Om de vrede te bewaren zijn er meer ijzervreters nodig, schrijft Rob de Wijk in zijn nieuwe boek

Het is inmiddels een kleine traditie onder bezoekers van de Eindejaarsshow van de succesvolle podcast Boekestijn & De Wijk: bingokaarten mee naar het theater! Het kost trouwe luisteraars meestal niet veel moeite om oneliners af te vinken als: ‘Hoe vaak hebben we dit wel niet voorspeld?’ en: ‘Om dat te voorspellen hoef je geen genie te zijn’.

Wie Het nieuwe IJzeren Gordijn leest, heeft zo’n bingokaart ook gauw vol. In zijn nieuwste boek beschrijft Rob de Wijk (1954) – emeritus hoogleraar internationale betrekkingen, oprichter van het The Hague Centre for Strategic Studies en sinds de Russische inval in Oekraïne alomtegenwoordig commentator in de media – de geopolitieke Werdegang van Europa vanaf de val van het oude IJzeren Gordijn in 1989 tot de door hem gesignaleerde oprichting van een nieuw IJzeren Gordijn, die in volle gang is aan de oostgrens van de Europese Unie.

Tijdens die decennia behoorde De Wijk tot de geopolitieke inner circle en leverde hij advies aan beleidsmakers. Dat zal de lezer niet ontgaan. En wie destijds een andere mening was toegedaan, met name waar het gaat over de dossiers Srebrenica en Afghanistan, krijgt dat in dit boek nog eens te horen. Het betoog heeft dat echter niet nodig. De Wijk is een expert – of je het nu met hem eens bent of niet – en dat hoeft hij niet om de paar bladzijden te illustreren.

De grote kennis van De Wijk vereist ook veel kennis van de lezer, die veel begrippen, gebeurtenissen en wapensystemen zonder nadere uitleg of context over zich uitgestort krijgt. Zo komt bijvoorbeeld de post-Sovjetgeschiedenis van Oekraïne en Georgië, met ‘kleurenrevoluties’, ‘etnische Russen’ en NAVO-ambities, in kleine brokjes voorbij. Soms gaat De Wijk ook te kort door de bocht. Bij de Russische geschiedenis en ideologie bijvoorbeeld, waar ‘Poetin’ en ‘Rusland’ inwisselbaar zouden zijn. Andere experts, beleidsmakers en ook luisteraars van de podcast – en dat zijn er nog al wat – zullen veel bekende dingen lezen. Maar een redacteur die af en toe wat meer vraagtekens in de kantlijn had gezet, had een breder publiek een dienst kunnen bewijzen.

Want De Wijk heeft wel gewoon een goed verhaal dat een veel breder publiek verdient dan alleen experts en beleidsmakers, zeker met de Europese verkiezingen in het vooruitzicht. Als voorstander van ‘machtspolitiek’ zag hij met lede ogen aan hoe het Westen – Europa in het bijzonder – die denkwijze na de ‘overwinning’ in de Koude Oorlog opgelucht opborg in een doos op zolder. Europa waande zich veilig onder de Amerikaanse atoomparaplu en verwaarloosde zijn defensie, bouwde de welvaartsstaat verder uit en liet zijn buitenlandbeleid leiden door morele overwegingen.

Soldaten als sociaal werkers

De bescherming van de eigen belangen maakte plaats voor de export van waarden. In vredesmissies werden ‘soldaten als sociaal werkers’ ingezet. Volgens De Wijk hebben dergelijke missies alleen kans van slagen als het vitale belang – bijvoorbeeld de eigen veiligheid of olie – op het spel staat. ‘Daarom draaien de meeste operaties die om humanitaire redenen zijn gestart op een mislukking uit’, aldus de Wijk, waarbij hij als ‘realist’ ook stelt dat ‘idealisten’ onrealistische verwachtingen hebben. ‘Decennia van vredes- en stabilisatieoperaties zijn met drie woorden samen te vatten: zelfoverschatting, wensdenken en ideologie’, concludeert De Wijk.

Aan het eind van het liedje was het Westen altijd terug bij af, maar ondertussen verzuurden de relaties met grote delen van de niet-Westerse wereld. Interventies in Kosovo, Irak en Libië brachten het verwijt van westerse hypocrisie. Rusland en China liepen vervolgens voorop bij pleidooien voor een nieuwe wereldorde, niet langer gedomineerd door landen ‘die overal interveniëren, de soevereiniteit van andere landen negeren, hun waarden willen opleggen en er zo een zooitje van maken’.

Buiten Europa bleef het machtsdenken springlevend. Vladimir Poetin en Xi Jinping kwamen volgens De Wijk op 4 februari 2022 in Beijing met een duidelijke boodschap: ‘Amerika en zijn vazallen in Europa moesten een toontje lager zingen’. Poetins perceptie van het Westen was daarbij cruciaal voor zijn besluit om Oekraïne binnen te vallen: ‘Door de slappe reacties op de annexatie van de Krim, de chaotische terugtrekking uit Kaboel in augustus 2021 en alle andere mislukte westerse avonturen is het niet vreemd dat Poetins kosten-batenanalyse in het voordeel van een invasie uitpakte.’

De eerste Europese reactie was ‘idealistische’ morele verontwaardiging, maar De Wijk stelt tevreden vast dat Europese politici eindelijk het ‘realistische’ machtsdenken opnieuw hebben omarmd en hun vitale belangen verdedigen. Zo schrijft hij over aardgas: ‘Europa kwam voor een onaangenaam dilemma te staan: vasthouden aan morele politiek en geen schaliegas of gas van autocraten afnemen, of de eigen economie en bevolking op de eerste plaats zetten. Dat laatste gebeurde.’

Gereanimeerde NAVO

In 2019 noemde de Franse president Emmanuel Macron de NAVO nog ‘hersendood’, maar Poetin heeft de alliantie gereanimeerd met zijn oorlog tegen ‘het Westen’. Immers: niets verenigt zo sterk als een gemeenschappelijke vijand. Ook de EU heeft stappen gezet. Of zoals De Wijk zegt: ‘Het postmoderne Europa begon langzaam uit zijn strategische winterslaap te ontwaken’. Met de European Peace Facility, die een centrale rol speelt in wapenleveranties aan Oekraïne, werd de EU in één klap een militaire speler. De Europese Commissie nam maatregelen om de Europese defensie-industrie te versterken, onder meer door de regie naar zich toe te trekken.

Maar er is meer nodig om ervoor te zorgen dat de EU een speler in plaats van een speelbal wordt in de ‘wereldwanorde’ die Poetin en Xi inmiddels hebben gecreëerd. De Wijk is een oude ijzervreter, die terecht concludeert dat er meer ijzervreters nodig zijn. Ten aanzien van Rusland grijpt hij voor de toekomst terug op Koude Oorlog-concepten als containment en afschrikking. Met het aloude adagium ‘si vis pacem, para bellum’ (wie vrede wil, bereidt zich voor op oorlog) in het achterhoofd sluit hij zijn boek af met maar liefst vijftien grote stappen die Europese regeringsleiders in zijn ogen zouden moeten zetten.

De Wijk is optimistisch dat ze dat ook daadwerkelijk gaan doen, want als de dreiging toeneemt zal de wal het schip keren. Of: ‘Aanpassing is geen keuze, maar wordt afgedwongen door de feiten.’ Isolationisme is in ieder geval geen optie voor de EU-lidstaten. Europese samenwerking is cruciaal om onze welvaart en veiligheid te beschermen. Het vereist moedige politici die in staat en bereid zijn om dat verhaal te vertellen. Het nieuwe IJzeren Gordijn is wat dat betreft verplichte kost voor de formatietafel.

Lees ook
deze recensie van het China-boek van Rob de Wijk

Kruispunt in Beijing, begin dit jaar.


Waarom het verhaal van ruim een half miljoen dwangarbeiders geen plek kreeg in de geschiedenis

Op weg naar hun bestemming, een Duitse staalfabriek, passeert de groep mannen uit Tilburg een plein met galgen. Vier dode lichamen bungelen aan een touw. ‘Wer klaut wird gehangt’, staat er. Wie steelt wordt opgehangen.

Wat denken de jonge mannen – de meesten zijn nog nooit in het buitenland geweest – bij het zien van dit tafereel? Wat denkt mijn vader, vraagt Tim Overdiek, zich af. Hij beschrijft de scène in zijn nieuwe boek, Zwijgende vaders. Daarvoor ging hij op zoek naar de kinderen van vaders die met de zijne tijdens de Tweede Wereldoorlog tewerkgesteld werden in Duitsland.

Hoewel er bibliotheken zijn volgeschreven over de Tweede Wereldoorlog is het onderwerp van de Arbeitseinsatz, de gedwongen tewerkstelling in nazi-Duitsland, nog onderbelicht. ‘Een weggemoffelde periode uit de Tweede Wereldoorlog’ stelt Overdiek, oud-NOS-correspondent in Washington. Toevallig – of misschien ook niet – is er onlangs nóg een boek verschenen over dit thema: Tewerkgesteld van historica Renske Krimp-Schraven.

Een half jaar geleden pas werd een monument onthuld voor de Razzia van Rotterdam, de grootste in zijn soort, waarbij ruim 50.000 jongens en mannen door de Duitsers werden opgepakt om in Duitsland tewerkgesteld te worden. Bijna tachtig jaar na dato. Tim Overdiek citeert voormalig NIOD-directeur Frank van Vree, die in januari bij de opening van een tentoonstelling over het onderwerp zei: ‘Het mag verbazingwekkend heten dat de Arbeitseinsazt zo lang heeft ontbroken in de Nederlandse herinneringscultuur.’ Hoe komt dat? Op die vraag geven beide boeken op hun eigen manier antwoord.

Maar eerst nog wat cijfers. In augustus 1944 waren er 7,6 miljoen buitenlandse werknemers in Duitsland tewerkgesteld. Een kwart van de werkende bevolking was buitenlands.

Vanaf maart 1942 was Fritz Sauckel hoofdverantwoordelijk voor deze Arbeitseinsatz. Sauckel kreeg zijn aanwijzingen direct van Hitler, hij was één van de tien nazi-kopstukken die na het Neurenbergtribunaal werden opgehangen. Na zijn aanstelling beschreef hij zijn strategie: ‘Alle mannen (krijgsgevangenen en buitenlandse civiele arbeiders) moeten gevoed, beschut en zo behandeld worden dat ze zo veel mogelijk uitgebuit worden tegen de laagst denkbare kosten.’ Economisch waren die buitenlandse werknemers namelijk van groot belang. En ze werden belangrijker naarmate er meer Duitse mannen naar het front vertrokken.

Ernstige mishandeling

Vanuit Nederland werden er 500.000 tot 630.000 mannen tewerkgesteld, schrijft Krimp. Volgens het CBS kwamen 27.000 van hen om het leven, 7500 werden na de oorlog vermist. Het gaat dus om een grote groep en sommigen maakten gruwelijke dingen mee. Mannen die tewerkgesteld werden in fabrieken in grote steden werden vaak getroffen door geallieerde bombardementen. Wie niet gehoorzaamde, of vergeefs probeerde te ontsnappen, kon terechtkomen in een Arbeitserziehungslager (AEL). De bewakers in die kampen waren leden van de Gestapo. ‘Uit de verhalen van gevangenen’, schrijft Krimp, ‘kan worden opgemaakt dat ernstige mishandeling overal de praktijk was: slaan en schoppen, opsluiting in kleine, koude en vochtige ruimtes, dwangarbeid, het ontzeggen van slaap en het onthouden van voedsel en drinken.’

Lees ook
dit interview

Michal Citroen Foto Hedayat Amid

Maar er zijn ook positieve verhalen over de Arbeitseinsatz, blijkt uit de 51 interviews die historica Krimp afnam voor haar boek. Het maakte nogal een verschil of je terechtkwam in een staalfabriek in het Ruhrgebied, zoals de vader van Overdiek, of dat je bakkersknecht werd in een klein plaatsje en inwoning kreeg in een gastvrij Duits gezin met een leuke dochter. Een enkeling vond in Duitsland de liefde van zijn leven. ‘Omdat zoveel Duitse mannen voor lange tijd van huis waren’, schrijft Krimp, ‘waren Duitse meisjes en vrouwen geïnteresseerd in buitenlandse mannen’. Nederlanders hadden daarbij als ‘Germanen’ een streepje voor.

De buitenlandse arbeiders in nazi-Duitsland waren gerangschikt volgens een strakke hiërarchie. Onderaan stonden de Ostarbeiter, de Polen, Russen en Oekraïeners, die het zwaarst werden uitgebuit. Dan kwamen de ‘fremvölkische’ arbeiders, onder anderen Fransen en Italianen. Bovenaan stonden de Germaanse arbeiders: de Denen, Noren, Vlamingen en Nederlanders. Werkdagen van 12 uur en werkweken van zes of zeven dagen waren geen uitzondering. Maar als ze niet werkten dan konden Nederlandse mannen zich vaak vrij bewegen. Ze konden naar een café of een bioscoop gaan. Voor hun werk kregen ze vaak gewoon betaald, zij het iets minder dan Duitsers.

Maar veel mannen kwamen terecht in een Lager, waar het vertier soms ver te zoeken was. In het boek van Krimp zijn verhalen te lezen over haat en nijd, over pesterijen en ruzies, diefstal en aanranding door andere mannen. ‘Het leven in zo’n barak was een hel’, citeert ze een ex-tewerkgestelde. Daar tegenover staan verhalen van kameraadschap en saamhorigheid. ‘Ik ben er goed vanaf gekomen en had het voor geen goud willen missen’, citeert ze een ander.

Duitse uniformen

Paul Overdiek, de vader van Tim, overleed in 1978 aan een hartaanval, toen de auteur pas dertien was. ‘Ik vond hem een moeilijke man’, schrijft hij. ‘Pa kon onredelijk zijn, zomaar uithalen met een woeste explosie.’ Praten over wat hij in de oorlog had meegemaakt, deed hij niet. Ook de oudere broers en moeder van Overdiek kunnen weinig vertellen over het oorlogsverleden van pa. Zijn broer Hans weet wel dat hun vader met het gezin op vakantie wilde naar de Eifel. ‘Ik herinner me nog heel goed dat pa volledig in paniek raakte toen we de Duitse grens naderden. Dat had te maken met die Duitse uniformen, hij was er bevreesd voor.’ De moeder van Overdiek zegt: ‘Papa wilde er praktisch nooit over praten. “Ja ja”, zei hij dan, “dat was een rottijd.” Dat was het, en dan liep hij letterlijk weg.’ Nadat Overdiek een paar oude foto’s uit de oorlog heeft gevonden, begint er wel iets te dagen bij zijn moeder. Een vriend van zijn vader, die met hem in de fabriek werkte, heeft ooit verteld dat hij weleens had geweigerd opdrachten van de Duitsers uit te voeren. ‘Hij is meerdere malen voor enkele dagen opgesloten geweest. Dan kon hij niet rechtop staan, en dat voor langere tijd.’

Stukje bij beetje reconstrueert Tim Overdiek de oorlog van zijn vader. Dat valt niet mee, want meer dan een paar foto’s en een enkele naam heeft hij niet als aanknopingspunt en geen van de mannen op deze foto’s is nog in leven. Maar Overdiek weet wel hun kinderen op te sporen. Die vertellen bijna zonder uitzondering hetzelfde, dat hun vader niet over de oorlog wilde praten. Een enkeling hield wel een dagboek bij, of schreef later zijn memoires. Aan de hand daarvan weet Overdiek toch dichterbij zijn vader te komen. Hij vindt steeds meer foto’s, waar zijn vader gek genoeg niet op staat. Waarschijnlijk was hij de fotograaf.

Vrienden van Paul Overdiek in het washok.
Foto uit besproken boek ‘Zwijgende vaders’

Waarom zwijgen?

Veel hing af van de periode waarin mannen vertrokken. De eerste twee jaar van de oorlog was het bezettingsregime relatief mild, al gold dat natuurlijk niet voor de Joodse Nederlanders. De nazi’s behandelden de overige Nederlanders als broedervolk in de hoop dat zij zich dan wel zouden voegen naar hun wensen. Pas vanaf april 1942 was er sprake van dwang. Bedrijven werden uitgekamd op zoek naar specifieke beroepsgroepen die nodig waren in de Duitse oorlogsindustrie. Die dwang werd sterker toen Duitsland na het verlies van Stalingrad in februari 1943 de ‘totale oorlog’ uitriep. Grote groepen arbeiders werden opgeroepen op basis van hun geboortejaar en er werden razzia’s gehouden om weigeraars te pakken. Na D-day, in juni 1944, vonden massale razzia’s plaats. Doel was niet alleen meer het draaiende houden van de Duitse oorlogseconomie, maar ook om te voorkomen dat weerbare mannen zich zouden kunnen aansluiten bij de oprukkende geallieerden. De verhalen van mannen die werden afgevoerd in een goederenwagons dateren uit deze latere periode.

Maar waarom dat zwijgen? Voor een deel is de verklaring dat het nu eenmaal moeilijk praten is over traumatische ervaringen. Maar ook de mannen die de oorlog goed doorgekomen waren hielden hun mond: in bevrijd Nederland, dat net een hongerwinter achter de rug had, zat niemand te wachten op enthousiaste verhalen uit Duitsland. Bovendien hing er na de oorlog een zweem van collaboratie rond tewerkstelling in Duitsland. Overdiek worstelt er als zoon van een dwangarbeider ook nog mee. De fabriek waar zijn vader werkte, maakte staal voor pantservoertuigen. ‘Elke vorm van arbeid was voor de nazi’s en tegen de geallieerden. Ook de inspanningen van mijn vader droegen daar aan bij.’

Al tijdens de oorlog werd het discours van het verzet dominant, legt historica Krimp uit. Wie een oproep kreeg voor de Arbeitseinsatz moest onderduiken, schreven de verzetskranten. Niet iedereen kon of durfde dat. Maar wie na de oorlog terugkwam, kreeg daardoor wel de vraag: waarom ben je niet ondergedoken? Praten over ervaringen werd ook actief ontmoedigd. Overdiek citeert uit een advies aan moeders en echtgenotes van teruggekeerde mannen dat na de oorlog in Rotterdam circuleerde: ‘Den blik dient (…) meer op de toekomst dan op het verleden te zijn gericht. Haal niet te veel oude koeien uit de sloot.’ Er was sprake van een morele paniek. Door de oorlog zouden tewerkgestelde mannen zedeloos zijn geworden. Het Nationaal Instituut, een denktank die voortkwam uit het verzet, opperde zelfs de terugkeerde arbeiders onder te brengen in werkkampen, waar zij konden worden heropgevoed, alvorens terug te keren in de samenleving. Dat plan ging niet door.

In de jaren tachtig van de vorige eeuw probeerde een aantal voormalige dwangarbeiders wel het stilzwijgen te doorbreken. Historica Krimp-Schraven wijt dat aan het ‘reminiscentie-effect’: vanaf de leeftijd van zestig jaar hebben mensen relatief veel herinneringen aan hun tienerjaren. Mannen die in de oorlog begin twintig waren gingen in de jaren tachtig met pensioen, en hadden daardoor ook meer tijd om terug te kijken op hun leven. Ex-dwangarbeiders vroegen om financiële genoegdoening, vanuit Duitsland, maar ook vanuit Nederland. Toen tewerkgestelden na de oorlog terugkeerden, moesten ze aan de grens de rijksmarken die ze hadden verdiend inleveren. Er werd hun compensatie beloofd, maar velen kregen die niet. Veel succes hadden de ex-dwangarbeiders niet.

Trauma

Zwijgende vaders en Tewerkgesteld zijn twee totaal verschillende boeken over één onderwerp. Door het persoonlijk te maken weet Tim Overdiek de lezer mee te nemen in het verhaal van zijn vader, maar dat verhaal mist hier en daar wel context. Die context kun je dan weer vinden bij Renske Krimp-Schraven. Zij sprak, anders dan Overdiek, ook veel mannen die uit eerste hand vertellen over hun ervaringen. Helaas mist ze de journalistieke pen van Overdiek, waardoor hun verhalen minder diepte krijgen dan die in Zwijgende vaders. Het advies aan wie geïnteresseerd is in het onderwerp is daarom: lees beide boeken, ze vullen elkaar goed aan.

De meerwaarde van het boek van Tim Overdiek zit er ook in dat hij het verhaal van de mannen die terwerkgesteld werden overstijgt, door te vertellen wat de ervaringen van zijn vader met hém hebben gedaan. Daarmee snijdt hij een thema aan dat de laatste jaren steeds nadrukkelijker aanwezig is in boeken over de Tweede Wereldoorlog, dat van het intergenerationeel trauma. Veel ooggetuigen van de oorlog zijn er niet meer, maar hun kinderen en kleinkinderen blijven erover te schrijven. De sporen zijn blijkbaar diep, ook bij de nazaten van dwangarbeiders. ‘Het verdriet wordt doorgegeven’, schrijft Overdiek.

De vader van Overdiek ging na de oorlog weer aan het werk in de leerfabriek waar hij als tiener was begonnen. Hij schopte het tot chef van een afdeling. Maar in 1976 werd hij ziek, manisch-depressief. Toen hij dacht dat hij hersteld was, bleek hij niet meer welkom. ‘Onze vaders hebben niet het maximale uit hun leven kunnen halen’, concludeert Overdiek in een gesprek met Rob, de zoon van een vriend van zijn vader. ‘En wij? Rob is internationaal tropenarts geworden. Ik heb als journalist de wereld gezien. Ook dat is een opbrengst van onze jeugd. Hard werken, het goed willen doen. Compenseren voor wat onze ouders hebben gemist, zonder het echt in de gaten te hebben.’


De coronaverhalen van Sanneke van Hassel laten zien wat er aan de oppervlakte kwam tijdens de pandemie

Mensen die door ramen, schermen of beschermende pakken heen contact maken met hun geliefden. Onbekenden die in het voorbijgaan onverhoeds ‘afstand!’ naar je schreeuwen. De stress over besmettingscijfers, de IC-capaciteit, een app met toegangsbewijzen. Och, wat fijn toch, dat die tijd achter ons ligt. Maar Sanneke van Hassel (1971) brengt de herinneringen aan de coronapandemie weer levendig terug in de tien verhalen in Milde klachten – o ja, ook zo’n term uit die tijd.

Wat vertelt dat ons nu nog? De verhalenbundel leest aanvankelijk als een soort historisch document, waarin het draait om die specifieke, opvallende details die je al bijna weer was vergeten. Hoe twintiger Mariloe verzuipt in de lege lamlendigheid van de lockdown, hoe het gezin Vuursteen worstelt met thuisonderwijs: het zijn snapshots, eerder menselijk dan historisch. Zou dat de ambitie van Van Hassel zijn geweest? Iets tonen van de menselijke conditie, van wat aan de oppervlakte kwam door de coronacrisis?

Dagboek

Er daagt tijdens het lezen van Van Hassels zevende verhalenbundel nog iets anders, subtiel, dat te maken heeft met de auteur, die op een afwezige manier aanwezig is, of op een aanwezige manier afwezig. Van de jonge Mariloe lezen we haar dagboek, dus de verteltoon is monter en jeugdig (‘Newsflash: sinds een paar dagen heb ik WERK’), maar helemaal afwezig voelt de schrijfster toch niet – zie de bespiegelingetjes die wat ouwelijker overkomen: ‘Zou je in deze tijd weer meer zelf leren nadenken, niet beïnvloed door anderen? Of is dat door internet lastiger dan ooit?’

Die verteller kriebelt nog iets meer in het tweede verhaal, over het gezin Vuursteen, waarvan de ouders ‘meneer Vuursteen’ en ‘mevrouw Vuursteen’ genoemd worden. Eigenaardig stijfjes: alsof het over meneer en mevrouw Duffeling uit Harry Potter gaat en alsof de verteller op grote afstand van deze personages blijft. Als de verteller dan toch in het hoofd van ‘mevrouw Vuursteen’ kruipt, denkt zij aan ‘het gezin van haar vriendin Karin’, waarbij dat expliciete ‘haar vriendin’ alsnog afstand creëert.

Van Hassels inzet wordt duidelijker – elk volgend verhaal in de bundel speelt zij weer een van haar kaarten uit – wanneer het gaat over schoonmaakster Grace, die onder het bureau in een leeg kantoor een vrouw aantreft. Die is lekker even weggevlucht van huis. Ze is een van die mensen ‘die heel luid praten en hun auto dubbel parkeren voor die dure groenteboer’, weet Grace meteen – en de schoonmaakster is degene met wie de verteller sympathiseert. Wegvluchten? Grace kent dat niet, voor haar is de kantoortuin geen rustpunt, maar nog steeds werk, een te groot aantal vierkante meters voor te weinig tijd.

Klassenverschil – dat legde de coronatijd ook bloot. Dat onderstreept Van Hassel in het daarop volgende verhaal, waarin een schrijfster een ‘je’ aanspreekt die haar schrijvende collega is, maar toch ook heel anders is dan zij; armer, minder geprivilegieerd. Die verschillen koken over wanneer hij iets opmerkt over het grote geld dat er met vaccinaties gemoeid is en zij hem meteen in de asociale hoek plaatst en uitbarst over de onlogica van complotten. En ze zich gaat schamen: dit verhaal is haar apologie. ‘Ik liet me leiden door mijn gevoel’, biecht ze. ‘Je was een goed mens, een van de beste mensen die ik kende.’

Die deemoed, die wortelt in klassenbewustzijn en -schaamte, kunnen we als het programma voor Milde klachten beschouwen – want de geprivilegieerde schrijfster (in het verhaal) moet daar iets mee. Zij ziet het als haar taak om ‘met een zaklantarentje’ te schijnen ‘op dingen die weggestopt zijn’ – of eigenlijk gaat dat dan weer over een schrijfster in een ander verhaal. Allemaal Van Hassel zelf, neem je tegen die tijd aan. Ook haar verhalen worden steeds explicieter en politieker.

Sjablonen

Steeds nadrukkelijker worden de personages getekend in termen van hun sociale en maatschappelijke positie. Ook de schrijfster, die – met haar man ‘die het afgelopen halfjaar van schrik twee zeilboten had gekocht, opknappers’ – ondanks haar goede bedoelingen toch bourgeois blijft. Dat dat de positie is waarvan zij naar de minderbedeelde ‘ander’ kijkt, toont ze zo transparant en eerlijk, maar het tekent ook het literaire effect van haar klassenbewustzijn. Door de personages te schetsen naar de sjablonen van hun klasse, beperkt Van Hassel ze. Ze ontsnappen niet aan de rol waarvoor ze gecast zijn, verrassen niet en wekken geen ander gevoel op dan (plichtmatig) medelijden. Ze blijven wat plat en dat is ongemakkelijk: het klassenverschil tussen de schrijfster en haar onderwerpen blijft dat licht over de ‘dingen die weggestopt zijn’ filteren.

Echte verbinding is niet zo eenvoudig. Zo toont het voorlaatste verhaal in de bundel, technisch ook het meest gewaagde en vernuftige verhaal, daar is Van Hassel op haar best. De verteller is een ‘wij’, een groep vrienden die (eindelijk weer) naar een concert gaat, de Matthäus, maar Van Hassel laat die wij-vertelling constant schakelen naar de gedachten en gevoelens van de individuen binnen de groep – verzwegen gedachten die de anderen niet horen. Is er dan wel een echt verbonden ‘wij’? Zo komt dat wij-perspectief onder druk te staan; een besef dat deze slotzin weerspiegelt: ‘Al wist ze dat het niet noodzakelijk wederzijds was, ze voelde zich met hen verbonden.’ Is dat mooi, of wrang? Het is de meest dubbelzinnige en betekenisvolle zin van dit boek.


André Platteel beschrijft de apocalyps als een clip van Michael Jackson

Een van de dingen die Rutger Bregman met De meeste mensen deugen heeft willen doen is ons bevrijden van het vermeende juk van William Golding, de schrijver van Lord of the Flies (1954), de canonieke roman over een groep jongens die na een vliegongeluk op een onbewoond eiland belanden. De jongens zijn keurig opgevoed, maar op het eiland verwilderen ze zienderogen en staan ze elkaar in een mum van tijd naar het leven. Het verval van de groep is illustratief voor de zogeheten ‘vernistheorie’ die ons volgens Bregman sindsdien in een ijzeren greep houdt: onder beschaafde omstandigheden kunnen mensen best sympathieke trekjes vertonen, maar er hoeft maar een beetje tegenspoed op hun pad te komen (zoals de ramp in Lord of the Flies) of het vernislaagje bladdert af en het beest komt in ze naar boven.

Bregman ziet niks in die vernistheorie en schotelde ons in zijn boek het verhaal voor van de groep jongens die in de echte wereld een keer op zo’n onbewoond eiland aanspoelden en die het prima met elkaar wisten te rooien. Kortom, onder ons vernis zit geen beest, maar een hartje van goud.

Maar dat is buiten André Platteel (1969) gerekend, die in zijn nieuwe, ambitieuze roman op zeker moment een sneer uitdeelt naar een optimist als Bregman. ‘Toen de wereld begon te wankelen’, merkt zijn verteller Jonathan op, ‘waren er van die slimmeriken die beweerden dat onder extreme omstandigheden het beste in mensen naar boven wordt gehaald, maar als je aan de rand van de afgrond staat, komt er iets anders naar boven.’

Voormalig motel

Jonathan, de verteller van Ooit waren we vogels, weet waar hij het over heeft: er heeft een ecologische ramp plaatsgevonden en de mensheid, althans een deel ervan, is vervallen in een toestand van anarchie. Er is geen overheidsbestuur meer, bendes maken de dienst uit, uit alle hoeken komen vluchtelingen aanzetten en de medische voorzieningen zijn schaars.

Lees ook
deze recensie

Still uit de film Sexy Beast met Ray Winstone Gary in de rol van de voormalige kluizenkraker Gary ‘Gal’ Dove.

Dit speelt zich allemaal af in de buurt van Miami, de stad die ook al zo’n prominente rol speelde in Platteels vorige roman, het verrassend sterke gangsterverhaal Alleen de eenzamen (2019). Jonathan, in de nieuwe roman, trok ernaartoe toen de stad onder water kwam te staan. Voorheen woonde hij in New York en schreef hij kritische essays over de toenemende klimaatproblematiek, maar toen Miami een paar jaar terug onder water kwam te staan pakte hij zijn boeltje op en trok hij erheen. In een voormalig motel vangt hij sindsdien vluchtelingen op. En hij leerde er een vrouwelijke arts kennen, Bobby heet ze, met wie hij een zoontje kreeg, Tommi.

Maar op het moment dat Platteel begint te vertellen maakt Bobby al geen deel meer uit van het gezin. In een paar jaar tijd is Jonathan veranderd van een intellectueel met een grootstedelijk, veilig leven naar een houtje-touwtje-hulpverlener met een kind – een kind dat ook nog eens niet helemaal gezond is.

Platteel heeft die post-apocalyptische wereld in Miami kundig aangekleed. De roman zit vol met tot de verbeelding sprekende, levendige details, van de inheemse bevolking, de Seminole, die het nu in Miami voor het zeggen heeft, tot de bende, de Wild Boys geheten, die probeert om de veiligheid in en rondom het motel te waarborgen, tot de leidersfiguur in deze mini-samenleving, de extravagante Drake. Wat je in de omliggende natuur wel en niet kunt eten, de ziektes die er in zo’n situatie uitbreken, het vrijwel totaal verdwenen dierenleven, de discussies of het wel verantwoord is om tussen het puin van de beschaving een kind op de wereld te zetten: je bent er helemaal bij en je hoopt dat het nooit zo zal worden.

Afgepeigerde figuranten

En toch moeten we Platteel niet zien als een realist, als een schrijver die aannemelijkheid het hoogste goed acht. Zijn romanuniversum is afschrikwekkend, maar ook altijd ergens fictief, een beetje zoals je vroeger naar de videoclip van Michael Jacksons ‘Thriller’ keek: bang, maar je ook bewust van het fictieve karakter ervan. Want monsters die dansen kunnen natuurlijk nooit alleen maar eng zijn. En doordat Jonathan schrijver is, oftewel iemand die altijd maar blijft associëren en kijken of er misschien een mogelijkheid bestaat om ergens een verhaal van te maken, lijkt de ernst van de situatie in Miami nooit helemaal tot hem door te dringen. ‘Soms denk ik dat het allemaal niet echt is, het motel een set van een toneelstuk met honderden afgepeigerde figuranten die alert maar wezenloos wachten op een startsignaal om hun karakters tot leven te wekken, met Drake als regisseur.’

Dat alles hem ontzettend vaak aan een boek doet denken komt het best tot uiting in een hoofdstuk dat volledig uit citaten uit andere boeken is opgetrokken. Op een zin van Virginia Woolf volgt een zin van Sylvia Plath, waarop dan weer een zin van Margaret Atwood volgt.

Net als in Alleen de eenzamen versmelt Platteel hier dus twee schrijfvormen: het realistische, tot op zekere hoogte geëngageerde schrijven en dat postmoderne, alles-is-al-een-keer-door-een-ander-geschreven en hier heeft u nog een handvol voetnootjes. Er zullen lezers zijn die dit cynisch vinden (want die tweede vorm is toch ergens een ontkrachting van de eerste), maar het intrigeert wel, het geeft de roman iets scherps. Stukken hinderlijker is Platteels neiging om de roman bomvol leed te proppen: zo is het middelste deel, waarin aandacht wordt besteed aan de getraumatiseerde jeugd van Jonathan, wel erg moeilijk verteerbaar. Het is dan alsof alles er in een keer in moest, terwijl een roman juist gebaat is bij dosering.


Salman Rushdie worstelt in Mes met zijn schrijverschap en de vraag hoe hij verder moet na de mislukte aanslag op zijn leven

‘Om kwart voor elf op 12 augustus 2022, op een zonnige vrijdagochtend in het noorden van de staat New York, werd ik aangevallen en bijna vermoord door een jonge man met een mes.’ Met deze feitelijke mededeling begint Mes van Salman Rushdie, dat gaat over zijn leven nadat Hadi Matar, een jonge 24-jarige extremist uit New Jersey, tijdens een optreden in het amfitheater van het Chautauqua-instituut de schrijver aanviel. Een prikkelende zin en wrang is het zeker: de auteur van De duivelsverzen die vanwege de fatwa die in 1989 door de Iraanse moslimleider Khomeini werd uitgesproken jarenlang moest onderduiken en leefde onder permanente Britse politiebescherming, werd alsnog op 75-jarige leeftijd met vijftien messteken bijna om het leven gebracht. Zo iemand, die dat overleeft, en vervolgens de pen weer oppakt, daar kun je toch alleen maar bewondering voor hebben?

Het zijn redenen om Mes, dat wordt gepresenteerd als ‘gedachten na een poging tot moord’, met de grootste welwillendheid te lezen, bijna ongeacht zelfs wat de auteur hierover op papier zou zetten. Maar dat zou te gemakkelijk zijn. Want Rushdie wil, zoals hij in Mes aangeeft, beoordeeld worden op zijn schrijverschap en niet op alle ‘Rushdies’ die hij door de jaren heen in de ogen van anderen is geworden. Hierover schrijft hij aan het einde van zijn boek: ‘Al sinds 1989 voel ik me ongemakkelijk over de andere Rushdies die er in de wereld rondgaan.’ Net als andere schrijvers – hij schaart zichzelf probleemloos in het rijtje Günter Grass, Jorge Luis Borges, Graham Greene – is hij zich ervan bewust dat hij leeft met een scheiding tussen zijn ‘openbare zelf’ en zijn ‘privé zelf’. ‘Ook ik ben zowel „Salman” als „Rushdie”,’ schrijft hij. Salman staat voor de man die thuis zit, ‘de man van zijn vrouw, de vader van zijn zoons, de vriend van zijn vrienden, die probeert te verwerken wat hem is overkomen, en nog steeds probeert boeken te schrijven’. Daarnaast zijn er al die andere ‘Rushdies’: de arrogante, egoïstische Rushdie (geschapen door de Britse roddelpers), het feestbeest Rushdie (de man die naar New York verhuisde en daar zijn vrijheid claimde), de duivelse Rushdie (de man die verzonnen is door vele moslims) en de ‘goede Rushdie’, de bijna-martelaar en het icoon voor de vrijheid van meningsuiting. Al die Rushdies, zo betoogt hij, leiden de aandacht af van de boeken zelf en zorgen er zelfs voor dat het onnodig is de boeken te lezen. ‘Dat is naar mijn idee de grootste schade die ik heb geleden, zowel vóór 12 augustus als dóór 12 augustus. Ik ben een vreemde vogel geworden, niet zozeer beroemd om mijn boeken als wel om de incidenten in mijn leven.’

Auteur in herstel

Dus hoe nu verder? Mes kan het beste gezien worden als een aftastend antwoord op deze kwestie. Want afgezien van een aantal scherpe analyses over de kracht van het woord, de gewelddadige invloed van religie en een aantal literaire overpeinzingen gaat dit boek met name gedetailleerd in op het lichamelijk herstel van de auteur. En dat is nogal wat: hoe hij na de aanslag een oog heeft dat erbij hangt als een uitpuilend ei, dat er speeksel over zijn wang druipt vanwege een gat in zijn wang of hoe zijn tong dichtgenaaid moet worden. En hoe hij, als hij eenmaal, ruim zes weken na de aanval, weer thuis in Manhattan is, fysiotherapie krijgt voor zijn zwaar beschadigde linkerhand.

Lees ook
dit interview

Salman Rushdie

Het leest als het relaas van een man die het gebeurde moet verwerken en dit nogal feitelijk, soms vol zelfmedelijden maar ook met de nodige zelfspot heeft opgeschreven. Het is kortom vooral Salman, de privé-man, die hier aan het woord is. Dat leidt tot heel wat clichématige inzichten waarbij hij de grens opzoekt van wat interessant kan zijn voor een breder publiek. Zo wijst hij vaak op ‘de helende, verbindende, inspirerende kracht van de liefde’ en krijgt de lezer telkens voorgeschoteld hoe geweldig de kleine kring van familieleden is die hem steunt – zijn twee zoons, zijn liefhebbende zus, zijn geweldige vrouw Rachel Eliza Griffiths, die hij in het boek introduceert als de ‘schrijfster, dichteres en fotografe’ en aan wie hij een apart hoofdstuk wijdt waarin hij hun liefde beschrijft. Over hun ontmoeting, waarbij hij getroffen door haar persoon pardoes tegen een glazen deur opliep, schrijft hij: ‘Ik voelde me als Ali Baba die de magische woorden leerde waarmee een grot vol schatten werd geopend – Sesam, open u – en daar, in het oogverblindende licht, was de schat, en dat was zij.’ Ironie wellicht, maar gezien de vele andere ophemelende citaten die hij verder over haar heen strooit, komt het niet zo over. Ook laat Rushdie het niet na te benadrukken hoe troostend en steunend de woorden van vrienden en wereldleiders waren, citeert hij woord voor woord de verklaring die president Biden aflegde uit solidariteit met de schrijver en ‘iedereen die staat voor de vrijheid van meningsuiting’, herhaalt hij de ‘krachtige woorden’ van president Macron en geeft hij tussendoor even een sneer aan het adres van Boris Johnson die ooit opperde dat Rushdie de ridderorde ‘voor verdienste voor de literatuur’ niet verdiende.

En wat te denken van de passage waarin Rushdie zijn afscheidsbrief aan zijn stervende vriend Martin Amis afdrukt. Is dat pure ijdelheid verpakt in een saus van literaire empathie? Of is dat omdat je, na zo’n extreem leven en al zo lang het middelpunt te zijn geweest van publieke haat en liefde, niet meer in staat bent het onderscheid te maken tussen ‘de privé zelf’ en ‘de publieke zelf’?

Fatwa

Het is een kwestie waar Rushdie overduidelijk mee worstelt. Aan het einde van het boek schrijft hij hoe hij zich in 1989 realiseerde dat er twee manieren zijn waarop de fatwa hem uit het lood kon slaan en hem als kunstenaar konden verwoesten: als hij ‘bange’ boeken zou gaan schrijven, of als hij ‘wraak’-boeken ging schrijven. ‘Beide opties zouden mijn individualiteit en onafhankelijkheid vernietigen en me tot louter schepping van die aanval maken. De aanval zou me in bezit hebben, en ik zou niet meer mezelf zijn.’

Om zich als auteur staande te houden, moest hij zich dus richten op fictie en vooral zijn rijke, associatieve geest blijven gebruiken. Het is vanuit die houding dat hij in Mes een fictief gesprek voert met zijn aanvaller, die hij niet bij naam noemt maar aanduidt als ‘de A.’ (de Achterlijke man, de Asshole). Dat doet hij op een erudiete wijze waarin hij ‘de A.’ – een jongen die slechts ‘een paar bladzijden’ uit het werk van Rushdie heeft gelezen – confronteert met zijn dogmatisme en hem weet te reduceren tot een miezerig persoon die de ‘verliezer’ is terwijl Rushdie er als ‘winnaar’ uitkomt.

In een latere passage waarin Rushdie zich inbeeldt wat hij tegen ‘de A.’ zou zeggen in de rechtszaal, schrijft hij: ‘Jouw inbreuk op mijn leven was gewelddadig en beschadigend, maar nu neemt mijn leven weer zijn loop, en het is een leven gevuld met liefde. Ik weet niet waar jouw dagen in de gevangenis mee gevuld zullen zijn, maar ik weet vrij zeker dat het geen liefde zal zijn. En als ik überhaupt aan je denk in de toekomst, zal dat met een schouderophalen zijn. Ik vergeef je niet. Ik vergeef je ook niet niet. Je bent gewoon irrelevant voor me.’

Harde woorden. Terecht. Maar schuilt daarin niet toch een vorm van wraak? Iemand laten weten dat hij er niet en ook nooit meer toe doet? Het is de wraak van de pen versus het mes. Daarmee lijkt Rushdie alsnog, terwijl hij dat niet wil, met dit boek te veel ‘in het bezit van de aanval’ te zijn. Het is te hopen dat hij in de toekomst zijn rijke geest weer zal kunnen aanwenden voor mooie romans.


Een zeldzame blik in de spiegel van een zelfbewuste strafadvocaat

Persoonlijke belevenissen, associaties en gedachtesprongen, belooft oud-strafadvocaat Inez Weski haar lezers in Het geluid van de stilte. En dat is geen woord te veel gezegd. Haar boek is een kettingbotsing van barokke aanklachten, radicale opvattingen en persoonlijke ontboezemingen. Vaak melodramatisch, hoog van de toren en ook nogal ongeorganiseerd. Bijeengehouden door een (vast ongewild) droogkomisch verslag van de 41 dagen voorarrest dat als rode lijn het boek enige structuur geeft. Die bracht ze ‘in alle beperkingen’ door in een kennelijk speciaal voor haar ingericht ondergronds (?) cellencomplex op een onbekende locatie en deels in de P.I. Nieuwersluis. Ze werd in april vorig jaar gearresteerd omdat ze als advocaat van Ridouan Taghi berichten naar hem zou hebben gesmokkeld, waardoor ze feitelijk onderdeel van diens criminele organisatie zou zijn geworden.

Het resultaat is een relaas waarin de auteur veel van zich afschrijft, maar ook veel vragen vermijdt. Haar belevenissen als verdachte in voorarrest redden het boek omdat ze daarin de val beschrijft die ze als advocaat van ‘statuur’ meemaakte, zoals ze zelf schrijft, naar die van verdachte handlanger. Waarmee feitelijk aan haar beroepsleven en haar reputatie een einde kwam. Ze laat goed de absolute macht van de Staat over de verdachte Inez W. zien, die haar locatie niet mag weten, geen band met haar dagelijks wisselende bewaarders mag krijgen, voor álles afhankelijk is van een slecht bereikbare meldkamer. Terwijl ze medicatie- en dieetafhankelijk is en daardoor kwetsbaar voor flauwtes, coma of erger. Dat roept natuurlijk vragen op over haar bejegening door justitie.

Lees ook
Arrestatie Weski toont precaire positie strafadvocaten

Advocaat Inez Weski werd vrijdag gearresteerd op verdenking van het doorspelen van informatie in de zaak-Taghi.

Verder wordt glashelder dat Weski er helemaal doorheen zit. Ze is aan het einde van haar Latijn, schrijft in pessimistische, duistere termen over de rechtspleging, over justitie, het openbaar bestuur, de samenleving en ook over haar eigen levensverwachting. Alles komt langs: de Toeslagenaffaire, de PVV-overwinning, het proces van Neurenberg, Big Brother in turbostand dankzij spyware, de Verelendung van het Openbaar Ministerie, de Shoah, Westerbork, haar vermoorde familie. Ze noemt zich een ‘redelijk verbitterde oud-advocaat’, tegen wie straks een proces wordt gevoerd op basis van bij elkaar geknipt bewijsmateriaal, ‘op schimmige wijze verkregen uit bulktaps’. Het OM duidt ze consequent aan als ‘de Vervolgers’. Weski lijkt in een eigen ‘film noir’ te zitten.

Kroongetuige

In één passage richt ze zich impliciet tot haar ‘voormalige cliënt R.’ met de belofte dat ze haar geheimhoudersplicht als advocaat nooit zal verzaken. Als in dit land ooit nog een advocaat wordt doodgeschoten dan is zij kandidaat, leid ik daar uit af. Dat justitie haar bescherming aanbood, mogelijk als kroongetuige, past daar bij. Het OM moet tevoren hebben geweten hoe levensbedreigend haar arrestatie zou zijn. Het maakt van het komende strafproces tegen Weski ook een schimmenspel. Ook als ze al zou willen ‘verklaren’ in de rechtszaal, dan kan ze dat niet. Ze is gegijzeld door de kennis die ze heeft. En de cliënt die ze had.

Lees ook
Het OM bood me aan kroongetuige te worden

Ex-advocaat Inez Weski over haar arrestatie: ‘Het Openbaar Ministerie bood me aan kroongetuige te worden’

De grimmige passages over het geheimhoudersrecht van advocaten en de structurele schending ervan door het OM, zijn daar niet los van te zien. Weski doet haar best haar boosheid te camoufleren, maar vermoedelijk kookt ze inwendig. Ze is in een val gelopen, waar ze ook zelf mee verantwoordelijk voor is.

In Het geluid van de stilte is de auteur nadrukkelijk op zoek naar zichzelf. Hoewel een publiek figuur, bekend van vele media-optredens, was ze altijd gereserveerd over haar persoonlijk leven. Nu lijkt ze voor het eerst openhartig. Ze schrijft uitgebreid over haar Joodse achtergrond, haar diepe ambitie om recht te doen en de generaties die haar daarin zouden zijn voorgegaan. Het leidt tot nogal zonderlinge passages over niet bij naam genoemde rabbijnen, schriftgeleerden, filosofen en wetenschappers in haar familie met wortels in het Midden-Oosten, maar ook Estland. Met wie ze diepe verwantschap voelt. Als geëngageerd jurist positioneert Weski zichzelf ergens halverwege Rosa Luxemburg en Richard Dreyfus: collega-martelaren van de rechtsstaat, op de barricade tegen onrecht dat diepe historische wortels heeft, waar zij, genetisch geprogrammeerd naar ze zelf meent, de strijd mee aanbindt.

Wie op zelfreflectie rekent van een strafadvocaat over decennia belangenbehartiging van vooral zwaardere criminelen, komt bedrogen uit. Wat je wel krijgt is een zeldzame blik in de spiegel van een zelfbewuste strafadvocaat die nog altijd strijdbaar is. Maar die ook nog steeds haar kaarten tegen de borst houdt.


Schrijver Michaïl Sjisjkin: ‘Rusland leeft in een historisch getto’

De afgelopen tien jaar las de Russische schrijver Michaïl Sjisjkin (Moskou, 1961) heel wat boeken van westerse Ruslandkenners, die aan hun publiek hun ideeën over Rusland uiteenzetten: waarom het zo’n vreemd land is en waarom het belangrijk is met Poetin in gesprek te blijven. Sjisjkin ergerde zich groen en geel aan zulke boeken, waarin voor dialoog met Poetin werd gepleit, en waarop het westerse beleid was gestoeld. „Sinds de Krim-annexatie was mij duidelijk dat we niet Poetins regime, maar juist zijn tegenstanders moesten steunen. We hadden de Olympische Spelen in Sotsji moeten boycotten, evenals het WK voetbal in Rusland van 2018. Maar het tegendeel gebeurde: iedereen reisde gretig naar Rusland, terwijl de oorlog in Oekraïne al vier jaar aan de gang was. Geen wonder dat Poetin dat opvatte als steun voor zijn agressie. Daarmee werd de deur naar de grootschalige invasie van Oekraïne in 2022 geopend.”

Om zijn ergernis de baas te worden, besloot Sjisjkin zelf een boek te schrijven. Al in 2019 had hij, samen met de, in september 2022 overleden, Duitse journalist Fritz Pleitgen Frieden oder Krieg. Russland und der Westen geschreven. Het was een dialoog tussen de Russische schrijver, die waarschuwde voor Poetins agressie, en de Duitse voormalige Rusland-correspondent, die vooral het Westen de schuld gaf voor de verslechterde betrekkingen met Moskou. „Toen Poetin in 2022 Oekraïne binnenviel, moest Fritz toegeven dat ik gelijk had gehad”, zegt Sjisjkin via Zoom vanuit een dorp nabij Basel in Zwitserland, het land waar hij sinds 1995 woont.

Al sinds de annexatie van de Krim en de Russische inval in de Donbas van 2014 probeert Sjisjkin aan zijn lezers in het Westen de snode plannen van Vladimir Poetin duidelijk te maken. Maar zijn inspanningen hadden weinig resultaat. Na de invasie van Oekraïne pakte Sjisjkin daarom de pen en bewerkte hij Frieden oder Krieg tot Mijn Rusland. Oorlog of vrede? In het boek koppelt hij de geschiedenis van zijn land aan die van zijn eigen familie, die in de Stalintijd zwaar was getroffen door oorlog en repressie. Centraal staat de relatie tussen de Russische staat en de bevolking, en de eindeloze cyclus van geweld en terreur waarin zij elkaar al eeuwen gevangen houden. „Denk daarom niet dat er na Poetins dood iets wezenlijks zal veranderen in Rusland. Na hem zullen anderen uit zijn kliek hem opvolgen.”

Lees ook
Alles om aan de macht te blijven: drie boeken over de frustraties van Poetin

Vladimir Poetin tijdens de Marinedag parade op 31 juli 2022.

U woont sinds 1995 in Zwitserland, waar de miljarden van het Russische regime zijn gestald. Hoe kijkt men daar aan tegen de oorlog in Oekraïne?

„Toen de oorlog begon kwam er, net als in de rest van het Westen, een golf van solidariteit met Oekraïne op gang. In Zürich stonden veertigduizend mensen op het centrale plein om hun steun aan de Oekraïeners te betuigen. Nog nooit waren de Zwitsers zo massaal op een politieke bijeenkomst verschenen. In een toespraak zei ik toen dat voor Zwitserland de tijd van de neutraliteit, dat heilige huisje, voorbij was. Iedereen was het met me eens, omdat we allemaal Oekraïne wilden steunen en in de overwinning geloofden. Maar na twee jaar is het pijnlijk om te zien hoe die solidariteit af lijkt te brokkelen. Niet alleen in Zwitserland, maar wereldwijd. Kijk naar Polen, dat Oekraïne het meest heeft geholpen. Daar blokkeren boeren nu de grens, omdat ze in Oekraïne een concurrent in de graanhandel zien.

„De solidariteit is omgeslagen in de wens om zo snel mogelijk vrede te sluiten. Sommigen vinden dat er opnieuw bruggen gebouwd moeten worden naar het Rusland van Poetin. Men gaat ervan uit dat hij het conflict middels een wapenstilstand wil bevriezen. Het idee heeft postgevat dat het Zelensky is, die de oorlog wil voortzetten. Daarom zeggen politici in Amerika en andere landen steeds vaker dat we, als we vrede willen in Oekraïne, druk op Zelensky moeten uitoefenen.”

Toch was u een jaar geleden nog overtuigd van een Oekraïense overwinning.

„Klopt, maar nu ben ik erg pessimistisch over de toekomst. Oekraïne heeft zowel wapens als soldaten nodig. Maar de soldaten raken op en het Westen levert opzettelijk niet alle wapens die nodig zijn om Oekraïne tot onderhandelingen te dwingen en het conflict te bevriezen. Westerse politici zijn in mijn ogen absoluut niet geïnteresseerd in een overwinning van Oekraïne, omdat een nederlaag voor Poetin binnen Rusland kan leiden tot chaos en anarchie en dat wil niemand in een land met kernwapens.

„Ook in Oekraïne wordt de situatie met de dag ingewikkelder. Het Russische leger vernietigt er alle infrastructuur. En het is onduidelijk wat de volgende winter zal brengen. Want de Russische strategie is niet om Kyiv met tanks in te nemen, maar om het uitgeputte Oekraïense volk in opstand te brengen tegen zijn regering, om ervoor te zorgen dat de Oekraïners zelf vrede en onderhandelingen met Poetin eisen.”

Aanvankelijk verwachtte iedereen dat Poetin vroeg of laat dood zou gaan, waarna er verandering zou kunnen komen.

„Ja, maar toen populaire Telegram-kanalen in Rusland ineens begonnen te beweren dat Poetin al in oktober was overleden en dat de man die we steeds op televisie zagen een dubbelganger was, kwam het besef dat de macht zelfs met Poetins overlijden niet zou veranderen. De piramide van het Kremlin is zo stevig gebouwd dat er na Poetins dood hoogstens een strijd aan de top zal ontbranden tussen de verschillende clans. Het systeem kan niet instorten en zal blijven zoals het is. En dat is een griezelig vooruitzicht. Daarom maken zelfs belangrijke democratische oppositieleiders in ballingschap, zoals Garri Kasparov of Michaïl Chodorkovski, geen kans. En zij die opstonden tegen regime, zoals Aleksej Navalny, werden gedood en anderen zitten achter de tralies. Russen associëren democratie sinds de jaren negentig met chaos, terwijl zij juist uit alle macht stabiliteit willen. Zelfs als er vrije verkiezingen worden gehouden, zullen democraten als ‘verraders’ worden gewantrouwd. Kortom, in Rusland zal deze verschrikkelijke situatie blijven bestaan, zoals het al eeuwen gebeurt. En het volk zal het regime blijven gehoorzamen.”

Komende week is Poetins inauguratie. Oproepen van de oppositie en van het Europees Parlement om zijn regering niet te erkennen, lijken nog weinig vruchten af te werpen. Is het Westen banger voor een Rusland zonder Poetin, dan voor een Rusland met Poetin?

„Was het in de twintigste eeuw soms anders? Honderd jaar geleden wilde het Westen aanvankelijk de Sovjet-Unie niet erkennen. Maar toen het erop aankwam deed het dat wel, omdat een Sovjet-regering beter is dan geen regering. Toen Stalin in 1944 de Baltische staten inlijfde, erkende het Westen dat evenmin. Desondanks deed iedereen daarna gewoon zaken met Stalin, én met Chroesjtsjov en Brezjnev na hem. Hetzelfde zal gebeuren met Poetins opvolger. Die persoon zal moeten voorkomen dat Rusland uiteenvalt, bijvoorbeeld als gevolg van etnische conflicten.”

In uw boek schrijft u dat Rusland in het verleden leeft. Wat bedoelt u daarmee?

„Rusland leeft in een historisch getto. Een land kan namelijk alleen veranderen als het openstaat voor de wereld. Dat gebeurde indertijd in het tsaristische Rusland, toen Peter de Grote de grenzen openstelde om westerlingen binnen te halen. Na hem belandden er tsaren uit Duitse families op de troon: Catharina II de Grote en Peter III. Poetin wil die banden met de buitenwereld beperken, om buitenlandse invloeden tegen te gaan. Dat lukt hem uitstekend: Rusland wordt steeds verder van de buitenwereld afgesloten. Kijk alleen al naar het Russische Wikipedia, Ruwiki. Je kunt er alle artikelen van Wikipedia vinden, maar dan in gecensureerde versie. Zo kunnen Russen in het lemma over mij alles lezen over mijn romans, maar niet dat ik tegen de oorlog en het Poetin ben.”

Lees ook
dit verhaal

Rusland heeft pas een toekomst na een totale nederlaag

U schrijft over het belang om te laten zien dat de Russische cultuur en taal niet van Poetin zijn, maar van iedereen

„Het is niet om aan te zien hoe het Poetin-regime de Russische cultuur vernietigt en deze wereldwijd in gevaar brengt. We moeten er alles aan doen om dat te voorkomen en om de Russische cultuur te behouden voor de toekomst. Op dit moment is de kloof tussen Oekraïne en Rusland te groot en is die gevuld met bloed en pijn en dood. Met iedere raket, met ieder gedood kind, wordt de kloof groter. Maar vroeg of laat zal deze oorlog eindigen en zullen we weer bruggen moeten proberen te slaan tussen onze beide volkeren. Misschien zal het niet onze generatie zijn, maar wel de volgende generatie of die daarna: de schrijvers, musici en kunstenaars van de toekomst. Om dit voor elkaar te krijgen moeten we de Russische cultuur haar waardigheid teruggeven, zodat er in de toekomst mensen zullen zijn, die deze opgave kunnen en willen voltooien. Wij moeten hen helpen.”

Wat kan de Russische culturele sector, die nu grotendeels in ballingschap leeft, concreet doen?

„Ik zie het als mijn taak om de vrije Russische literatuur en het vrije woord te helpen behouden. Schrijvers als ikzelf, die al een naam hebben, worden vertaald door westerse uitgeverijen. Maar de jongere generatie Russische auteurs kan niet publiceren in eigen land en geen enkele westerse uitgeverij zal hun boeken vertalen. Daarom heb ik samen met Zwitserse slavisten een literaire prijs bedacht met de naam ‘DAR’ (Russisch voor ‘gave’). De winnaar krijgt een vertaling van zijn werk in het Engels, Duits en Frans. Zo biedt deze prijs zowel de kans aan Russischtalige auteurs om hun wereld te ontsluiten als een manier om de taalbarrières te slechten.

„DAR is nadrukkelijk geen Russische prijs, iedereen die schrijft en leest in het Russisch is onze doelgroep. Het is een nieuw begin, een manier om de geschiedenis van de Russische cultuur te herdefiniëren en te bevrijden en het actuele debat over dekolonisatie en post-imperialisme om te zetten in daden. Het is enorm veel werk, maar iedereen wil helpen en bekende Russische auteurs zoals Boris Akoenin, Ljoedmila Oelitskaja, Dmitri Gloechovski, Dmitri Bykov steunen het initiatief. We hopen de prijs in de herfst aan te kondigen.”

Denkt u dat Oekraïners hieraan mee willen doen?

„Dat is onze grootste zorg. Het Oekraïense ministerie van Cultuur heeft schrijvers verboden om samen met Russische auteurs op te treden, zelfs als die tegen de oorlog zijn. Twee jaar geleden trad ik op met mijn Oekraïense collega’s en goede vrienden Andrej Koerkov en Joerij Androechovytsj. Het was een succes, de zalen zaten vol. Maar Androechovytsj kreeg veel kritiek, collega’s zeiden ‘Joerij, alle Russen zijn stront en jij stinkt nu ook.’ Gelukkig zijn er Oekraïense schrijvers die gezegd hebben dat ze hun boeken zullen insturen voor onze prijs. Het is ouderwets om mensen te categoriseren naar hun paspoort, de mens van de toekomst bepaalt zelf zijn identiteit.”


In haar nieuwe verhalenbundel laat Claire Keegan subtiel zien hoe mannen de ruimte innemen

Na het succes van Dit soort kleinigheden en Pleegkind is er weer een dun boek met proza van Claire Keegan uitgekomen: onder de titel Op het allerlaatste moment werden drie verhalen van haar gebundeld. De ondertitel, ‘Verhalen over vrouwen en mannen’, verklaart de keuze voor juist deze verhalen: ze gaan, inderdaad, over de verhouding tussen vrouwen en mannen.

Zo is daar bijvoorbeeld Cathal, die aan het begin van het eerste verhaal, ‘Op het allerlaatste moment’, op kantoor in Dublin uit het raam staart. ‘Hoog in de lucht zwermde een kameraadschappelijk schermutselende vlucht zwaluwen.’ Een mooi beeld, dat je meteen al op het verkeerde been zet: op de schermutselingen die we in deze drie verhalen gaan tegenkomen, is het woord ‘kameraadschappelijk’ niet echt van toepassing.

Kantoorklerk Cathal blikt gedurende de dag terug op zijn verhouding met Sabine. Pas gaandeweg krijg je door hoe binnen die verhouding de verhoudingen lagen. Cathal blijkt er nogal rigide en naïeve opvattingen op na te houden. ‘Dat was juist een van de pijnpunten, het feit dat ze niet luisteren wilde en dingen meestal op háár manier wilde doen.’ Als Sabine bij hem intrekt, blijkt dat Cathal er geen rekening mee heeft gehouden dat ze spullen heeft, dat ze zonder make-up in een trainingspak door het huis loopt; hij heeft zich alleen een voorstelling gemaakt van haar-aan-zijn-zijde, nooit van haarzelf. En terwijl Cathal terugblikt, krijgt de lezer langzaam door op welke dag dit verhaal zich afspeelt.

In ‘De langzame, pijnlijke dood’ mag een schrijfster veertien dagen lang resideren in het (daadwerkelijk bestaande) Heinrich Böll-huis aan de Ierse kust. Meteen al de eerste dag wordt ze gestoord door een Duitse literatuurprofessor die zegt toestemming te hebben om in het huis rond te kijken. Tegen haar zin nodigt ze hem binnen, en ze slaagt er pas na veel moeite in om hem weer naar buiten te krijgen. ‘Antarctica’ is het oudste verhaal van de drie. Een getrouwde vrouw gaat naar de grote stad met de bedoeling met een onbekende naar bed te gaan. Ze speelt het klaar, maar de man blijkt, op z’n zachtst gezegd, niet zo aardig als hij zich voordeed. Het ‘verrassende’ einde is nogal voorspelbaar, en daardoor is dit het minst interessante verhaal van de drie. Goed geschreven, dat wel, maar de eerste twee verhalen zijn gelaagder, ook omdat ze over ‘normalere’ mannen gaan. Keegan laat subtiel maar onomwonden zien hoe die mannen ruimte innemen, hoe vanzelfsprekend ze dat doen, hoe ze geen vraagtekens zetten bij de ingesleten aanspraken op het bezit van die ruimte; de vraagtekens zetten ze juist bij het gedrag van de vrouwen die ze in die ruimte tegenkomen.

Lees ook
Claire Keegan schreef een mooie novelle over een klein meisje dat in een wereld belandde waar alles mooier en zachter was

Het naamloze meisje belandt bij het kinderloze echtpaar Kinsella in een weldadige omgeving.

‘Ierse mannen’

Het is jammer dat Keegan juist in deze twee verhalen een paar elementen inbrengt die de boodschap nog moeten versterken. In het eerste verhaal vertelt Sabine aan Cathal over een gesprek dat ze met een vriendin had over ‘Ierse mannen’ en wat die van vrouwen willen. In het tweede verhaal valt het oog van de schrijfster-in-residentie toevallig op een krantenbericht waarin de achterstandspositie van Ierse vrouwen bij echtscheidingen wordt aangekaart.

Beide ingrepen komen nogal uit de lucht vallen. Je ziet wat Keegan hier wil: de scheve verhoudingen tussen mannen en vrouwen in een breder kader plaatsen, laten zien dat die verhoudingen ook spelen in de wereld buiten de verhalen. Maar het werkt averechts. Wanneer de boodschap te expliciet in de tekst wordt gestopt, dreigt die tekst een eenduidige illustratie bij een thema te worden en verliest het zijn kracht.


De nieuwe bestseller van Ann Napolitano verwijst op allerlei manieren naar de klassieker Little Women

Denk je als verlegen jongen een date te hebben met één meeslepend meisje, komen er vier opdagen. Vier exemplaren met wilde krullen en donkere ogen: zussen. Verknochte zussen, met een vaststaande rolverdeling en dynamiek onderling, hun toekomstdromen in overleg reeds keurig verdeeld.

Hello Beautiful, de tweede roman van Ann Napolitano, die in vertaling ietwat stijfjes Je bent prachtig heet, is net als Napolitano’s debuut Lieve Edward (2020) een bestseller in Amerika. Het is dan ook een alleszins smeuïge, knap opgebouwde gezinsgeschiedenis, met erin verweven allerlei verwijzingen naar de klassieker Little Women (Onder moeders vleugels) van Louisa May Alcott.

Je bent prachtig beslaat bijna veertig jaar, van 1960 tot 2008. Napolitano toont de wereld door de ogen van verschillende personages, te beginnen bij de verlegen jongen: William. Meteen in de eerste zin van het boek wordt waar het hier om gaat – familie, verbinding – op scherp gezet: ‘De eerste zes dagen van zijn leven was William Waters geen enig kind.’ Maar op de zevende dag sterft ineens zijn drie jaar oudere zusje. Vanaf dan is William een verdoemde eenling, die schutterend door het leven sluipt, beschaamd dat hij bestaat.

Lees ook
Intelligente nieuwe versie van geliefd ‘Little Women’

De vier zussen March, van links naar rechts Meg (Emma Watson), Amy (Florence Pugh), Jo (Saoirse Ronan) en Beth (Eliza Scanlen) in ‘Little Women’.

In het gezin Padavano, van wie de oudste dochter in de collegebanken bij William belandt, gaat het er tegengesteld aan toe. Het is een hechte, warme troep, waarin de vier meisjes Julia, Sylvie, Emeline en Cecilia leven onder de knoet van moeder Rose en haar aanbeden vrouwelijke heiligen: Catharina van Siena, Clara van Assisi, Maria Goretti en nog een heleboel meer. Hun beeltenissen hangen in de huiskamer. Julia, verliefd op William, schaamt zich ervoor, net als voor ‘de bloemetjesbank met zijn plastic hoes’. Maar William heeft nog nooit zo’n warme, rijke omgeving meegemaakt. Hij kan zijn geluk niet op als ze trouwen.

Het knappe van Napolitano is dat ze alles op een presenteerblaadje lijkt aan te reiken, maar het zo weet te draaien dat je telkens verrast wordt. Dankzij de perspectiefwisselingen en tijdsprongen ontdek je dat niets vastligt, dat alles anders loopt dan voorzien. Wat warm was kan evengoed afkoelen, dan wel bevriezen. Napolitano, die zich in Lieve Edward al een meester in zowel plot als psychologie betoonde, blinkt niet zozeer stilistisch, als wel inhoudelijk uit in het aanbrengen van nuance. Als iets eenmaal duidelijk is, hamert ze er wat te veel op, in zinnen die hompelen, wellicht ook door de vertaling: ‘Ze naaide haar leven en haar hart aan elkaar’; ‘William voelde een warmte door hem heen gaan.’

De benauwenis van eenling William is uiteindelijk niet veel groter dan de benauwenis van de gezinsleden Padavano. Net als de meisjes March in Little Women, dat ze met z’n allen keer op keer herlezen, vallen de vier zussen als kind haast samen, hun fantasieën vloeien in elkaar over. Maar vanaf de puberteit is het gedaan met de eensgezindheid: waar de een zomaar zoent met jongens, mikt de ander op een degelijke echtgenoot.

Een sterfgeval, twee geboortes, maar ook onvoorziene sleur zet de zaken op scherp. En dan blijkt iedereen, hoe verknocht ook, voor zichzelf te moeten zorgen. Je bent prachtig is een verkenning van wat verbinding tussen mensen, gezinsleden, is. Het is knap hoe Napolitano processen van herijken, afstoten en hervinden vervlecht.

<dmt-util-bar article="4197733" headline="De nieuwe bestseller van Ann Napolitano verwijst op allerlei manieren naar de klassieker Little Women ” url=”https://www.nrc.nl/nieuws/2024/05/02/de-nieuwe-bestseller-van-ann-napolitano-verwijst-op-allerlei-manieren-naar-de-klassieker-little-women-a4197733″>

Laatste boek van Gabriel García Márquez postuum uitgegeven: ook dit keer vertelt hij soms met enkele woorden een heel verhaal

Er bestaat zoiets als de literaire sensatie; de ervaring dat wat je al lezend meemaakt, je direct in contact brengt met de verbeelding van de schepper. Terwijl je wordt meegezogen in een verhaal, ben je je er óók van bewust dat het allemaal maar verzonnen is, een vertelsel. Die literaire sensatie is verwant aan Johan Huizinga’s historische sensatie die op kan treden door het contact met een object, tekst of beeld uit het verleden. Huizinga schreef over ‘het gevoel […] van een onmiddellijk contact met het verleden, een (lach niet) bijna ekstatische gewaarwording van niet meer mij zelf te wezen, van over te vloeien in de wereld buiten mij’.

De literaire sensatie beleefde ik als tiener bij het lezen van Honderd jaar eenzaamheid van Gabriel García Márquez. Dat begon met de emblematische beginzin: ‘Vele jaren later, staande voor het vuurpeloton, moest kolonel Aureliano Buendía denken aan die lang vervlogen middag, toen zijn vader hem meenam om kennis te maken met het ijs.’ De sensatie kwam op pagina 111 in de vertaling van C.A.G. van den Broek (nog steeds mijn favoriet). Halverwege een razende opsomming over het leven van kolonel Aureliano Buendía las ik daar: ‘Hij ontkwam aan veertien aanslagen, drieënzeventig hinderlagen en het vuurpeloton.’

Terwijl ik verder door de zinnen schoot, was daar even de gedachte: ‘Hé, hij is helemaal niet doodgeschoten, daar heb ik vast overheen gelezen.’ Wat verder kwam het echte besef: Ik had niets gemist. De schrijver had de man die hij in zijn eerste zin gedood leek te hebben, hier terloops tot leven gewekt – terwijl hij trouwens nog steeds niet had verteld wat er was voorgevallen. Dát kon je dus met woorden bewerkstelligen! Het was inderdaad (lach niet, zou Huizinga zeggen) een bijna extatische gewaarwording, een tegelijkertijd ín en buiten het verhaal staan.

Lees ook
Herinneringen aan de laatste jaren van de literaire grootheid García Márquez

Gabriel García Márquez in 1990.

Het is ook een verteltrucje, een handigheidje, weet ik 35 leesjaren later. Maar dat zou miskennen welke gevolgen die literaire sensatie had. Het werd liefde. Ik raakte verslingerd aan het werk van García Márquez, las alles wat er vertaald was, viel mensen lastig met leestips en aanwijzingen, legde een verzameling aan van vertalingen van Honderd jaar eenzaamheid in meer dan tien talen die ik niet kon lezen.

Dit voorjaar, tien jaar na de dood van Gabriel García Márquez (1927-2014) is er ineens een nieuw boek, In augustus zien we elkaar. Over het manuscript was de auteur bij leven, eh, nogal ondubbelzinnig: „Dit boek is niks. Het moet vernietigd worden.” Dat werd het niet; met de rest van de literaire nalatenschap werd het overgebracht naar het Harry Ransom Center in Austin, Texas. In hun voorwoord bij de uitgave schrijven de zoons van ‘Gabo’ dat de tekst hun bij herlezing meeviel. ‘Het was een wedstrijd tussen het perfectionisme van de kunstenaar en zijn afnemende geestelijke vermogens.’ Zij opperden dat hun vader door zijn teruglopende verstandelijke vermogens ook niet meer in staat was om te zien wat er goed was aan het boek.

Liefde op ‘latere leeftijd’

Vijfentwintig jaar geleden las García Márquez op een bijeenkomst in Madrid een hoofdstuk uit En agosto nos vemos. Het was destijds de bedoeling dat het met nog drie novellen zou worden uitgegeven, allemaal handelend over de liefde op ‘latere leeftijd’. De andere novellen kwamen er niet, ook al omdat de auteur werd ingehaald door voortschrijdende dementie. Aan In augustus zien we elkaar bleef García Márquez kleine aanpassingen doen – ook achterin de Nederlandse uitgave zijn enkele typoscriptpagina’s gepubliceerd. Dat de zoons van de schrijver nu tot publicatie overgaan is in de eerste plaats te begrijpen vanuit commerciële motieven (er is ook een Netflixserie naar Honderd jaar eenzaamheid in de maak). Los daarvan lijkt het me uit cultuurhistorische motieven goed te verdedigen. De novelle is een zo goed als voltooid product; geen postuum knip- en plakwerk van de erven. De wereldliteratuur heeft hoe dan ook veel te danken aan nabestaanden die de vernietigingswensen van gestorven schrijvers negeerden. García Márquez beschouwde Kafka – wiens vriend Max Brod weigerde het nagelaten oeuvre te vernietigen – als een van de auteurs die hem in belangrijke mate hadden gevormd.

Ook een niet zo goed boek van een briljante auteur is de moeite waard. Dat is vrij precies wat In augustus zien we elkaar is. In een slordige honderd pagina’s wordt het verhaal verteld van Ana Magdalena Bach, een bij aanvang van het boek 47-jarige vrouw – dat ‘op latere leeftijd’ moeten we kennelijk met een korreltje zout nemen – die elk jaar in augustus de boot neemt naar een eiland voor de Caraïbische kust om daar gladiolen op het graf van haar moeder te leggen. Die reisde bij leven graag naar het eiland, al kwam haar verlangen om er begraven te worden voor de familie uit de lucht vallen. Op de eerste bladzijden stapt Ana Magdalena in dezelfde versleten taxi als elk jaar. Onderweg volgt een typisch García Márquezbeeld: ‘Hij moest capriolen uithalen om roekeloze varkens en naakte kinderen, die hem als stierenvechters uitdaagden, te ontwijken.’ De reis gaat naar een hotel vol vergane glorie, waar de auteur eerst beschrijft hoe ze zich in haar kamer even opknapt: ‘Na zich te hebben afgedroogd woog ze voor de spiegel haar borsten, die nog rond en fier waren ondanks haar twee bevallingen.’ Meer dan over liefde op latere of niet zo heel veel latere leeftijd gaat het verhaal over lust. Tot haar eigen verbazing belandt Ana Magdalena – thuis onderdeel van een stabiel huwelijk in de culturele elite – in bed met een man die ze in het hotel ontmoet. Het samenzijn brengt haar in de war, des te meer doordat ’s ochtends blijkt dat de man niet alleen is weggeslopen, maar dat hij voor vertrek ook een biljet van twintig dollar in het boek naast haar bed heeft gestoken.

Het avontuur heeft een dubbele uitwerking op Ana Magdalena. Aan de ene kant is daar haar woede over het vernederende bankbiljet, daartegenover staat haar verlangen naar een nieuwe vrijheidsnacht op het eiland. García Márquez beschrijft hoe in de vier volgende jaren ze op zoek gaat naar het vrijheidsgevoel van de nacht op het eiland: nieuwe mannen, nieuwe kansen. Dat blijkt niet eenvoudig. Het ene jaar blijkt de man met wie ze slaapt achteraf een gevaarlijk figuur, met die van een ander jaar is het heerlijk, maar er zijn ook jaren waarin geen enkele verwachting wordt ingelost. Soms overweegt ze willekeurige automobilisten aan te houden. Tussendoor verplaatst de vertelling zich naar haar leven thuis, waar Ana Magdalena’s verwarring toeneemt terwijl haar vertrouwen in de huwelijkse trouw van haar echtgenoot afneemt.

Wat goed is aan In augustus zien we elkaar is de dubbelheid van Ana Magdalena’s eilandreisjes: de extase van de eerste nacht botst op de afschuwelijke herinnering aan de twintig dollar. Ook zie je bij vlagen de kracht waarmee García Márquez ineens een halve roman in een halve zin kan verstoppen, zoals wanneer hij over Ana Magdalena en haar echtgenoot schrijft: ‘In een bepaalde periode gingen ze naar liefdesmotels, zowel heel chique als heel armoedige, totdat er op een nacht een gewapende overval plaatsvond en ze volledig werden uitgekleed.’

Er is ook het een en ander minder goed. Veel beschrijvingen zijn sleets, de ontwikkelingen in ‘thuis’ zijn voorspelbaar en vooral: het verhaal mist een stuwende kracht. De parade van mannen op het eiland lijkt willekeurig en komt plotseling tot stilstand. Alsof de schrijver na vijf mannen geen puf meer had om een nieuwe te verzinnen. Over het slot zal ik verderop iets verraden.

Explosie van creativiteit

In The New York Times werd geklaagd dat de feilen van In augustus zien we elkaar de herinnering aan de grootse verteller García Márquez vertroebelden. Dat lijkt me overdreven, maar het contrast is evident. Dat blijkt des te meer uit een geweldig (helaas onvertaald) boek dat vorig jaar verscheen: Las cartas del Boom, een verzameling brieven die Julio Cortázar (1914-1984), Carlos Fuentes (1928-2012), Gabriel García Márquez en Mario Vargas Llosa (1936) uitwisselden in de tweede helft van de jaren zestig en de jaren zeventig. Het was de periode waarin zij de Latijns-Amerikaanse literatuur naar het centrum van de wereldliteratuur schreven. Via hun brieven land je midden in die explosie van creativiteit. Op 30 oktober 1965 vraagt García Márquez terloops aan Fuentes wat die van de titel Cien años de soledad vindt. ‘Hoe klinkt dat?’ Volgens de legende schreef García Márquez zijn ruim 400 pagina’s dikke meesterwerk in veertien razende maanden, maar uit de brief blijkt dat hij in die periode met nog een ander boek in zijn hoofd zat. ‘Ik heb eindelijk de oplossing voor de dictator ontdekt […] Weet je nog dat mijn probleem was dat ik de hele sociaal-historische-economische-politieke context wilde geven? Wat een flauwekul! […] De roman moet de monoloog van de dictator zijn, afgeleefd, verward, doof en al bijna helemaal kierewiet, terwijl hij probeert zich te rechtvaardigen voor zijn daden in 92 jaar machtsuitoefening tegenover een volkstribunaal dat hem berecht in een honkbalstadion.’ Uiteindelijk zou De herfst van de patriarch (1975) er niet precies zo uitzien, maar het is sensationeel om van zo nabij te zien hoe de verbeelding van een schrijver midden in de ene roman alweer naar een volgend werk galoppeert.

Tussendoor lees je over de twijfels van de schrijver, die stelt dat hij het zich financieel niet kan veroorloven om zo lang aan een roman te werken. In de loop van 1967 begint het hem te dagen dat de tijden zullen veranderen. Zo is Fuentes helemaal door het dolle heen als hij de eerste fragmenten van Honderd jaar eenzaamheid heeft gelezen – en nog veel enthousiaster in een brief aan Cortázar als hij het hele boek uit heeft, volledig overdonderd door de ‘radicaal bevrijdende verbeelding’ van zijn vriend, die volgens hem heel Latijns-Amerika bevrijdt. Zo schrijven ze elkaar de hele tijd: jongens, áárdige jongens, op de drempel van de wereldfaam. Die kwam binnen een paar maanden na verschijning voor García Márquez. ‘Dat boek heeft mijn leven vernietigd’, zou hij later zeggen, verwijzend naar de eenzaamheid die volgens hem onlosmakelijk met de roem verbonden was.

De radicaal bevrijdende verbeelding hapert bij In augustus zien we elkaar, maar de tomeloze energie van de brieven biedt ruimte voor een andere, empathischer, lezing van de novelle. Daarin is Ana Magdalena Bach een vrouw die zoekt naar een bevrijdende ervaring, maar die deze man na man niet kan terugvinden. Zo bezien gaat het verhaal over iemand die tracht terug te keren naar iets moois uit haar verleden, maar daar niet in slaagt. Zoals de oude schrijver García Márquez, afgeleefd en verward, vergeefs probeerde nog een goede roman op de vergankelijkheid te veroveren. Met dat in gedachten krijgt het slot van de novelle nieuwe kracht. Ana Magdalena komt dan thuis een grote zak, gevuld met de overblijfselen van haar moeder, die ze heeft laten opgraven. De reisjes naar het eiland zijn voorbij. In mijn verbeelding zie ik nu steeds de schrijver voor me, ook zeulend met een zak botten, zich excuserend: ‘Ik heb het geprobeerd, maar dit is alles wat er nog is.’ Zo levert ook In augustus zien we elkaar een literaire ervaring op.