In een hoekje van de Schilderswijk staat een straatboekenkastje waarvan ook de buitenkant leesbaar is: die is door de maker volgeplakt met afscheursels van boekenpagina’s. Binnen in een hoekje staat De ridder is gestorven, de tweede roman van een man die negentig jaar geleden in Den Haag geboren werd: Cees Nooteboom.
Het is zelfs de eerste druk, gebonden, uit 1963, maar voordat iemand zich antiquarische illusies maakt: de zestig jaar zijn deze ridder niet in de koude kleren gaan zitten. Het stofomslag is spoorloos, de bladzijden zitten los in een verkleurde vaalpaarse band. Wel is te zien dat op de voorkant in licht reliëf twee ogen, een neus en een mond zijn aangebracht. Als je online het oorspronkelijke omslag opzoekt blijkt dat reliëf een afspiegeling te zijn van het gezicht dat voorop stond.
Die verdubbeling is geen toeval, zo blijkt. In de roman probeert de verteller op basis van een verzameling onsamenhangende aantekeningen een reconstructie te maken van het boek dat zijn gestorven vriend, de schrijver Anton Steenkamp, wilde maken. „Zijn boek zou een boek worden over een schrijver die gestorven is. Een andere schrijver maakt het boek van de gestorvene af.” Nooteboom noemt er, we zijn nog op de eerste pagina, zelf het onvermijdelijke Droste-blikje maar even bij.
Zo plonzen we midden in de jaren zestig en het literair ongemak met het klassieke realistische vertellen in, wat Nootebooms verteller noemt „lieve ouderwetse romans”. De ridder is gestorven ademt inderdaad een verlangen naar een nieuw soort roman, een hoger honing dat in de praktijk van het verhaal een zekere brokkeligheid met zich meebrengt.
Dat verhaal speelt zich af op een Spaans eiland waarin zonder veel moeite Ibiza te herkennen is; het Ibiza van ver voor de invasie door de dance-scene die maakt dat het eiland nu op sommige zomerdagen met 290 beats per minuut ligt te trillen in de Middellandse Zee. Hier zijn het nog slechts noordelijke kunstenaarstypes die de rust komen verstoren, zich spotgoedkoop laten vollopen, spoken zien en lallend in taxi’s over het verbouwereerde eiland crossen. Best vervelende mensen ook, die de hoofdpersoon zo onaardig bejegenen dat ze een soort Veronica Inside op toernee lijken.
Maar wat De ridder is gestorven ook en vooral is, is een getuigenis van Nootebooms liefde voor Spanje. (Hij woont nog steeds een deel van het jaar twee eilanden verderop, op Menorca.) Het is hier nog een jonge liefde, ook te zien aan de kleine zonden tegen de Spaanse grammatica die de dertigjarige schrijver af en toe begaat.
Geweldig toont hij hoe een Hollander zich tracht te verhouden door al het Spaanse dat hem omringt: van de prachtige natuur, de begeerlijke Clara en de dorpsbar tot de crucifix in zijn kamer: „Boven het bed dat een schip is op een zeetje van rode tegels hangt een Jezus die het niet meer houdt van de pijn en dat met een vulgair vertrokken gezicht demonstreert. Hij hangt er zijn zakdoek overheen en zegt ‘afschuwelijke man’.”
Al even mooi is Nootebooms beschrijving van een uitvaartprocessie, waar de rouw zich verdunt naar mate je verder naar achteren kijkt in de stoet. Vooraan het diepe verdriet, in de staart de kletsende jongens met hun handen in de zakken. Nooteboom heeft later veel over Spanje geschreven, maar zelden nog met de onwennige verwondering van De ridder is gestorven.
Wilt u het besproken exemplaar De ridder is gestorven hebben? Mail dan naar boekuitdekast@ nrc.nl; het boek wordt onder inzenders verloot, de winnaar krijgt bericht.