Niemand beschrijft zo precies de kleine fijne geluiden van het roodborstje als Donald Niedekker

Recensie Boeken

Donald Niedekker Zijn nieuwe boek bevat een jaar aan waarnemingen, telkens een ochtend op een bladzijde. Daarin vindt hij woorden voor wat zich moeilijk laat fixeren.

Foto Santiago Urquijo

De meeste mensen slapen nog, maar Donald Niedekker is al buiten. Hij ziet de nevel over de weilanden hangen, de wolken erboven in een ‘tijgervlekkenpatroon’, of het zijn ‘gulle zwangere wolken blozend van een blijmoedige gretigheid’. Hij hoort vogels, wulpen die het geluid maken van ‘kiezelstenen met een geschiedenis in beken en nu komen ze boven water en melden ze zich’.

‘Berichten’ heten ze prozaïsch, deze natuurminiaturen die verzameld werden in het boek Ochtenden, maar je zou ook van prozagedichten kunnen spreken. Donald Niedekker (1963), die met zijn vorige roman, de stijlbom Waarachtige beschrijvingen uit de permafrost (2022) werd, genomineerd voor Libris- en Boekenbonprijs en bekroond met de F. Bordewijk-prijs, is een gul stilist. Maar hij is ook bescheiden: de observaties die hij deed bij het krieken van de dag – uitkijkend over wei, bos en duin, bezig met tai chi en het reciteren van gedichten – waren er naar verluidt om zijn zintuigen en ‘taalspier’ te laten ontwaken. Allicht, maar menig schrijver haalt in topvorm nooit dit niveau.

Ochtenden bestaat uit een jaar van waarnemingen, een ochtend op een bladzijde. Niedekker is een impressionist met woorden, die gevoel legt in zijn waarnemingen, als hij schildert hoe de mist oplost: ‘Langzaam krijgt de hemel kleur, krijgt het stille wit een tekening in wit, een rimpeling waarin in de plooien het wit oplost en een zuiver lichtblauw verschijnt, lichter blauw kan blauw niet zijn en toch is dit blauw op z’n breekbaarst ook het blauw op z’n blauwst, het blauw vaneen broos begin, een stil begin.’ Met een zweem van synesthesie tekent hij op hoe een geluid gevoel oproept: de ‘korte krasjes van een roodborstje zetten krijtstreepjes in de koude lucht’.

Dat werkt omdat het zo precies is, nog net zintuiglijk genoeg, zodat je navoelt hoe de ‘kleine fijne geluiden van het roodborstje’, dat ‘erwtkleine tsik-tsik’, op een ander moment ‘in harmonie [zijn] met de brosse beijzelde streepjes’. Minder geslaagd is het als hij vager wordt, overdrijft, of de waarneming loslaat voor de associatie: ‘Het nachtdonker heeft een zachte vacht.’

Ook mooi, maar de kwaliteit zit hier (net als bij natuurschrijver Robert Macfarlane of in de natuurdagboeken van Nescio) in de precisie. In het vinden van woorden voor wat zich het moeilijkst laat fixeren: beweging. Niedekker beschrijft niet voor niets het broze overgangsgebied tussen nacht en dag, waar elk moment anders is. Deze schrijver weet dat elk moment tijdelijk is, en vraagt zich af: ‘Maar wat blijft? Wat lost niet op en drijft uiteen? Leven we niet voortdurend in verijlende en verdikkende en weer verijlende nevels? Is het niet onze valkuil het vloeiende van het zogenaamd stabiele te veronachtzamen?’

Met andere woorden: moeten we niet juist de bijzonderheid opmerken van wat eeuwig wederkeert? Niedekker legt de herhaling vast door elke keer, elke ochtend, weer knisperend nieuw te laten zijn. Met de opwarmende aarde en de biodiversiteitscrisis in het achterhoofd kun je daar als lezer nog extra urgentie in zien, maar Niedekker blijft weg van duidelijke bijbedoelingen – zoals hij ook niet van stralend blauwe luchten houdt: ‘Nergens een zweem van een vermoeden, van een net niet noemen. Het is wat het is.’ Dan liever dat zachte moment waarop alles nog mogelijk is, waarop je elke ochtend weer het niets van de nacht achter je laat en het harde licht van de dag in stapt.