Column | De pianist op Gare du Nord raakte Raoul de Jong precies op de plek van de tranen

Op de roltrap omhoog van de metro naar de vertrekhal van Gare du Nord hoorde ik muziek. Slechts een paar losse tonen, maar het was alsof iemand vanachter een piano mijn lichaam bespeelde en me precies aanraakte op de plek van de tranen. Ik volgde de tonen en kwam uit bij een zwarte jongen die onder het glazen dak in een vlek zonlicht achter de stationspiano zat.

Hij leek op de muzikant Benjamin Clementine. Met lange elegante vingers. Hij droeg een lichtblauw overhemd, een zwarte pantalon, nette zwarte schoenen. Er stonden wat mensen om hem heen, ongemakkelijk, op afstand. Een witte vrouw met een rugzakje in de vorm van een Teddybeer. Twee zwarte meisjes in designerjurken en hun selfies makende moeder met zonnebril en roze cowboyhoed. Even dacht ik dat ze bij de pianist hoorden, en ergens vond ik dat jammer. Het zou hem minder moedig maken, minder tot een wonder. Maar voor het nummer was afgelopen, liepen ze met hun rolkoffers de hal in. Deze jongen was alleen. In deze vertrekhal waar iedereen doorheen walste op weg naar hun afspraken. Ik voelde dat hij via de toetsen iets zei wat hij anders niet kon zeggen en dat dat ging over hem en zijn verdriet.

Hij eindigde met een dramatisch slotakkoord, met beide handen op de toetsen. Ik veegde vlug mijn tranen weg en klapte, ik was de enige. Hij stond op en toen zag ik hem pas goed. Hij leek hooguit 22.

„Dat was prachtig”, zei ik. Hij lachte verlegen en bleef staan, zoals ik soms ook blijf staan als iemand me op straat aanspreekt; alsof ik me overgeef, alsof die ander nu moet zeggen wat ik moet doen. Dus stelde ik hem vragen, heel vlug, om geen stilte te laten vallen. Hij kwam uit Togo, vertelde hij, en hij had zichzelf geleerd om piano te spelen.

„En je kwam gewoon zomaar even langs deze piano op weg naar de trein?”, vroeg ik.

„Ja, ik ben op weg naar de metro”, zei hij, alsof hij zich dat nu plotseling herinnerde. Omdat dat werkelijk zo was of omdat hij dacht dat ik dat wilde horen? Omdat dat is wat normale mensen op deze plek doen: ergens naar op weg zijn.

Misschien was hij bang dat ik hem controleerde. Of dacht hij dat ik hem probeerde te versieren? Ik had hem willen vragen of hij hier familie had. Wat hij had overleefd om hier te komen. Of de mensen hier aardig voor hem zijn. Of hij hulp nodig had. Ik had hem uit willen nodigen voor koffie. En misschien had ik hem dan verteld dat ik van een begrafenis kwam. Van een 82-jarige vrouw van wie ik heel veel hield en die zelfmoord had gepleegd. Dat het verdriet dat ik hierover voelde niet vraagt om woorden, maar om muziek en dat hij die muziek had gespeeld. Ik had hem willen bedanken en hem willen zeggen dat ik een vriend kon zijn, als hij er toevallig een nodig had.

Maar ik wilde ook gewoon een normaal mens zijn, dus zei ik: „Nou, ik moet weer door.”

„Ja, ik ook”, zei hij. We lachten weer verlegen en toen liep ik in mijn eentje naar een koffiezaak, bestelde daar een cappuccino, een muffin en een chicken wrap en scrolde een uur lang door Instagram, terwijl ik wachtte op mijn trein.