Column | Louter respect is niet meer voldoende om de pluriforme democratie te beschermen

Hubert Smeets

De zelfbeheersing waarmee vicepremier Sigrid Kaag (D66) de aanvallen op haarzelf en haar gezin weerstaat, is bijna bovenmenselijk. Dat Kaag zich nooit heeft laten verleiden tot een geërgerde uithaal à la Steven Berghuis (Ajax) of Yoeri Albrecht (De Balie), tart de verbeelding.

Als ze fysiek of virtueel wordt belaagd, reageert ze met afstandelijke fatsoensargumenten. „Zie mij maar als passant”, aldus Kaag vorige week op het Binnenhof. Het is volgens haar namelijk breder. „Met elkaar vergiftigen we het klimaat zo, dat het respectloos wordt. Je kunt met elkaar verschillen van mening. Maar houdt het respectvol. En houdt het veilig voor elkaar”, zei de D66-leider, nadat ze ook het lot van Geert Wilders, die als geen ander weet wat bedreiging betekent, nadrukkelijk had gememoreerd.

Het woord respect ligt Kaag vaker voor in de mond bestorven. Dat is terecht. Democratie kan niet zonder een etiquette voor de onderlinge omgangsvormen. Onze democratische rechtsorde staat of valt met wederzijds vertrouwen. Het begint met het vertrouwen dat verkiezingen correct verlopen en dat onvermijdelijke foutjes op een menselijk tekort wijzen en niet op een samenzwering. En het eindigt met naleving van een reglement van orde dat niet op elke vierkante millimeter wordt bevochten.

Politici mogen dan wel pretenderen dat het ze allereerst om de ‘inhoud’ gaat – dat klinkt gewichtig – parlementaire democratie is ook, en misschien wel primair, een formele kwestie. Zonder minimale consensus over de omgangsvormen kan ze niet bestaan.

Een van de beste illustraties van de band tussen vorm en inhoud was een verkiezingsdebat in 1981. Onwetend dat de camera’s nog draaiden legde PvdA-oppositieleider Joop den Uyl daar een hand op de schouder van VVD- vicepremier Hans Wiegel, die net weduwnaar was geworden en tot tranen toe was aangeslagen door een vraag over het weduwepensioen. Let wel: troost in de hoogtijdagen van de polarisatie tussen links en rechts. Den Uyl voelde dat vorm er juist op momenten van politiek conflict toe doet. Negen jaar eerder had dezelfde Wiegel in een barstensvolle zaal wijzend naar dezelfde Den Uyl niet voor niets gezegd: „Sinterklaas bestaat, daar zit hij, achter de tafel.” Dat was de inhoud van hun controverse.

Nu is de situatie anders. Kaag heeft gelijk. Maar het is intussen de vraag geworden hoeveel haar gelijk er nog toe doet. Respect is voor de radicale flanken in het politieke domein geen categorie van waarde meer. Zij die Kaag een „heks” (Wilders) of een potentiële „marxistische spion” (Baudet) noemen en haar verwijzen naar de psychiatrie van de „Riagg” (wederom Wilders), hebben lak aan de omgangsvormen die onontbeerlijk zijn om het huidige democratische bestel overeind te houden. „If you can’s stand the heat, get out of the kitchen”, twitterde Wilders in reactie op Kaags emoties bij College Tour.

Onderschat de kracht niet van de stroming die wil dat de vlam in de pan slaat. Partijen die „smalen op schroefjesverdraaiers” in het „stemhok” (lees: het parlement), zoals Joop den Uyl het antiparlementarisme een halve eeuw geleden omschreef in zijn befaamde essay ‘De smalle marges van democratische politiek’, hebben nu tweemaal meer zetels dan toen.

En overschat de vanzelfsprekendheid van politiek respect evenmin. De brief waarmee Kamervoorzitter Vera Bergkamp deze week Twitter erop wees dat het „verantwoordelijk is voor een veilige ruimte”, maakte haar onmacht pijnlijk duidelijk.

Dat de Tweede Kamer zelfs in eigen huis geen etiquette meer kan afdwingen, bewijst dat vorm en inhoud zijn samengevloeid. Wat ooit slechts een vormkwestie leek, is inhoudelijke politiek geworden. Omgangsvormen zijn anno 2023 niet meer alleen een uiting van onderling respect, maar bepalen ook het lot van onze parlementaire orde.

Hubert Smeets is journalist en historicus. Hij schrijft om de week op deze plaats een column.