook onze buren”, vertelt Farhat. „Voor mij was het groot nieuws. Een ware heldendaad, vond ik. Twee jaar later sneuvelde het echtpaar en werden hun lichamen overgevlogen naar Sidi Ali Ben Aoun. Wat een onthaal! Het hele dorp liep uit. Bijna een staatsbegrafenis. Onvergetelijk.”

Rond zijn vijftiende raakte hij gefascineerd door Al Khatib Al Idrissi, een in Tunesië beruchte salafistische leider. „Hij kwam bij ons uit de buurt en organiseerde clandestiene huiskamerbijeenkomsten. Ik was enig kind, mijn vader werkte ook als smokkelaar en was dus veel weg. Ik voelde mij onzeker. Al Idrissi had wapens. Allemaal machtig interessant.”

Kort daarna verhuisde het gezin naar een plaatsje in de buurt van Gabès, Zuid-Tunesië. Farhat was toen een jaar of zestien en kon moeilijk zijn draai vinden. „Ooms en vrienden van de familie waren lid van een lokale salafistische club. Dus sloot ik mij bij hen aan.”

Het begin van de revolutie

In december 2010 maakte Farhat het begin van de revolutie mee. Hij stopte met school en voegde zich bij de revolutionairen in Tunis. Te midden van het tumult en de identiteitsdiscussies na de revolutie liep hij daar enkele maanden later zijn oude salafistische vrienden weer tegen het lijf. Het clubje mengde zich in de strijd over de plaats van de islam, een reactie op de hardhandige religieuze onderdrukking onder de dictatuur. „Vanaf dat moment kreeg ik serieus het idee dat er voor de islam gevochten moest worden.”

Intussen was het 2011, midden in de Arabische Lente. Halverwege de winter gingen de mensen in Libië de straat op tegen de dictatuur van kolonel Gaddafi. Ze kregen hulp van Tunesië, ook van Farhat en zijn vrienden. „Dat vond niemand raar. Allerlei bekende figuren, politici, zaten een tijdje in Libië. Daardoor voelde het legitiem.”

Lees ook deze reportage over tien jaar na de revolutie in Tunesië

Na zijn terugkeer in Tunesië leek het of alles kon en mocht. Her en der klonken openlijk oproepen tot de jihad. Vastbesloten niet dezelfde fouten te maken als de dictatuur liet de regering de imams hun gang gaan. En op zekere dag riep de imam van Farhats moskee in Gabès zijn geloofsgenoten op om op jihad te gaan. Angst had Farhat niet. Hoge verwachtingen evenmin. Hij was, zegt hij, „alleen gefocust op de jihad”.

En daarmee begon het avontuur, dat Farhat negen jaar later liefst zoveel mogelijk voor andere Tunesiërs verborgen houdt. „De volgende keer dat ik mijn verhaal vertel”, zegt hij op het tochtige caféterras in Tunis, „is dat tegen mijn toekomstige vrouw. Haar zal ik het hele verhaal vertellen. Zij mag weten hoe Syrië mij maakte tot wie ik ben.”