Wie zou het aandurven, in twee weken tijd een nieuwe voorstelling ontwikkelen van Siegfried, het grappigste en sprookjesachtigste deel van Wagners operavierluik Der Ring des Nibelungen? Het logische antwoord: niemand. Een dwaas, hooguit. Of, optie drie, een regisseur die de opera al heel goed kent.
Bij de Brusselse Muntopera zijn de vier nieuwe producties van Wagners ‘Ring’-tetralogie hét prestigeproject van dit en vorig seizoen, slotakkoord van het twintigjarige directeurschap van Peter de Caluwe. Des te pijnlijker dus dat regisseur Romeo Castellucci zich in april na deel twee terugtrok omdat niet haalbaar bleek wat hij verder voor de gestelde termijn voor ogen had (onder andere een lange speelfilm voor in Siegfried). De Munt belde Pierre Audi: die kent Wagners ‘Ring’ door zijn meermaals hernomen regie voor De Nationale Opera (1997-2019) op zijn duimpje en redt daarmee nu ook het Brusselse Wagner-avontuur.
Zoals gezegd: de randvoorwaarden waren precair. Audi moest nog voor de zomer zijn concept – dat losstaat van Castellucci’s eerste helft – uitdokteren. Hij koos voor een eenvoudige benadering waarin elementen uit zijn eerdere regies zijn geremixt. Zo toont de slotakte een verticaal geplaatste, fel oplichtende speer voor een hangende reuzenglobe: daar herken je de hand van decorontwerper Michael Simon, met wie Audi bij De Nationale Opera onder andere samenwerkte in Monteverdi’s Orfeo (1995). Het koddige rock-’n-roll kuifje van het woudvogeltje (akte 2) knipoogt naar de eerdere woudvogel in Audi’s Amsterdamse Siegfried, net als de kale kop van de boosaardige gnoom Mime.
En voor het begrip van de plot leunt Audi op een troef die hij ook inzette om Stockhausens Licht-opera’s te ontzenuwen (Holland Festival, 2019): tijdens de ouverture zie je filmbeelden van kinderen die de kerningrediënten van de plot tekenen. Zo weet je als toeschouwer meteen waar je in Siegfried terechtkomt: een sprookjeswereld waarin talrijke diepere lagen (geloof, antikapitalisme, antisemitisme) kunnen worden opgegraven. Maar nu even niet: hier is Siegfried vooral gewoon een vertelling.
Heldere ritmes
Wagners ‘Gesamtkunst’ is altijd een vorm van alchemie waarbij ingrediënten elkaar versterken of neutraliseren. Van de kostuums moet de tover hier niet zozeer komen, die ogen wat eendimensionaal, met een zwarte hoed voor de Wanderer en steeds minder kinderachtige broeken voor Siegfried, als weerspiegeling van zijn volwassenwording. Ook Audi’s regie bloeit vooral waar de fantasie ruimte krijgt. Niet in de rommelige smidse van Mime, wel tussen leegte, licht en ‘sculpturale’ decorstukken.
Chef-dirigent Alain Altinoglu maakt het orkest van de Brusselse Munt tot gloedvol brandpunt van de voorstelling. Een zwelgende Wagner is ver weg; Altinoglu schotelt fascinerend heldere ritmes voor (veel details hoor je zo echt voor het eerst), een mozartiaanse lenigheid. De fluwelen spierbalromantiek bewaart hij voor de liefdesscène tussen Brünnhilde en Siegfried aan het eind: dáár mogen de strijkers voluit gonzen en broeien.
Siegfried is overwegend een conversatiestuk; in die zin past Altinoglu’s heldere aanpak perfect. Onder de vele mannenstemmen is er geen enkele die teleurstelt, al lijkt in de casting kracht boven finesse te hebben geprevaleerd. De Mime van Peter -Hoare: geestig vilein. Opvallend: de Wanderer van Gábor Bretz en de energieke tenor Magnus Vigilius in de loodzware titelrol. Als Siegfried na vier uur krachtpatserij eindelijk zachtheid vindt bij Brünnhilde (prachtige Ingela Brimberg) hoor je nóg slechts microspoortjes van vermoeidheid.
Het slotbedrijf is het sterkst: minimale middelen sorteren maximaal effect, met de urenlang opgebouwde orkestrale zinnelijkheid als vliegwiel. Tegen een oplichtende witte achterwand („Heil dir, Sonne!”) steken de silhouetten van de naderende geliefden af: anoniem totdat de zon en de liefde opgloren – en daarmee ook de herkenbaarheid van hun gezichten.
Lees ook
Ik wil de blik van het publiek resetten