Acteren in films is glamoureus, maar niet altijd bevredigend. Op Cannes maken drie filmsterren hun regiedebuut.

In Cannes beperkt het filmspektakel zich niet tot de hoofdcompetitie. De talentencompetitie ‘Un Certain Regard’ telt dit jaar maar liefst drie regiedebuten van filmsterren: Eleanor the Great van Scarlett Johansson, The Chronology of Water van Kristen Stewart en Urchin van de Britse acteur Harris Dickinson, die onlangs Nicole Kidman op de knieën kreeg in Babygirl. Hoe brengen zij het ervanaf?

Acteren in films is glamoureus, maar niet altijd bevredigend. Je moet op het kruisje gaan staan en de woorden en visie van de regisseur realiseren. Na de wrap hoor je een jaar of anderhalf niets tot je moet opdraven bij de première, waar al jouw suggesties eruit zijn geknipt en de slechtste takes gebruikt. Waarna je contractueel verplicht bent warme woorden te wijden aan dit wanproduct.

Geen wonder dat regie dan lonkt. Dan ben jij de baas en heb je invloed op het eindproduct. Je weet hoe je het beste uit je mede-acteurs haalt. Misschien is acteren sowieso alleen maar een opstapje geweest: denk aan Ron Howard. Of wacht je tot je ervaring en een eigen stem hebt, zoals Halina Reijn. Of wissel je acteren met regie af: George Clooney, Robert Redford, Mel Gibson. Of behoud je totale controle door ook jezelf te regisseren: Clint Eastwood. Of financier nu en dan een ‘acteursfilm’ over acteren, zoals Al Pacino of Ralph Fiennes.

Alles is mogelijk, maar eerst is het zaak je debuutfilm te overleven. Cannes is het hoogste podium, maar ook riskant. Ryan Gosling hield het na de vijandige ontvangst in Un Certain Regard in 2014 bij één probeersel: The Lost River. De filmpers zag louter epigonisme, al werden de prachtige beelden geprezen – en op het conto van cameraman Benoît Debie geschreven.

Kristen Stewart Beeld Andreas Rentz

Kristen Stewart

Filmsterren hebben privileges als ze de overstap naar regie maken: ze hebben macht, een netwerk, mensen die hen willen plezieren. Kristen Stewart (35) heeft dus wel een ‘typisch filmsterrenperspectief’ als ze deze week in Cannes beweert dat iedereen die iets te vertellen heeft een film kan maken. Dat filmen regie-ervaring en technisch inzicht vereist, is volgens Stewart „bullshit” en een „typisch mannelijk perspectief”. Toch kan niet iedereen voor zijn filmdebuut een beroep doen op de furieuze, veerkrachtige actrice Imogen Poots (Stewart: „Ze heeft geen grote borsten, maar wat een big tits energy!”).

Stewart zegt er hard voor te hebben gewerkt en zelf acht jaar naar geld te hebben gehengeld: haar Amerikaanse film werd opgenomen in Letland en Malta. Het resultaat mag er wezen: de feministische punk-biopic The Chronology of Water is even heftig als stijlvast. Gebaseerd op Lidia Yuknavitch’ gelijknamige memoires over haar horrorjeugd onder een autoritaire, incestueuze vader en verdoofde moeder en haar studententijd waarin ze de vrijheid extatisch vierde en haar trauma’s verdoofde met drank, drugs en seks. En hoe ze al die malheur tenslotte wist te kanaliseren in literatuur.

Stewart filmt zeer subjectief, rauw en tactiel: The Chronology of Water is een filmisch geheugen dat bestaat uit draaikolken van heftige indrukken en lange leemtes. Mensen verschijnen en verdwijnen: dat lieve gitaarspelende vriendje Philip dat ze wrokkig terroriseert (Earl Cave, zoon van Nick) of Jim Belushi als vaderlijke sjamaan Ken Kesey. Stilistisch is Stewart schatplichtig aan de ruige vrouwenschool van Andrea Arnold, Lynne Ramsay en Rose Glass. Met eigen, zeer lijfelijke accenten – aan kots, menstruatiebloed en squirten geen gebrek. Epigonisme is het niet.

Scarlett Johanssons debuutfilm Eleanor the Great draait later op het festival, maar met een hoofdrol voor de 95-jarige June Squibb kan zij zich moeilijk een buil vallen. Squibb scoorde vorig jaar met een fijne zomersurprise als speurneus op een scootmobiel in Thelma.

Urchin van de Britse acteur Harris Dickinson (29), viel deze week zeer in smaak in Cannes. Dickinson zegt al sinds zijn achtste filmpjes te schieten: skate-video’s, webseries. Acteren ziet hij als een tussenstation richting het grotere werk. De afgelopen vier jaar schreef hij aan zijn script tijdens de ‘down time’ op filmsets – voor acteurs bestaan filmopnames uit veel rondlummelen terwijl anderen shots voorbereiden. Het script schoof Dickinson in 2023 bij Cannes „katerige en gapende geldschieters” onder de neus – hij was toen net een grote naam geworden door Gouden Palm-winnaar The Triangle of Sadness.

Harris Dickinson in Cannes Beeld Natacha Pisarenko

Ken Loach

Harris Dickinson, zoon van een kapster en een sociaal werker, zegt in Cannes dat het oeuvre van de sociaal bewogen Britse filmer Ken Loach hem inspireert. Hij bekostigde zijn acteeropleiding met keukenwerk zoals Urchins held Mike, en was net als hij een tijdje afvalruimer. Urchin is een portret van de dakloze die ronddraait in een vicieuze cirkel van eigen makelij. Mike belandt in het gevang als hij een idealistische weldoener – „mensen zouden elkaar moeten vertrouwen” – tegen de grond mept en berooft. We zien hoe hij de weg omhoog vindt en daarna weer de weg omlaag; Mike overleeft als aasgier en kan die mentaliteit niet van zich afschudden. Zijn inspanning ter rehabilitatie is halfslachtig, een nieuwe ontsporing is onvermijdelijk.

Dat je sowieso iets om hem geeft, is door het charisma dat Dickinson ontlokt aan acteur Frank Dillane, die ooit in Harry Potter de jeugdige Lord Voldemort speelde. Hij is louche, berekend, snerend: een soort lompenversie van Steve Coogan. En toch ook zielig: al dat immorele opportunisme van hem eindigt slechts in gedrogeerd slapen op nat karton onder een viaduct. Mike is zijn eigen ergste vijand, niet zozeer een slachtoffer van kapitalistisch wanbeleid. Daarin is Harris Dickinson niet echt een nieuwe Ken Loach.

Zo haalt ook hij op dit filmfestival van Cannes zijn brevet van vermogen: Urchin smaakt naar meer. Al weet je het nooit met acteurs. Regie brengt enorm veel verantwoordelijkheid met zich mee en eenzaamheid op de filmset. Het is keihard buffelen, ontdekte ook Dickinson, die zegt dat hij afgelopen jaar zijn breekpunt bijna vond. Dan heeft acteren en rondlummelen toch ook zijn charme.


Tv-recensie | Het probleem van de klein geschapen man zit meer in zijn hoofd dan in zijn broek

Matthijs Janssen vindt zijn penis te klein. Hij is daar zo onzeker over dat hij geen relaties durft aan te gaan. Hij durft sowieso van alles niet. Wat hij dan weer wel durft, is zijn probleem aankaarten op televisie voor 81.000 kijkers. Hij ziet zijn tv-optreden als onderdeel van zijn „reis naar zelfacceptatie”.

In de documentaire Short Dick Man (NPO 3) ensceneert regisseur Willem Timmers allerlei angstaanjagende situaties voor de onzekere Janssen. In decors met figuranten kan die zo oefenen met zich omkleden in de kleedkamer, plassen in een urinoir en zich in de slaapkamer uitkleden voor een date. Bloot douchen gaat hem te ver – hij houdt zijn wijde zwembroek aan. De meest bijzondere oefening is dat hij zijn moeder zijn haar laat wassen – in een poging terug te keren naar de jaren vóór de grote schaamte.

Grote geslachtsdelen zijn de norm. Zeker in de porno. Janssen liep zijn schaamte op door naar porno te kijken. In een kelder vol klassieke beelden vertelt een deskundige dat in de oudheid een kleine juist het schoonheidsideaal was. Teken van verfijning en beschaving. Een forse roede vonden ze barbaars. Het christendom veranderde dat. Het doel van seks werd voortplanting, niet genot, en dat zou beter gaan met een grote.

Dat Janssen het leed van de klein geschapen man bespreekt op tv, vermoedelijk voor het eerst in de geschiedenis van de Nederlandse televisie, blijft me fascineren. Waarom delen mensen hun intiemste zaken met de natie? Halverwege zegt hij tegen Timmers dat hij niet wil doorgaan met de documentaire. Helaas gaan ze daar niet dieper op in. Verder mistte ik wat verbreding. Het zou een groter verhaal kunnen zijn over dwingende normen in schoonheid en seks.

Pas op driekwart van de uitzending gaat Janssen naar een uroloog. Die pakt zijn meetlat erbij en concludeert dat hij met dertien centimeter een gemiddeld lid heeft. Niets aan de hand. Het helpt, maar niet helemaal. Het probleem zit meer in zijn hoofd dan in zijn broek. Dappere man, Matthijs Janssen.

Klushuis

Veronique en haar broers gaan samen „een flipavontuur” aan. In het tweede seizoen van De Moeite Waard (RTL 4) kopen zij voor drie ton een klushuis in Utrecht. Dat willen ze samen opknappen en doorverkopen. In het eerste seizoen zagen we al dat je daar flink op kan verdienen.

Maar eerst komt aannemer Bob Sikkes langs. Hij zit in meer woonprogramma’s van RTL zoals Kopen zonder kijken. Zijn rol hier is bedenkelijk kijken en de overmoed van de flippers temperen. Vorsend kijkt hij rond in de bouwval. „Wat komt er tot je?” vraagt presentator Tijl Beckand aan de verbouwgoeroe. De zus en de broers hebben geen enkele kluservaring, dat baart Sikkes zorgen: „Als je het erover hebt van ‘ik heb wel eens een kastje in elkaar gezet’ en ‘ik heb ook wel eens een hamer vastgehouden’… ik weet niet of dat het uitgangspunt is.”

Dat wordt natuurlijk een ramp, denk je dan als kijker. Ook uit leedvermaak, laten we eerlijk wezen. Op tv verschijnen doorlopend mensen die veel avontuurlijker zijn dan ik, dan is het aardig als zo’n durfal op zijn bek gaat.

En er gaat van alles mis. Veronique kan nauwelijks de sloophamer optillen. Raak slaan is ook een probleem. Als ze een geiser willen verwijderen, moeten ze ter plekke googelen hoe dat zit met de leidingen. De verbouwing duurt langer dan beraamd, de kosten lopen op, een broer krijgt een burn-out.

Maar ze blijven van elkaar houden en het lukt wel degelijk. Zelfs Bob Sikkes vindt dat ze het goed hebben gedaan. Na een half jaar zwoegen kunnen ze het huis verkopen voor 4,4 ton. Hoera! Enigszins laat vraagt Veronique zich echter af: „Staat dit wel in verhouding tot wat we erin hebben gestoken?” Per persoon hebben ze er 15.000 euro aan verdiend. Zes maanden werk, dat is 2.500 bruto per maand. Beneden modaal. De bescheten tv-kijker kan weer tevreden terugzakken in zijn bank.


Howard Amos duikt in het hoofd van de gewone Rus op het platteland

Dat in Rusland een overgrote meerderheid van de bevolking vierkant achter president Poetin en zijn oorlog in Oekraïne staat, kunnen westerlingen zich nauwelijks voorstellen. Toch valt er weinig op af te dingen. Dissidente geluiden klinken hoogstens in grote steden zoals Sint-Petersburg en Moskou, al zijn die sinds het begin van de Russische invasie in Oekraïne in 2023 gesmoord.

Het gewone Rusland is nationalistisch, anti-westers en conservatief. De oorzaak daarvan valt deels te zoeken in het uiteenvallen van de Sovjet-Unie in 1992, een gebeurtenis die alle sociale verhoudingen verstoorde en velen tot werkloosheid en armoede veroordeelde. Alleen daarom al is Rusland begint hier van de Britse journalist Howard Amos een welkome aanvulling op de vele boeken die de politieke drijfveren van Vladimir Poetin en consorten analyseren.

Amos, die Rusland in 2007 voor het eerst bezocht om er de taal te leren, doet in zijn boek verslag van het leven op het Russische platteland rondom de stad Pskov, even over de grens met Estland en Letland. Het is een verarmd en grotendeels ontvolkt gebied, waar voor 1917 de hofadel uit Sint-Petersburg zijn buitenverblijven had.

Ook de Tweede Wereldoorlog heeft er zijn sporen achtergelaten. Zo werd de Pskov-regio bezet door het Duitse leger en onderworpen aan de nazi-terreur tegen de lokale, al dan niet Joodse bevolking. Massa-executies waren aan de orde van de dag.

Zulke elementen komen Amos goed van pas voor zijn verhaal, dat hij vertelt in zeventien hoofdstukken waarin telkens een ander personage centraal staat. Op die manier voert hij je het gewone Rusland binnen, waar de meeste mensen in de eerste plaats bezig zijn met overleven in een straatarme omgeving. Voor hun informatievoorziening zijn ze volledig afhankelijk van de staatstelevisie, die het gelijk van het Kremlin verkondigt.

In 2010 vestigde Amos zich een poos in het gehucht Baranovo. Hij sloot er vriendschap met het bejaarde echtpaar Nina en Nikolaj, wier levensgeschiedenis hij gebruikt om uit te leggen waarom zoveel gewone Russen Poetin bewonderen. Zo blijkt iemand als Nikolaj de Russische invasie van Oekraïne vooral te steunen omdat hij die als voortzetting van de Tweede Wereldoorlog beschouwt. Zelf was hij toen nog een kind dat niet mee kon vechten, iets wat hij met zijn huidige oorlogsenthousiasme goed lijkt te willen maken. De toenmalige vijand, nazi-Duitsland, is in zijn bewustzijn vervangen door het Westen als geheel. Precies dat verhaal hoort hij tenslotte sinds 2014 dagelijks van Poetin op de staatstelevisie.

Aan de hand van Nina en Nikolaj maakt Amos ook duidelijk hoe alomvattend de chaos in het Rusland van de jaren negentig was en waarom veel gewone Russen Jeltsin en Gorbatsjov haten. Dankzij hun onvermijdelijke hervormingen stortte de centraal geleide economie in, verloren miljoenen mensen hun baan, was de roebel niets meer waard en belandde Rusland weer in de steentijd. Hoe kun je dan nog begrip hebben voor hun beste bedoelingen?

Absurde tegenstellingen

Tegelijkertijd beseft Amos dat Rusland een land van absurde tegenstellingen is, deze zouden vermakelijk zijn als ze niet zo dramatisch hadden uitgepakt voor de bevolking. Zo voert hij Sergej op, een veteraan uit de Afghanistanoorlog van de jaren tachtig, die in de regio Pskov de botten van Wehrmachtsoldaten en SS’ers opspoort om ze een waardig graf te bezorgen. Dat een Rus zich op zo’n manier over de nagedachtenis van de voormalige vijand ontfermt, is op zich iets bijzonders in een land waar speelfilms over gemene nazi’s de hele dag over het tv-scherm rollen. Des te merkwaardiger is het als Sergej, die de kritiek van zijn landgenoten op zijn activiteiten trotseert, een fanatieke nationalist en een radicale tegenstander van de lhbti+-beweging blijkt te zijn. In 2014 meldt hij zich zelfs aan voor het leger om tegen Oekraïne met zijn Duitse tanks te vechten.

Het interessantste hoofdstuk uit Rusland begint hier gaat echter over de rol van de machtige Russisch-orthodoxe kerk in de Oekraïne-oorlog. Pskov, dat veel historische kerken en kloosters telt, blijkt de bakermat te zijn van bisschop Tichon Sjevkoenov. Behalve de spirituele leider van Poetin is deze hoge priester een fanatieke imperialist, die Rusland als een groot rijk beschouwt dat zich uitstrekt tot over de grenzen met Polen en Finland en zelfs de Bosporus zou moeten omvatten. Sjevkoenov, die in 2023 tot bisschop van de Krim werd benoemd en sindsdien in de frontlinie mag bidden, is ook degene die het geschiedsvervalsende schoolcurriculum bepaalt en zijn invloed op allerlei andere maatschappelijke gebieden laat gelden. Niet voor niets wordt zijn tomeloze macht met die van Raspoetin vergeleken.

Toch zijn het niet de conservatieven die Amos’ boek zo lezenswaard maken. Dat doet eerder iemand als de moedige oppositiepoliticus Lev Sjlosberg, die in 2014 Poetins geheime oorlog in Oekraïne in het openbaar bekritiseerde en daarvoor werd afgetuigd. Hoewel hij in politiek opzicht vervolgens werd uitgeschakeld, is hij nog altijd een morele factor van betekenis, die voor Rusland een toekomst van „vele reactionaire jaren” voorspelt.

Vervalsingen

Ook het portret van Semjon Gejtsjenko, de in 1993 overleden directeur en oprichter van het door hem in een fraai museum omgetoverd landgoed van Poesjkin, is de moeite waard. Alleen al omdat het een vermakelijk beeld geeft van een schelm en durfal die het hele Sovjet-systeem op de hak neemt door de boel voortdurend op te lichten en geld voor zijn vervalsingen bij de staat te bietsen. Mensen zoals Gejtsjenko, die de communistische machthebbers niet serieus namen en zich als een lokale vorst gedroegen, zijn de enige winnaars in dit boek. Ze trotseerden de macht, speelden als het erop aankwam het spelletje mee om uiteindelijk altijd hun zin door te drijven.

Gejtsjenko’s leven staat in fel contrast tot dat van Michaïl Minin, die in een ander hoofdstuk als soldaat van het Rode Leger in 1945 als eerste de Sovjet-vlag op de Rijksdag in Berlijn plantte. Nooit zou hij daar echter de beloning voor krijgen die hij verdiende, omdat de legerleiding besloot die aan twee andere soldaten te gunnen.

Of neem die andere Michaïl, een 31-jarige arbeider in een cementfabriek. In 2022 meldt hij zich uit een combinatie van verveling en macho-gedrag voor het leger om daags na de voltooiing van zijn opleiding, begin 2023, tijdens zijn slaap in een bunker in Oekraïne door een granaat te worden gedood. Omdat vechten in het Russische leger een hoge status geniet, koppelt Amos dat tragische lot aan de wreedheden die de 76ste Divisie uit Pskov in Boetsja tegen de burgerbevolking heeft begaan. Alsof hij daarmee de banaliteit van die oorlog extra wil benadrukken. Enerzijds door te laten zien dat de moordenaars van Boetsja sukkels zijn, die uit verveling oorlogsmisdaden plegen. Anderzijds door tegelijkertijd zijn verbazing uit te spreken over het feit dat die moordenaars uit het meest westelijke deel van Rusland komen, waarover een van zijn personages opmerkt dat het bij Europa, oftewel de beschaafde wereld, hoort.

Als Amos vervolgens Michaïls weduwe Svetlana laat opmerken dat de NAVO geen enkele bedreiging voor Rusland vormt, dat Russische soldaten in Oekraïne niet weten waarvoor ze vechten, en zij ondanks de zinloze dood van haar man de Russische staat niets verwijt, dan weet je dat het voorlopig niet goed komt met Rusland. Niet voor niets concludeert Amos dat alles wat Svetlana zei doordrenkt was van fatalisme: „Tragische gebeurtenissen hoorden er nu eenmaal bij, je levenslot was voorbestemd.”


Column | Minister aan de leiband van ‘schaduwpremier’ Geert Wilders

Minister van Buitenlandse Zaken Caspar Veldkamp van NSC is gebeld door Marco Rubio, minister van Buitenlandse Zaken van de VS: over Israël en Gaza. Veldkamp vertelt het zelf, twee keer, aan journalisten bij het Catshuis. Op vrijdagochtend 9 mei, net voor de ministerraad.

Die week heeft Veldkamp, onder druk van de Tweede Kamer, in een brief aan de EU gevraagd om na te gaan of Israël nog wel voldoet aan de voorwaarden voor economische en politieke samenwerking met de EU. Geert Wilders is woedend, op X noemt hij Veldkamp „anti-Israël”, en een „zwakke minister”. En nu weet Veldkamp wat hem in het Catshuis te wachten staat: de PVV-ministers willen van hem horen dat hij zo’n „gevoelige” beslissing niet meer buiten hen om neemt. In zijn persconferentie in Nieuws-poort zegt premier Dick Schoof ’s middags twee keer dat de minister van Buitenlandse Zaken „beterschap” heeft „beloofd”.

Hoe verdraag je zo’n vernedering?

In de Tweede Kamer is er daarna een debat over de brief van Veldkamp, vorige week dinsdagavond. Wilders is er niet, PVV-Kamerlid Raymond de Roon alleen in het begin. Derk Boswijk van het CDA vraagt aan Veldkamp hoe het voor hem is om „continu en openlijk ondermijnd te worden door Wilders”, voor het oog van „de hele natie”. Veldkamp lijkt het niet te horen. Hij heeft het weer over Marco Rubio die hem heeft gebeld. Veertien keer noemt hij Kaja Kallas, de EU-buitenlandchef naar wie hij zijn brief had gestuurd. Die brief, zegt hij, was „heel stevig”. Dat had ook „een Franse minister” gezegd op de radio. Veldkamp denkt dat de Franse president Macron erachter staat. Van Agnès Callamard, de secretaris-generaal van Amnesty International, weet hij het zeker.

Het zou kunnen dat je in de ogen van anderen zelf óók belangrijk wordt als ze horen met welke belangrijke mensen jij omgaat. Campagnestrateeg Mark Thiessen, die ik ernaar vraag, begint over de zeven beïnvloedingsprincipes van de Amerikaanse oud-hoogleraar psychologie Robert Cialdini, uit zijn boek Influence: één ervan is ‘autoriteit’. Mensen kopen eerder een nieuw soort tandpasta als de man of vrouw in de reclame een witte jas aan heeft. Mark Rutte maakte aan het begin van de coronapandemie meer indruk omdat Jaap van Dissel van het RIVM naast hem stond. Een variant daarop, zegt Thiessen, is name dropping. „Maar als het opvalt, werkt het contraproductief.”

Van Kamerleden hoor ik dat ze in debatten met Caspar Veldkamp soms samen turven hoeveel namen hij noemt. Ze doen ook weleens ‘namenbingo’.

In het debat op dinsdag zegt Kati Piri van GroenLinks-PvdA dat Wilders als „schaduwpremier” ministers aan de „leiband” houdt. D66’er Jan Paternotte wil weten hoe Veldkamp de samenwerking ziet met de PVV-leider, die „actief zijn steun uitspreekt voor oorlogsmisdaden”.

Maar Veldkamp kán het wel, namen weglaten. Hij noemt Wilders niet.


Wat vindt NRC | Het is onfatsoenlijk als het kabinet niet reageert op de rode-lijn-demonstratie

Vechten tegen onverschilligheid, dat was volgens de Joods-Amerikaans schrijver Elie Wiesel de kern van de beschaving. De ‘rode lijn’-demonstratie van zondag, waaraan naar schatting 100.000 mensen meededen en die de grootste was sinds 2004, toen er gedemonstreerd werd tegen de bezuinigingen van kabinet-Balkenende II, was er nadrukkelijk één tegen onverschilligheid. Er werd gehoor gegeven aan de oproep van ruim tachtig (mensenrechten)organisaties die het kabinet-Schoof opriepen de politieke, economische en militaire steun aan Israël stop te zetten „zolang het de toegang tot hulpgoederen blokkeert en zich schuldig maakt aan oorlogsmisdaden en structurele mensenrechtenschendingen”. Het was een duidelijke vraag aan het kabinet, alleen… toen bleef het stil.

De demonstratie was massaal, net als bij Rotterdam toen een groep imams in Nederland een demonstratie had georganiseerd. Zoals bij de meeste demonstraties waren er geen rellen, er was geen vandalisme, alleen was er in Den Haag dus een hele grote groep mensen met rode kleren aan om de rode lijn te symboliseren die dit kabinet maar niet wil trekken. De demonstratie bleek een uiting van hoe democratie werkt: uiting geven aan je mening, opkomen voor de ander die zich niet kan uitspreken en het tonen van medemenselijkheid.

De stilte van dit kabinet, dat al onderzocht of het demonstratierecht ingeperkt kon worden, is des te opvallender omdat het liever besluiten neemt op basis van wat er ‘gevoeld’ wordt in de samenleving dan op basis van een toekomstvisie.

Minister Veldkamp (Buitenlandse Zaken, NSC) zei weliswaar zich niet te herkennen in het beeld dat Nederland niets doet en de zorgen te delen, maar een duidelijker antwoord leek de aanwezigheid van minister Mona Keijzer (Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, BBB), die op de dag van de demonstratie bij een symposium was van de pro-Israël lobbygroep CIDI. Daar hoorde ze ook premier Dick Schoof in een felicitatievideo „namens de Nederlandse regering” zijn „grote waardering” voor het CIDI uitspreken.

Dat zou een cynisch antwoord zijn op de demonstratie. Net zo cynisch als de uitlating van een NSC-Kamerlid dat demonstranten wegzette als een groepje dat „een beetje door het dolle heen [is], door alle propaganda. Ze denken dat er genocide plaatsvindt”. Of de zich op social media bij voorkeur hatelijke uitlatende schaduwpremier die het over „verwarde mensen” had, waarmee hij 100.000 Nederlanders wegzet.

Dergelijke hatelijke berichten zijn politici onwaardig, terwijl in een democratie zowel de geluiden van CIDI als van de demonstranten thuishoren. Het is daarbij aan een kabinet om niet slechts oor en oog te hebben voor een van de twee geluiden. Hetzelfde geldt voor media. Het kabinet kan niet doen alsof er geen roep om fatsoen en medemenselijkheid was.

Wat past na zondag is trots op de vreedzaam verlopen demonstraties, waarbij zoveel mensen hun stem lieten horen om uiting te geven aan hun machteloosheid nu ze het idee hebben aan de verkeerde kant van de geschiedenis terecht te komen. Het zou een kwestie van fatsoen zijn als het kabinet dat niet alleen zou erkennen, maar ook met een passende reactie komt al was het maar om te laten zien dat de zorgen van álle Nederlanders serieus worden genomen en niet alleen die van de eigen achterban.


Column | Solidariteit en collaboratie

Ik was zondag onderweg naar Den Haag waar ik een debat moest leiden. Ik wist dat er een grote pro-Palestina demonstratie gepland was, maar ik verwachtte niet dat ik er veel van zou merken. Dat klinkt cynischer dan ik het bedoel. Ik verwachtte er niet veel van, omdat Israël de dag ervoor bij het Eurovisie Songfestival de meeste stemmen van het publiek had gekregen. Dat betekent dat het land dat op dit moment de laatste hand legt aan het uitwissen van een volk, en het inpikken van hun grond, volgens de meerderheid van de Europese kijkers het festival zou moeten winnen. Voordat ik het nieuwsbericht wegklikte op mijn mobieltje, kreeg ik nog mee dat het nummer van de Israëlische kandidaat de titel ‘New Day Will Rise’ droeg. Het geeft een vieze smaak nu we weten dat als het aan Israëlische politici als Bezalel Smotrich ligt, het een nieuwe dag zal zijn zonder Palestijnen. Maar misschien is dit een boodschap die een groot deel van de kijkers kan waarderen.

Ik verwachtte dus niet zoveel van die demonstratie, omdat het me toescheen dat het met de Europese solidariteit met de Palestijnen bar slecht gesteld was. Toen ik eenmaal de stad inreed, en omgeleid werd, en nog een keer omgeleid, en uiteindelijk op anderhalve kilometer afstand van waar ik moest zijn eindelijk mocht parkeren, begon het me te dagen: deze demonstratie was veel groter dan ik had gedacht. Ik bewoog me door massa’s in het rood geklede mensen, meldde me 20 minuten te laat bij de organisatie, zat een prachtig debat voor, en in de pauze applaudisseerden we voor de voorbijtrekkende rode menigte. Er werden aantallen genoemd. Iemand zei: zestigduizend mensen. Een kwartier later waren het er tachtigduizend. Vanochtend, bij het inleveren van deze column las ik: meer dan honderdduizend.

En ik moest denken aan dat woord: solidariteit. Het is een beginsel dat uitgaat van betrokkenheid met een ander, zonder dat je daar zelf per definitie beter van wordt. Sociologen menen dat solidariteit goed is voor de sociale cohesie, en kijkend naar de verschillende gezichten in de straten van Den Haag, van mensen van verschillende rangen en standen en overtuigingen, lijkt dat te kloppen. Het enige wat deze mensen bindt, is solidariteit met een lijdend volk, en een verlangen naar een moreel kompas in onze politiek.

Van de uitslag van de publieksstem bij Eurovision moest ik me daarom niets aantrekken, zei iemand. Die zou van buitenaf beïnvloed zijn door een dure sociale mediacampagne, betaald door de Israëlische overheid. Ik was bijna opgelucht, denkend dat die roep om rechtvaardigheid, klinkend uit honderdduizend kelen, sterker was dan een rigged uitslag van een liedjeswedstrijd. Maar toen las ik dat, op hetzelfde moment dat al die mensen zich in het rood verzamelden, politici van NSC, VVD en BBB in Amsterdam het vijftigjarige bestaan van CIDI vierden. Iemand van NSC zei tegen deze krant dat mensen verward waren om te denken dat er een genocide plaatsvond. En toen dacht ik weer aan Caroline van der Plas en Geert Wilders die de avond ervoor op X steviger voor Israël dan voor de Nederlandse songfestival kandidaat juichten. Een opvallend signaal dat juist de meest nationalistische van onze politici niet aan de kant van ons land zelf staan. De vraag die rest na een weekend vol gejuich en protest, is waar de leiders van deze belangrijke partijen dan wél solidair aan zijn?

Het antwoord is dat zij juichen voor de onderdrukker. Zij komen op voor het recht van de sterkste. Dat Den Haag zondag rood kleurde, bewijst eens te meer dat er een onhoudbare situatie is ontstaan: Nederland heeft een samenleving die roept om solidariteit, maar we worden geregeerd door collaborateurs.

Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.


Sterpianist Khatia Buniatishvili: ‘Mezelf vrijmaken van meningen heeft me geholpen om te overleven als artiest’

Eigenlijk speelt ze dit recitalprogramma niet meer, maar voor haar debuut in de Grote Zaal van het Concertgebouw maakt sterpianist Khatia Buniatishvili (37) deze week een uitzondering. Haar ogen lichten op als ze praat over Amsterdam, terugdenkend aan toen ze er in 2011 voor het eerst concerten gaf. „Het is een belangrijke stad waar alles groots is: het orkest, de concertzaal, de infrastructuur… Maar tegelijkertijd zijn er al die fietsen, de vele bruggen, en het contact met de mensen. Het gaf me het gevoel dat je er deel kunt zijn van iets heel intiems. Dat gevoel was voor mij als artiest bijzonder inspirerend”, vertelt ze videobellend vanuit Zwitserland, waar ze woont.

De Kleine Zaal van het Concertgebouw was veertien jaar geleden een van de podia die de toen 23-jarige pianiste bestormde tijdens haar Rising Star-tournee. Met die concertserie presenteert een aantal Europese concertzalen sinds 1995 musici die klaar zijn voor een carrière op het wereldtoneel. Dat voelde als een enorme kans voor een jonge musicus die net aan haar carrière begon, blikt Buniatishvili nu terug. Inmiddels is die carrière ruimschoots op weg en geldt ze als een van de meest eigenzinnige en onbevreesde pianisten van haar generatie, met een stijl die technische brille koppelt aan een uitgesproken emotionele intensiteit.

Muziek was er altijd, thuis in Tbilisi, waar ze opgroeide. De piano kwam op haar derde in haar leven via haar moeder, die Khatia en haar één jaar oudere zus Gvantsa lesgaf. Al snel leefde ze haar muziekleven in het publieke oog: op haar zesde speelde ze met het kamerorkest van Tbilisi en op haar tiende gaf ze haar eerste internationale concert. De derde prijs op het Arthur Rubinstein Concours in Tel Aviv en recitals in Carnegie Hall en het Weense Konzerthaus katapulteerden haar dik tien jaar later naar de wereldpodia.

Recensies van Buniatishvili’s albums en concerten kunnen sterk uiteenlopen: ze jubelen over haar expressiviteit, maar kunnen ook ontdaan spreken over haar snelle tempi en de non-conformistische wijze waarop ze zich in de muziek werpt. „Er waren vanaf het begin altijd wel mensen die een hekel aan me hadden en zeiden dat het niet oké was wat ik deed. Of het nou ging om mijn artistieke benadering of technische zaken. Anderen zeiden juist: je moet zo doorgaan, wat je doet is fantastisch, dit is de goede weg. Ik heb heel jong met die twee reacties moeten leren omgaan: ernaar luisteren, maar het niet emotioneel laten binnenkomen.”

„Wat je doet staat natuurlijk in dienst van wat de componist wilde, maar wat de muziek levend maakt komt ook door je individualiteit. Je kunt wel steeds afgaan op de mening van anderen, maar wie zegt dat zij het bij het rechte eind hebben en je dan rechtdoet aan de componist? Dit is een hele artistieke worsteling voor me geweest. Als kind was het moeilijk om bij mezelf te blijven, maar het vasthouden aan mijn individualiteit en mezelf vrij te maken van al die meningen heeft me denk ik geholpen om te overleven als artiest. Het heeft me sterk gemaakt en het makkelijker gemaakt om als musicus mijn plek te vinden.”

Pianiste Khatia Buniatishvili in Leipzig.
Foto Hendrik Schmidt/Getty Images

Eenvoud

Buniatishvili’s recentste album, dat vorig jaar verscheen, is gewijd aan Mozart. Zijn muziek heeft een eenvoud die je doet verdwalen voordat je jezelf weer terugvindt, schrijft ze in het cd-boekje. Wat bedoelt ze daarmee? „Eenvoud is what Mozart’s all about. Wanneer je kind bent, speel je die muziek gewoon. Maar als volwassene denk je: ‘Oh ik moet het breekbaar en subtiel maken.’ Dan ga je allerlei dingen doen en maak je de muziek juist veel moeilijker dan die daadwerkelijk is. Dan klinkt het bijna dodecafonisch”, grapt Buniatishvili. „Zo verlies je jezelf, omdat je de eenvoud die je als kind wel in die muziek vond niet meer kunt terughalen. En dan, op een gegeven moment, pik je toch weer de signalen op die je weer terugbrengen naar de eenvoud.”

Het Mozart-album haalde een levendig moment uit haar jeugd naar boven van een pianoles van haar zus, waar ze als achtjarige bij was. „Mozarts muziek is vrolijk, maar er schuilt altijd een verborgen droefheid in zijn glimlach, zoals die van jou”, zei hun gemeenschappelijke lerares tegen haar zus. Buniatishvili: „Er zijn van die beelden uit je kindertijd die je zo bijblijven, dat ze nog zo resoneren als je ze voor de geest haalt. Dit was zo’n krachtig moment. Mijn zus was beschermend naar mij. Ze had haar eigen wereld, maar probeerde niet die van anderen te verstoren. Ze was een grote inspiratiebron voor me. Onze lerares die de woorden tegen haar sprak, de muziek, de stilte, de ruimte: het moment voltrok zich als een film voor mijn ogen. Ik denk dat ze Mozart op een prachtige manier beschreef.”

Haar lerares uit haar jeugd zei: ‘Mozarts muziek is vrolijk, maar er schuilt altijd een verborgen droefheid in zijn glimlach’

„Zulke momenten kunnen je liefde voor muziek echt maken. Je kunt als docent natuurlijk van alles vertellen over techniek, klank, enzovoorts, maar er zijn ook docenten die in een seconde dingen zeggen die je echt inspireren. Daardoor leer je nog veel meer dan alleen maar die vaardigheden, want zoiets geeft je fantasie een zetje en laat je als het ware nog verder reizen. Ik weet niet of die lerares wel weet dat dit moment zo belangrijk voor me was. Misschien moet ik het haar eens laten weten.”

Verstild

Buniatishvili staat bekend om haar vertolkingen van het virtuoze repertoire uit de Romantiek, zoals Liszt (haar held), Chopin en Rachmaninov. Het recitalprogramma dat ze zondag 25 mei in Amsterdam speelt, staat daar met een trits korte, verstilde werken – een uitzondering daargelaten – lichtjaren van af. Ze speelt onder meer een Gymnopédie van Satie, een Chopin-prelude, Schuberts Ständchen en luchtige barokstukken van Bach en Couperin. Ze nam de stukken eerder op voor haar conceptalbum Labyrinth (Sony, 2020).

Het concept lijkt te zijn gevoed door de coronatijd, toen wel meer introspectieve muzikale projecten het levenslicht zagen, maar het idee zat al vóór corona in haar hoofd. „Ik besloot geen traditioneel programma te maken in twee delen met pauze, maar één geheel te creëren van allerlei verschillende componisten uit verschillende tijdperken. Ik wilde de connecties tussen hun muziek laten horen. Alleen niet zo van ‘eerst barok, dan klassiek, dan romantisch’, maar een persoonlijker pad door de muziek, alsof je ronddwaalt door een labyrint. De stukken zijn als het ware kleine parels van verschillende mensen, verschillende persoonlijkheden, verschillende werelden, maar toch gebouwd in één adem.”

Op klassieke conceptalbums zien we vaker de aanpak van korte, veelsoortige stukken die niet op historische of stilistische gronden aan elkaar zijn gekoppeld, maar op basis van een thema of gemoedstoestand – ook ingegeven doordat korte tracks beter zijn voor de algoritmes van streamingdiensten. Of we die benadering van programmering ook in de concertzalen vaker gaan tegenkomen?

Buniatishvili laat zich niet vangen in voorspellingen. „Wat de toekomst brengt weet ik niet. Zelf hou ik er niet van om van een concept een format te maken. Dan verliest het zijn persoonlijke benadering, wat ik nou juist zo mooi vind aan kunst. Dit programma heb ik simpelweg gemaakt omdat ik van miniaturen hou: in een kort muziekstuk kun je toch heel veel voelen. Ik vind het ook leuk om traditionele programma’s te spelen. Die geven me het gevoel dat ik in het verleden ben, dat er een enorme bagage is die ik niet mag verliezen. Mensen kunnen wel denken: waarom zou je je tijd verdoen met hele Beethoven-sonates leren als je een stuk van vijf minuten kunt opnemen en het online goed werkt? Maar het is zó belangrijk om te weten wat de sonates van Beethoven, Bachs Goldbergvariaties of de symfonieën van Brahms betekenen. Als je tegen die achtergrond miniaturen speelt, krijgen ze een totaal andere betekenis en charme.”

/

https://www.youtube.com/watch?v=TL0xzp4zzBE&ab_channel=KhatiaBuniatishVEVO


Tv-recensie | Als de aarde is verpulverd, gaat het Songfestival verder op een ruimteschip

Vlak voordat zaterdag het aardse Songfestival losbarstte, was op BBC 1 het Interstellaire Songfestival te zien. Dit vindt pas over 900 jaar plaats, maar de Britse sciencefictionserie Doctor Who deed er alvast verslag van. De aarde is inmiddels verpulverd, de show gaat door op een ruimteschip. Nadat ze Australië had toegelaten op het Europese eenheidsfeest, besloot de leiding de zangwedstrijd ook open te stellen voor buitenaardse volkeren. Zo zien we een groep oranje vogeltjes het lied ‘Daggadoo’ ten beste geven.

Na negen eeuwen is de festivalleiding er nog steeds niet in geslaagd om de politiek buiten de deur te houden. Twee terroristen met hoorntjes kapen het feest om een aanslag te plegen. Hun volk, de Hellions, wordt met de nek aangekeken en gediscrimineerd. Op hun planeet vindt een genocide plaats – een grootmacht heeft het op de helliaanse klaprozen gemunt waar ze surrogaathoning van maakt. Het merk Poppy Honey is de hoofdsponsor van het Interstellaire Songfestival.

Gaza was weer overal, dit weekeinde op televisie. De omstreden kandidaat Israël won bijna het Songfestival, mede door de steun van de Nederlandse stemmers, die de vocale prestaties van het land beloonden met de volle twaalf punten. Om dat te compenseren gingen zondagmiddag in Den Haag honderdduizend mensen in het rood de straat op om te demonstreren tegen de moord op de Palestijnen. Verder waren er de verslagen van een nieuw Israëlisch offensief. Bij dat laatste viel het verschil op tussen RTL Nieuws (RTL 4) en het Achtuurjournaal (NPO 1). RTL beschreef gewoon wat er gebeurde terwijl de NOS nog steeds krampachtig probeert om Israël buiten het verslag te houden. Voorbeeldzin: „Huizen werden geraakt.”

Nederlanse weerloosheid

Even tot hier (NPO 1) liet Israël en Gaza even zitten. Het duo Jeroen Woe en Niels van der Laan behandelde in deze seizoensfinale wel de beroerde presentatie van België op het Songfestival – om hun Vlaamse pianist Miguel te pesten. De meeste aandacht ging uit naar de naderende NAVO-top en de problemen van de regering om het defensiebudget op te pompen. Het duo bezong de Nederlandse weerloosheid in een lied over de opblaasbare nep-tanks die het leger inzet om de Russen te foppen. Op de wijze van het Zweedse songfestivallied zongen ze „Ohohohoho, blaas de boel maar op!”

In Danny op straat (NPO 2) liet razende reporter Danny Ghosen weer eens zien waarom hij is genomineerd voor de Zilveren Nipkowschijf. In een tweeluik over Hongarije behandelt hij de zondebokpolitiek van president Orbán die steeds een nieuwe groep aanvalt om zo de grondrechten verder in te perken. Na de migranten, de Roma en de journalisten zijn nu de gays aan de beurt. Het is niet wenselijk om Hongarije wegens dit wangedrag uit de EU te gooien, zeggen de Hongaren die hij spreekt, want dat drijft het land verder in de armen van Poetin.

Ghosen spreekt onderdrukte parlementariërs, journalisten en gay-activisten. Ook bezoekt hij een demonstratie voor lhbtq-rechten. Dit versnijdt hij met interviews met Nederlanders die in Hongarije wonen. Vooral in het eerste deel waren dat radicaalrechtse boeren die „links” Nederland zijn ontvlucht. Het levert een soort grimmige variant op van Ik vertrek. Met die interviews brengt Ghosen het onderwerp dichter bij huis.

In het eerste deel wees een Hongaarse journalist al op de vriendschap tussen Orbán en „die gekke vent” uit Nederland. „U bedoelt Geert Wilders?” Helpt Ghosen. Ja die. „Hij leert van Orbán hoe hij het journalistieke ecosysteem en uiteindelijk de democratie kan vernietigen.”


Column | Toch graag mensenrechten

‘Mijn breuk met Europa en het Westen is definitief.” (Sinan Çankaya in het Belgische dagblad De Morgen, 22/4). Hier spreekt woede. De schrijver en antropoloog Çankaya schreef het boek Galmende Geschiedenissen en gaf naar aanleiding daarvan allerlei interviews, waaronder aan De Morgen, voorzien van bovenstaande, bondige kop.

Çankaya’s ‘breuk’ met Europa en het Westen, ‘definitief’ nog wel, lijkt een geval van onvergelijkbare grootheden. Europa, het Westen en ik. Maar de schrijver geeft toelichting, die hierop neerkomt: de in Nederland geboren Çankaya, van Turkse komaf, die hier academicus werd, gelooft niet langer in het idee van ‘de westerse beschaving’. Hij geeft daar allerlei redenen voor: het alledaagse, Europese racisme en de institutionele kant ervan in ‘witte instituties’, en de koloniale erfenis die het Westen nog steeds tekent. Maar de meest directe aanleiding vormt toch de oorlog in Gaza, of liever gezegd: de verwoesting van Gaza, de eliminatie van haar burgers door het Israëlische leger. Çankaya is zeker niet de enige die daar woedend over is, integendeel, de protesterende rijen groeien aan, ook al omdat de Nederlandse regering tot nog toe weigerde een duidelijke ‘streep’ te trekken.

Vanaf hier wordt het ingewikkelder: Çankaya spreekt van een ‘genocide’, en ook die term wordt steeds vaker gebruikt, niet alleen door demonstrerende burgers, maar ook door bijvoorbeeld het Internationale Strafhof in Den Haag, dat wees op het ‘risico van genocide’. De ernst van de situatie is duidelijk, maar minder duidelijk is, welk ‘volk’ van die volkerenmoord Çankaya bedoelt: alle Palestijnen (waaronder ook christenen) of toch vooral de, in overgrote meerderheid islamitische Gazanen? Worden die laatste verdreven en uitgemoord omdat zij moslims zijn? Of omdat Israël Hamas wil vernietigen en het land wil annexeren, cynisch genoeg het liefst zonder inwoners? Voor de slachtoffers zal het weinig uitmaken, maar het moet wel van belang zijn voor een Nederlandse academicus, die zich via zijn Turkse en moslimachtergrond 1:1 vereenzelvigt met de Gazanen.

Hij noemt zichzelf nu een cultuurmoslim, maar die worden, net als belijdende moslims, niet strijk en zet in ‘Europa’ uitgeroeid. Is het solidariteit met het Palestijnse volk? Goed mogelijk, maar dan is de vergelijking met de situatie van Nederlandse moslims en migranten, die Çankaya voortdurend maakt, grotesk. Hier worden geen wijken gebombardeerd omdat er moslimmigranten wonen, hier hebben we de islamofobie, en dat blijkt lastig genoeg.

Het is noodzakelijk in verzet te komen tegen een genocide. Is daarbij een gedeelde religie of afkomst doorslaggevend? Tijdens de Armeense genocide (1915-1918) stierven meer dan een miljoen mensen. Die genocide werd overigens uitgevoerd door de zogeheten ‘Jonge Turken’ – niet perse deel uitmakend van het hart van Europa. Het overgrote deel van de Armeense slachtoffers, ik moest het nazoeken, waren christenen. Dat maakt voor mij het schandaal niet groter of kleiner, maar precies even schandalig als een genocide is.

Telkens is er de suggestie van Çankaya dat moslims geen religieuze, maar vooral een etnische, nationale of zelfs een klassenidentiteit delen, die wereldwijd onderdrukt wordt. Ik hoef alleen Saoedi-Arabië, Qatar en Dubai te noemen, om ook die gedachtegang te logenstraffen.

Blijft die verschrikkelijke, elke dag weer voortgaande verwoesting van Gaza en haar inwoners, de Israëlische verantwoordelijkheid, de Amerikaanse medeplichtigheid, de lafheid van een deel van officieel Europa. Maar als die moordpartij in Gaza wordt gestopt, zal dat niet zijn dankzij een Verenigd Arabië of de niet bestaande Moslimintern, maar dankzij mensenrechtenkrachten, die deel uitmaken van datzelfde, verachtelijke Westen.

Stephan Sanders is essayist.


Wat vindt NRC | Met zijn toon over immigratie klinkt de Britse premier Starmer radicaal-rechts

‘Deze regering sluit het laboratorium. Het experiment is voorbij. We zullen leveren waar u –meerdere malen – om hebt gevraagd en we zullen de controle over onze grenzen terughalen.”

Verrassend genoeg waren dit vorige week niet de woorden van Brexiteers, die ‘take back control’ als hun campagneslogan hadden, noch van Nigel Farage, voorman van de Britse radicaal-rechtse oppositiepartij Reform en een van de aanjagers van Brexit en een strenger migratiebeleid. Het was premier Keir Starmer (Labour) die sprak over de schade die ongelimiteerde immigratie aan het Verenigd Koninkrijk zou hebben toegebracht. Zijn regering zal „een smerig hoofdstuk afsluiten, voor onze politiek, onze economie, en ons land”.

Het is niet verrassend dat het migratiedebat bij de Britten – net zoals in andere Europese landen – opnieuw oplaait. De belofte van opeenvolgende kabinetten was het aantal immigranten te beperken. In de twaalf maanden tot juli 2024 (de laatst beschikbare cijfers) kwamen er 728.000 meer mensen het VK binnen dan er vertrokken. Dat aantal is lager dan in 2023, toen een postcoronapiek, de oorlog in Oekraïne en uitgenodigde Hongkongers zorgden voor een netto-migratie van 906.000 mensen. Maar hoger dan voor Brexit, toen dat aantal op zo’n 250.000 lag. Terwijl voor een deel van de Britten het idee van een scheiding van de Europese Unie was dat immigratie kon worden ingedamd. Het VK zou zélf kunnen bepalen wie het binnenliet, en wie niet.

Wie de plannen van Starmer leest, ziet dat zijn kabinet daar een voorstel toe doet. Alleen hoogopgeleide migranten zijn welkom, strengere taaleisen worden ingevoerd, werkloze migranten moeten sneller vertrekken. Ook achter het onder sommigen bekritiseerde plan om geen buitenlands personeel voor verzorgingstehuizen meer toe te laten, zit een idee. Het moet de sector dwingen arbeidsomstandigheden te verbeteren – en daardoor de broodnodige kwaliteit van de ouderenzorg opkrikken.

De taal en toon van de premier leiden echter af van de plannen. Starmer koos woorden die ook volgens partijgenoten doen denken aan Enoch Powell en diens opruiende en polariserende Rivers of Blood-toespraak uit 1968, waarin de komst van migranten van kleur uit de Britse koloniën werd bekritiseerd. De Conservatieve schaduwminister Powell zei toen dat het „de Britten vreemden in hun eigen land” maakte. Starmer zei dat hij niet wil dat „Groot-Brittannië een eiland van vreemden” wordt. Volgens 10 Downing Street berust het op toeval.

Dat Starmer en zijn Labour-partij de hete adem van Farage in de nek voelen, is overduidelijk. Reform won begin deze maand talloze gemeenteraadszetels, een Lagerhuiszetel die altijd in handen was van Labour en staat in de peilingen al een aantal maanden op kop.

Dat de Conservatieven Farage rechts willen inhalen, zoals de vorige minister van Binnenlandse Zaken al probeerde door asielzoekers „indringers” te noemen, blijft betreurenswaardig. Dat Labour nu denkt radicaal-rechtse taal over migratie uit te moeten slaan om populair te blijven, ook.

Voor Farage en zijn achterban zal elk aantal immigranten te hoog zijn. En door het narratief over te nemen dat louter ‘buitenlanders’ het probleem zijn en niet de jarenlange opgebouwde achterstand in onder meer zorg en woningbouw en dáár oplossingen voor te vinden, zal de kiezer bovendien opnieuw – en terecht – teleurgesteld worden.