We waren allemáál onze partner verloren, en iedereen ging anders om met het verdriet

„Hallooo, lieve dames en heer, lotgenoten”, schrijft Arno in onze appgroep. Hij vertelt dat hij zijn therapiesessies heeft afgerond en dat het nu „eigenlijk redelijk goed” met hem gaat. De boomlange vrachtwagenchauffeur, hij is eindvijftiger, is benieuwd hoe wij ons voelen.

Wij, zijn zes lotgenoten, kennen elkaar van een groepstherapie voor mensen die hun partner verloren zijn. Gedurende acht sessies troffen we elkaar in een groepsruimte van het Helen Downing Instituut (HDI) in Utrecht. Dat instituut is gespecialiseerd in psychologische zorg voor mensen met kanker en hun naasten.

Tijdens de eerste sessie dacht ik: dít ga ik niet meer doen. Ons gedeelde verlies leek me niet genoeg om hier iets zinvols uit te halen. Ik kon me niet voorstellen dat ik mijn gevoelens en gedachten met deze onbekenden wilde delen. En minstens zo ingewikkeld: moest ik nu, bovenop mijn eigen verdriet, ook naar hún leed luisteren?

Aan het eind van die middag zei Mahmoed Chamanyzadeh, één van de twee psychologen die onze groep begeleidden: „Misschien twijfelen jullie of dit jullie gaat helpen. Maar houd vol, want later zal het echt zinvol blijken.” Ook mijn eigen psycholoog had gezegd: al houd je er maar één inzicht aan over, dan heeft het al zin gehad.

Dus ik bleef.

Mijn tegenzin is in die maanden nooit helemaal verdwenen, maar langzaamaan begonnen deze mensen vertrouwd te voelen. We deelden onze vragen en onzekerheden, onze praktische sores, moeilijkheden en verdriet met elkaar. Na een paar bijeenkomsten ontstond een band. Die beperkte zich voornamelijk tot deze woensdagmiddagen, maar ging wel elke keer opnieuw de diepte in. Buiten dit zaaltje voelden we ons weduwe of weduwnaar tussen de normale mensen, hierbinnen waren wíj de standaard.

De onderlinge verschillen in leeftijd, achtergrond en persoonlijkheid waren groot. Ik was de enige met jonge kinderen, drie waren kinderloos. Eén van ons was bijna drie jaar weduwnaar, een ander was haar man pas twee maanden eerder verloren. En we gingen totaal anders om met ons verlies.

Geestelijke mist

Nu, een jaar later, bespreek ik de zin van groepstherapie met Mahmoed Chamanyzadeh.

We spreken elkaar in zijn eigen praktijk, waar hij één dag per week cliënten ontvangt. De andere dagen werkt hij bij het HDI als systeemtherapeut, seksuoloog en relatietherapeut. Hij begeleidt al meer dan tien jaar mensen in groepen zoals die van ons. Pas tijdens ons gesprek dringt bewust tot me door wat ik destijds meer onbewust beleefde – vermoedelijk omdat ik nog in een geestelijke mist verkeerde.

Ja, het hád zin.

En dat kwam juist ook door onze verschillen, zegt Chamanyzadeh. Mensen rouwen extreem verschillend – „net zo verschillend als mensen zelf zijn” – en het mooie van groepstherapie is precies dat: zien hoe anders dezelfde ervaring door anderen wordt beleefd. „Soms denken we dat rouw een standaardroute is die je aflegt. Maar dat is het zeker niet.”

Daar komt bij, zegt hij, dat iedereen een andere band heeft met de overledene. „Bij de één is die heel hecht, en bijna niet uit elkaar te trekken, bij de ander krijgt de ik in de relatie ook aandacht.” Dat betekent niet dat de liefde minder of anders is, maar is wel een factor in het rouwproces.

Illustratie Tim Fokker

In onze groep trok de één zich somber terug in zijn huis en liep vast in zijn rouw en in zijn leven, de ander stortte zich voluit op een sociaal leven om iedere keer eenzaam treurend terug te keren in een donker huis. Eén groepsgenoot timmerde bij wijze van rouwverwerking het kapstokje dat zijn overleden vrouw zo graag had gewild. Hij droeg een armband met haar vingerafdruk, een ketting met haar as, had een tatoeage van haar gezicht op zijn onderarm en een tweede op zijn borst in de maak. Ik smulde van de verhalen over hoe hij zich inspande om zijn in woede en agressie omgezette verdriet niet naar anderen te ventileren. Niet omdat dat grappig was, maar omdat ik het begreep. Ik kon me best voorstellen dat ik, als ik meer testosteron had gehad, óók soms de straat zou moeten oversteken om te voorkomen dat ik met een willekeurig in de weg lopend mens op de vuist zou gaan.

Soms benijdde ik de anderen om de tijd en de ruimte die zij hadden voor hun verdriet. Bijna al mijn groepsgenoten, kinderloos of met volwassen kinderen, hadden de mogelijkheid om zich daaraan over te geven. Om soms een dag op de bank te blijven liggen. Ze konden huilen wanneer ze wilden, naar vrienden gaan met een fles wijn onder de arm wanneer ze wilden.

Ik herinner me dat één van hen een hotel had geboekt aan de Normandische kust, en daar dagenlang in haar eentje over het winderige, winterse strand had gedwaald. Ze vond het zwaar, achteraf, maar het was ook fijn en ik had dat óók wel gewild. Zomaar weggaan en schreeuwen in de regen.

Gelijktijdig groeide er een gevoel van dankbaarheid in mij. Ik kom nooit thuis in een stil huis, ik vraag me niet af of het zin heeft om mijn bed uit te stappen, het huis te versieren met Kerst of gezond te koken. De gesprekken met de anderen gaven me een nieuw perspectief op mijn leven. Ik heb weinig tijd en ruimte, maar ik heb wél een huis vol warmte en liefde.

Vermoeiend

We bespraken ook vaak hoe vermoeiend rouwen is. Ook in die sessies legde Mahmoed Chamanyzadeh al geregeld uit hoe dat kwam: rouwen is arbeid verrichten. De tijd, zegt hij nu, maakt het verdriet iets zachter, maar is niet voldoende om je beter te gaan voelen. „Daar moet je hard voor gaan werken.”

Het begint bij het aanvaarden, het accepteren van het verlies. En dat kan wel een tijdje duren, afhankelijk van wie je bent en wat je eerder in het leven hebt geleerd. Pas daarna kun je openstaan voor aanpassingen aan een nieuw, ander leven. „Aanpassen aan het feit dat je nu een alleenstaande moeder bent. Dat je misschien minder of juist meer moet gaan werken. Het organiseren van praktische zaken, maar ook het organiseren van jezelf. Uiteindelijk moet je jezelf opnieuw leren kennen.”

Voor het opbouwen van dat nieuwe, andere leven, zegt hij, is een bepaalde ondernemendheid nodig. Wie niets doet, ontdekt ook niet wat hij of zij nodig heeft om verder te gaan. „En daarna moet je leren om van je nieuwe leven te gaan houden.”

Zover was niemand nog in de periode dat we de groepstherapie volgden, maar we werkten er hard aan. We vertelden elkaar hoe we probeerden ons beschadigde leven op te pakken, klungelend en sputterend. Sommigen werkten helemaal nog niet, anderen zetten na een iets te optimistische start een stap terug in aantal werkuren of in zwaarte van de baan. We bezochten psychologen náást die van de groepstherapie. De één wandelde elke dag twee uur, de ander las het ene rouwboek na het andere. Ik liep hard, voor het eerst in mijn leven met een ijzeren discipline. Ook in de stromende regen, ook als het bos donker en modderig was. Alleen op die momenten vond ik rust in mijn hoofd.

Chamanyzadeh vertelt dat hij bij elke groep die hij begeleidt ziet hoe mensen bij elkaar zoeken naar herkenning, erkenning en begrip. Hoe verschillend iedereen ook is, en hoe verschillend iedereen ook rouwt, aan lotgenoten hoeft niet veel uitgelegd te worden.

Gaandeweg ging ik me dat ook realiseren. Ondanks alle verschillen bleek die ene overeenkomst – ons weduwschap – te leiden tot meer overeenkomsten. En ook, in ons samenzijn, tot minder eenzaamheid. Chamanyzadeh: „Mensen die een groot verlies meemaken, denken vaak dat ze de enige zijn. In de groepstherapie brengen we ze in contact met de realiteit. We scheppen ruimte om elkaar te helpen en te steunen, er kan een nieuw netwerk ontstaan. Mensen uit zo’n groep gaan geregeld vriendschappen met elkaar aan.”

Eén keer moesten we tijdens een groepssessie een sociogram maken. In steeds groter wordende cirkels rondom een middelpunt vulden we de namen in van de mensen die belangrijk voor ons waren. In de kleinste cirkel de mensen die het meest dichtbij stonden – en zo verder. Daarna bespraken we of de relaties met onze naasten veranderd waren door wat we hadden meegemaakt. Waren sommigen dichterbij gekomen? Of juist van ons weggedreven?

Ik schrok toen ik zag dat bij één van ons vrijwel iedereen uit beeld was geraakt. In een van de binnenste cirkels stond ‘moeder’, in de buiten cirkel ‘psycholoog’. Dat was het.

Maar ook in minder extreme mate worstelden de meesten van ons met het omgaan met onze naasten. Wie laat je het dichtstbij komen? Wie begrijpt het beste wat je doormaakt? Wie zegt precies de goede dingen, wie juist niet? En wat betekent dat voor de relatie die je met elkaar had? Een groepsgenoot vertelde over een trouwe, dierbare vriend die haar eens vroeg of hij haar verdriet onderschatte. „Ik wist niet waar ik moest beginnen. Want já, hij heeft inderdaad geen idee, ondanks dat ik hem alles vertel wat ik hem kan vertellen.”

Inmiddels is ook de laatste groepsgenoot de drempel van het eerste jaar gepasseerd. Na Arno’s vraag komt in de groepsapp een gesprekje op gang. De oudste van ons, zeventiger Wanda, heeft sinds kort weer een relatie. „Een heel fijn gevoel, alsof er een nieuwe start is.” Yvonne kocht een paard en begon aan een nieuwe opleiding. „Dat biedt me perspectief voor de toekomst. Maar alles bij elkaar is het wel een beetje veel. Mijn rouw heeft eigenlijk meer ruimte nodig.” Marijke werkt weer volledig. Ze vindt het tweede jaar eenzamer dan het eerste. Ook Arno werkt weer alle dagen. Zijn nieuwe liefde, die hij aan het eind van onze groepstherapie had ontmoet, moppert over de tijd die hij besteedt aan het sleutelen aan zijn motor. Edgar worstelt nog met zijn verdriet. Maar, schrijft hij, de verhalen over het paard, de motor en de nieuwe partners stimuleren hem om na te denken over wat bij hem kan werken.