Een gemiddelde Amerikaanse militair gebruikte tijdens de Tweede Wereldoorlog zo’n vier liter brandstof per dag. In 2003, tijdens de Irak-oorlog, was het gebruik vertwintigvoudigd tot ruim 83 liter per militair. De brandstofconsumptie van legers, en daarmee hun bijdrage aan de uitstoot van broeikasgassen en dus aan klimaatverandering, is aanzienlijk en in de afgelopen decennia ook nog eens fors gegroeid.
Straaljagers zijn de grootste boosdoeners. Om een F-16 een uur in de lucht te houden is 3.500 liter brandstof nodig. Voor vliegtuigbouwers is dat kennelijk geen reden om het ontwerp nog eens goed tegen het licht te houden. Want een F-35, de opvolger van de F-16, verbruikt 5.600 liter brandstof per uur. Eén volle tank brandstof voor een F-35 veroorzaakt ongeveer 28 ton CO2 – meer dan het dubbele van de uitstoot van een Nederlander in een heel jaar.
Sinds het begin van de oorlog in Oekraïne is de roep om defensie-uitgaven fors te verhogen alleen maar luider geworden. Europese politici pleiten er zelfs voor om, net als Rusland, Europa in te richten als een soort ‘oorlogseconomie’. Meer materieel, meer oefenen, meer klimaat- en milieuschade. Dat laatste moet dan maar voor lief worden genomen, ten bate van de veiligheid van militairen en de slagkracht van het leger.
Volgens de website Scientists for Gobal Responsibility is defensie verantwoordelijk voor zo’n 5 procent van de mondiale CO2-uitstoot – los van alle emissies tijdens een oorlog. Dit is niet meer dan een schatting, want officiële cijfers over hoeveel defensie bijdraagt aan de opwarming van de planeet zijn er niet. Toen in 1997 in het Japanse Kyoto het eerste akkoord over de wereldwijde reductie van broeikasgassen werd gesloten, wisten Amerikaanse onderhandelaars te bedingen dat broeikasgassen als gevolg van ‘multilaterale activiteiten’ buiten het akkoord bleven. Daaronder vielen, behalve internationale lucht- en scheepvaart, ook ‘overzeese defensie-inspanningen’.
Deze uitzonderingspositie voor militaire emissies is sinds Kyoto breed uitgelegd. In de praktijk vallen niet alleen buitenlandse missies eronder, maar bijna alles wat met legeractiviteiten te maken heeft. Defensie hoeft niet aan uitstootreductie te doen en hoeft zelfs niet te rapporteren over militaire emissies – uit vrees dat die informatie de nationale veiligheid in gevaar brengt. Het Klimaatakkoord van Parijs (2015) heeft formeel een einde gemaakt aan de uitzonderingspositie, maar laat het aan landen zelf over hoe transparant ze willen zijn over hun militaire emissies.
Uitstoot door Pentagon
In de aanloop naar de klimaattop in Dubai afgelopen december, pleitten verschillende milieugroepen en wetenschappers voor een betere rapportage van militaire emissies. In een open brief aan het Klimaatbureau van de Verenigde Naties noemden ze „het weglaten van conflict-gerelateerde emissies een enorme leemte” in de mondiale klimaatboekhouding. Honderden miljoenen tonnen aan CO2 worden nu nergens geregistreerd. Het Pentagon, het Amerikaanse ministerie van Defensie, heeft volgens een inschatting van wetenschappers een grotere uitstoot dan heel Denemarken. Waarom zouden de Denen hun emissies wel moeten rapporteren en het Pentagon niet?
„De angst bij veel militairen is dat meer aandacht voor klimaat ten koste gaat van hun inzetbaarheid”, zegt Tom Middendorp, oud-Commandant der Strijdkrachten en voorzitter van de International Military Council on Climate and Security in een telefoongesprek. „Plat gezegd, als je in duurzaamheid moet investeren, kost dat meer geld, en kun je dus minder spullen kopen.”
Middendorp, die twee jaar geleden het boek Klimaatgeneraal schreef over de betekenis van klimaatverandering voor een leger, ziet wel een kentering. Hij was deze week uitgenodigd om een lezing te geven over duurzaamheid tijdens de World Defense Show in de Saoedische hoofdstad Riad, de grootste defensiebeurs ter wereld. Een goed teken, noemt hij het, dat hij in het hart van de defensie-industrie zijn verhaal kon doen. De oorlog in Oekraïne heeft volgens Middendorp de focus bij defensie weliswaar wat meer gericht op capaciteitsopbouw – „We moeten nu oorlog voeren, en dus even niet zeuren over klimaat”, omschrijft hij de stemming – maar in defensiekringen wordt de noodzaak van klimaatbeleid wel degelijk onderkend.
Zo vindt secretaris-generaal van de NAVO Jens Stoltenberg dat de alliantie in 2050 klimaatneutraal moet zijn. Sowieso wil Stoltenberg meer aandacht voor het klimaat. „Door klimaatverandering wordt de wereld een gevaarlijker plek”, zei hij volgens weekblad The Economist in 2021. „Daarom is het onderwerp van belang voor de NAVO. En daarom moeten we ook zelf bijdragen aan een antwoord op de opwarming.” De NAVO heeft daarvoor volgens Stoltenberg wel betrouwbare data nodig over hoe defensie bijdraagt aan klimaatverandering. Er wordt gewerkt aan een methode om de lidstaten te helpen dit soort data te verzamelen.
„De NAVO heeft een speerpunt gemaakt van klimaatbeleid, ondanks Oekraïne”, zegt Middendorp. Dat stemt hem hoopvol. „Grote landen binnen de NAVO, zoals de VS, het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk lopen hierin voorop. In de VS worden vergaande strategieën ontwikkeld voor het terugdringen van broeikasgassen binnen alle krijgsmachtonderdelen. Ook de Britten hebben, zeker na de klimaattop in Glasgow in 2021, hun duurzaamheidseisen voor de inkoop van defensiematerieel aangescherpt.”
‘Extreem koolstofintensief’
Maar de vraag is wel hoever defensie bereid is daarbij te gaan. Doug Weir, onderzoeker bij het Britse Conflict and Environmental Observatory (CEOBS), denkt dat er een moment komt dat defensie het gebruik van fossiele brandstoffen zal moeten reduceren op een manier die wel eens zou kunnen indruisen tegen de militaire strategie. Heidi Peltier, leider van het onderzoeksproject Costs of War van de Amerikaanse Brown University, zegt het nog duidelijker: „[Het brandstofgebruik van straaljagers] kun je alleen reduceren door het aantal vluchten te reduceren.”
De kans dat strenger klimaatbeleid invloed zal hebben op de militaire strategie, zoals deze wetenschappers voorspellen, lijkt echter voorlopig niet groot. „Klimaatverandering en de gevolgen ervan vormen een zeer ernstige bedreiging”, zei bijvoorbeeld Jack Surash, een hoge Amerikaanse legerfunctionaris voor energie en milieu, tijdens een bijeenkomst van de Association of the U.S. Army. „Maar ik wil benadrukken dat klimaatverandering niets verandert aan de algemene missie van het leger, namelijk inzetten, vechten en winnen.”
Ondanks mooie woorden van de defensie-industrie over vergroening zijn nieuwe wapensystemen volgens Oliver Belcher, hoogleraar aan de Britse Durham Universiteit, nog steeds „extreem koolstofintensief”. En omdat ze vaak tientallen jaren meegaan, zit die CO2-uitstoot voor de komende decennia ingebakken in het militaire systeem. Bovendien is de kans groot dat de klimaatwinst van nieuw, modern materieel toch weer zal worden ingezet voor militaire doeleinden: energiezuinige motoren geven straaljagers een groter bereik, hybride aangedreven oorlogsvoertuigen houden energie over voor de inzet van nieuwe laserwapens en krachtiger radarsystemen.
Generaal b.d. Middendorp is minder pessimistisch over de mogelijkheden voor vergroening. Alleen moet je niet meteen met straaljagers willen beginnen, daarvoor ontbreekt voorlopig een alternatieve technologie. Volgens Middendorp kan verduurzaming van de defensie-infrastructuur, van vliegvelden, havens, kazernes en van civiel materieel zoals dienstauto’s direct al veel opleveren.
Duurzaamheidsinnovaties bieden bovendien ook kansen voor defensie. „Als je tijdens een militaire operatie meer zelfvoorzienend wordt, niet alleen op het gebied van energie, maar bijvoorbeeld ook in de watervoorziening of door reserve-onderdelen lokaal te maken met een 3D-printer, scheelt dat een enorme logistieke inspanning.” Er hoeft dan minder gebruik te worden gemaakt van lange, vaak bijzonder kwetsbare en dure aanvoerroutes.
Ook in het operationele domein, zoals Middendorp het noemt, valt met nieuwe, klimaatvriendelijke technologie nu al een aanzienlijke winst te behalen. „Veel verkenningsvoertuigen zijn al hybride, misschien kun je ook wel naar volledig elektrisch. Dat heeft operationeel allerlei voordelen. Je maakt je voertuigen stiller. En ze hebben geen warmteprofiel, zoals auto’s met een verbrandingsmotor. Ze kunnen daardoor minder gemakkelijk gedetecteerd worden.”
Militairen voelen bij iedere missie de beperkingen van het klimaat, legde Middendorp twee jaar geleden uit in een interview in NRC naar aanleiding van de publicatie van zijn boek Klimaatgeneraal. „Als het warmer wordt, moet je je tempo aanpassen en kunnen helikopters minder lading dragen. Dus als het klimaat verandert, verergert, dan legt dat meer beperkingen op. Daar hoef je geen militair van te overtuigen.”
Existentiële bedreiging
Het Pentagon onderkent in een opmerkelijke klimaatstrategie die twee jaar geleden werd gepubliceerd dat de opwarming van de aarde de risico’s tijdens militaire operaties vergroot. In het rapport wordt minister van Defensie Lloyd Austin geciteerd. „In ons werk worden we geconfronteerd met allerlei soorten bedreigingen”, zegt hij. „Maar slechts enkele daarvan zou je met recht existentieel kunnen noemen. De klimaatcrisis [is zo’n bedreiging]. Klimaatverandering maakt de wereld onveiliger en we moeten actie ondernemen.”
Mondiale spanningen nemen toe door het veranderende klimaat, de strijd om grondstoffen verschuift van olie naar schaarse metalen voor de energietransitie. Sommige gebieden op aarde worden langzaam onleefbaar door hitte, droogte of overstromingen. Middendorp schrijft in zijn boek: „Klimaatverandering leidt op zichzelf misschien niet direct tot conflicten, maar in combinatie met andere factoren kan het daar wel op uitdraaien. Het kan bestaande spanningen vergroten of conflicten verder aanjagen.”
Maar is het niet paradoxaal om klimaatverandering uitgerekend te bestrijden met middelen die bijdragen aan de opwarming? „Natuurlijk zou je het liefst het leger opheffen”, zegt Middendorp. „Maar dan moet de wereld veilig genoeg zijn om dat verantwoord te kunnen doen. Dat is helaas niet zo, zoals we nu continu om ons heen kunnen zien. Het is daarom zaak de krijgsmacht te versterken op een manier die bijdraagt aan het tegengaan van klimaatverandering, zonder dat dit ten koste gaat van de inzetbaarheid.”
Middendorp heeft contact met het Global Center on Adaptation, dat uitgebreide ontwikkelingsprogramma’s maakt voor aanpassing aan klimaatverandering in Afrikaanse en Zuid-Aziatische landen. „Die programma’s zijn kansloos zonder een veilige omgeving. Maar het omgekeerde geldt ook: veiligheid kan niet duurzaam zijn zonder perspectief op ontwikkeling. Zo worden die programma’s zelf een middel voor conflictpreventie.”