De gemeente Amsterdam gaat zogeheten voetbalscholen strenger reguleren, laat de gemeente maandag weten in een persbericht. Het gaat om niet-gereguleerde, commerciële voetbalscholen waar kinderen vaak voor een flink hoger bedrag dan op een reguliere voetbalvereniging trainingen volgen. Volgens de gemeente heeft de opkomst van voetbalscholen een slechte invloed op de verenigingscultuur van amateurclubs. Daarom kunnen de academies vanaf nu kiezen tussen twee opties: ze integreren in een vereniging, zodat er toezicht is en de club en meeprofiteert van het succes, of de school blijft extern en opereert volledig onafhankelijk. Voor de huur van velden en het toezicht op sociale veiligheid worden dan afspraken gemaakt met de gemeente.
De voetbalscholen vallen qua regels nu grotendeels in een grijs gebied. Ze hoeven niet aan dezelfde sociale veiligheidscodes te voldoen als de amateurvoetbalclubs, trainers hoeven geen verklaring omtrent gedrag (VOG) te hebben en er wordt geen standaard voor professionele werkwijzen gehanteerd. De nieuwe regels zijn onderdeel van de Amsterdamse Voetbal Agenda die afgelopen november werd ondertekend door de gemeente Amsterdam, de KNVB, Ajax en zo’n dertig Amsterdamse amateurclubs.
Het aantal commerciele voetbalscholen is de afgelopen jaren flink gegroeid. Met 58 van zulke speciale sportacademies telt Amsterdam bijna evenveel voetbalscholen als verenigingen. Amateurclubs zijn daar vaak de dupe van: teams vallen uit elkaar, trainers van voetbalscholen concurreren met de trainers van de amateurclubs en het saamhorigheidsgevoel op de club verdwijnt. Dit speelt met name bij kleine clubs. Veel voetbalscholen vragen bovendien wél commerciële tarieven aan hun deelnemers, maar betalen zelf niet voor het gebruik van de velden. Ook ouders klagen: kinderen worden niet opgesteld als ze niet óók bij een voetbalschool trainen en voor toernooien en activiteiten wordt extra geld gevraagd. Vorig jaar greep de gemeente Amsterdam al in bij het gebruik van gemeentelijke sportvelden zonder huurafspraken met de gemeente.
Wethouder Sofyan Mbarki (Sport en Bewegen, PvdA), zelf vader van drie voetballende zoons, zegt over het besluit: „De vereniging is dé plek waar jonge en oudere Amsterdammers veilig en laagdrempelig kunnen sporten. Dit is heel belangrijk voor hun sociale netwerk. We zien echter dat sommige voetbalbalscholen de clubs ondermijnen. Daar doen we nu wat aan.”
Lees ook Lees ook: Hoe commerciële voetbalscholen verdienen aan de ambities van kinderen én hun ouders
Daar was-ie dan eindelijk, Desi Bouterse: jammer genoeg niet in de Santo Boma-gevangenis vlak bij Paramaribo, maar op de site van de NOS: „De voortvluchtige Surinaamse ex-president Desi Bouterse mag de VS niet meer in.” Ik hoor mezelf denken ‘tel uit je winst’ en besef meteen dat het geen winnend lot is, zeker niet voor Suriname. Officieel weet niemand waar Bouterse zich ophoudt, maar er moeten op z’n minst een paar mensen zijn met inside information, want Paramaribo kent een actieve, informele communicatiestructuur, zoals dat heet. Maar het is lastig een gerucht te arresteren, zelfs met een goed uitgerust team.
Nog meer treurig nieuws uit Suriname, ditmaal uit de Parbode, een Surinaams magazine. Ooit, rond 1976, een jaar na de Onafhankelijkheid, behoorde Suriname tot de drie relatief welvarendste landen van Zuid-Amerika, gerekend naar het bruto binnenlands product; alleen Argentinië en Venezuela scoorden beter. Dat is dramatisch veranderd, tegenwoordig is Suriname het twee na armste land van het continent.
Zo’n ranglijst zegt niet alles, maar toch dit: in de jaren tachtig reisde ik voor het eerst naar Suriname, toen nog met Anil Ramdas (1958-2012), die me zijn geboorteland liet zien. Ramdas bezat het talent om verhalen te verbeteren, maar het beeld dat hij van zijn jeugd in Suriname had geschetst verschilde zo radicaal van het land waar we toen terechtkwamen, dat ik sterk aan Anils herinneringen begon te twijfelen.
Maar het was dus waar: gedurende de jaren zestig en zeventig gold Suriname als een modelland, stabiel en behoorlijk welvarend, zeker als je het vergeleek met buurland Brits-Guyana. Daar kwamen de migranten vandaan, op weg naar werk, een beter leven en Paramaribo. Nu meldt de Parbode dat hetzelfde Brits-Guyana relatief het welvarendste land is van het continent.
Verliezen is erg, maar van een buurland verliezen is erger.
Overigens: de verblijfplaats van Bouterse mag een mysterie zijn, zijn erfenis is dat allerminst. Er zijn die vijftien slachtoffers van de Decembermoorden (1982). Van 1980-1988 was Bouterse de dictator van dienst, en van 2010 tot 2020 de gekozen president van Suriname. Achttien jaar lang heeft de man zijn land vooruit mogen helpen, regelrecht het ravijn in.
„Het kan verkeren”, zoals Bredero schreef, maar vooral: het kan zo snel verkeren. Van de top-drie naar helemaal onderaan. Daarom nog een lijstje: volgens de democratie-index van The Economist hoort Nederland bij de tien landen met de meeste democratische vrijheden ter wereld. Noorwegen en IJsland doen het beter. Maar nu is Nederland in verwachting van een nieuwe regering, die de belofte met zich meebrengt van een scherpe duikvlucht op die democratie-index. Hoe noem je zoiets: een vooruitzicht?
Stephan Sanders schrijft elke maandag op deze plek een column.
Mooi werk, zeggen jeugdhulpverleners over hun baan, maar niet eenvoudig. Dagelijks zijn ze in de weer met jongeren die niet meer thuis kunnen wonen omdat ze getraumatiseerd, verwaarloosd, misbruikt, mishandeld of verslaafd zijn. Soms zijn ze verstandelijk beperkt, lijden ze aan psychiatrische stoornissen en vormen ze een gevaar voor zichzelf en hun omgeving. Never a dull moment. Het zijn, zeggen medewerkers in deze zogenoemde residentiële jeugdzorg, jongeren die zijn opgegroeid in omstandigheden die om wat voor reden dan ook onveilig kunnen worden genoemd.
Het ontbreekt de jongeren aan „fundamenteel vertrouwen” in zichzelf en de wereld, zegt orthopedagoog Ellen van der Hulst, en ze verwachten in iedere relatie dat de ander op enig moment genoeg van hen zal krijgen, hun de rug zal toekeren. „Ze zijn boos of agressief. Of verwonden zichzelf. Ze toetsen daarmee voortdurend op welk moment de ander hen zal laten vallen. Want dat zijn ze gewend. Deze jongeren worden vaak ingewikkeld genoemd. Maar ze vertonen ingewikkeld gedrag omdat ze opgroeiden in een heel ingewikkelde wereld, bijvoorbeeld met verslaafde ouders, ouders met psychiatrische problemen of in gezinnen waar ze werden mishandeld. Dan is het logisch om vervolgens dit gedrag te vertonen. Eigenlijk is het normaal gedrag.”
Van der Hulst werkt sinds vijf jaar voor woonvoorziening Heppie (t)Huis in het Brabantse Geldrop-Mierlo, een fraai maar onopvallend gebouw in een woonwijk, waar acht jongeren wonen onder begeleiding van elf ‘opvoeders’. De woongroep is een initiatief van Het Vergeten Kind, een stichting die een voorbeeld zegt te willen zijn voor „aandachtsvolle” omgang met kinderen in de jeugdzorg. Directeur Margot Ende: „Niemand vindt het goed als je een kind uit huis plaatst en vervolgens tien of vijftien keer verplaatst, waardoor het meer dan zestig verschillende hulpverleners ziet. We willen laten zien dat het anders kan. Daarom werken we hier met een vast team opvoeders. En de kinderen kunnen zo lang blijven als nodig is.”
Over de eettafels lopen
Initiatieven zoals Het Vergeten Kind hebben de wind mee, nu de intensieve jeugdzorg onder vuur ligt na onder meer het volgens staatssecretaris Maarten van Ooijen (VWS, ChristenUnie) „huiveringwekkende” rapport van Jason Bhugwandass over wat hij en vijftig andere jongeren hebben meegemaakt in de gesloten jeugdzorg. Daarin vertellen ze over aanhoudende misstanden: van langdurige eenzame opsluiting en pesterijen tot verkrachtingen door personeelsleden.
Het ging in het rapport om de allerzwaarste vorm van jeugdzorg, voor een relatief kleine groep jongeren die regelmatig gedwongen worden opgesloten. Ook binnen de minder zware jeugdzorg staat het afzonderen van jongeren sinds een paar jaar ter discussie. Onwenselijk, is de communis opinio, onder welke omstandigheid dan ook.
Jeugdzorginstellingen hebben al de nodige successen geboekt. Zo is het aantal jongeren dat binnen de gesloten jeugdzorg wordt gehuisvest bijna gehalveerd van ruim zeventienhonderd in 2018 tot bijna duizend in 2022. En het meest omstreden deel van de zorg, de eenzame afzondering, is minder vaak en ook minder langdurig ingezet, blijkt uit Ik laat je niet alleen, een onlangs verschenen onderzoek naar het verminderen van vrijheidsbeperkende maatregelen in de intensieve jeugdzorg, uitgevoerd door de Academische Werkplaats Risicojeugd.
En dan lig je daar, met vijf, zes volwassen kerels bovenop dat kind, met man en macht te knokken om het rustig te houdenHulpverlener in rapport ‘Ik laat je niet alleen’
Wel is het aantal gedwongen afzonderingen sinds najaar 2022 licht gestegen. In het onderzoek wordt nauwkeurig beschreven wanneer daartoe wordt besloten. Jongeren zijn geïrriteerd of boos door spanningen, bijvoorbeeld om een corrigerende opmerking of nadat ze uit de klas zijn gestuurd. Pedagogisch medewerkers hebben volgens het rapport het gevoel dat de jongere daarbij „de grenzen opzoekt”. Zoals: herhaaldelijk de televisie of muziek harder zetten, instructies negeren, zich vastklampen aan een medewerker, over eettafels heen lopen. „Uiteindelijk worden jongens in alle casussen verbaal en fysiek agressief en beginnen meisjes te tikken of te bonken tegen bijvoorbeeld het bureau of de kamerdeur in hun slaapkamer.”
Als na een incident besloten wordt tot afzondering, komt het niet zelden tot fysiek ingrijpen. De jongeren beschrijven de isolatie als „angstig” en „pijnlijk” en, zo schrijven de onderzoekers, „de opgebouwde spanning en het vechten met pedagogisch medewerkers omdat ze niet in een afzonderingsruimte geplaatst wilden worden, kost hun veel energie”.
Ook de hulpverleners gaat zo’n incident niet in de koude kleren zitten, zegt een van hen in het rapport. „Het fysieke ingrijpen is natuurlijk niet waarom we dit werk doen. En dit is een jong kind en dan lig je daar met vijf, zes volwassen kerels bovenop, met man en macht te knokken om het kind rustig te kunnen houden.”
Lees ook Jason kwam zelf in de gesloten jeugdzorg terecht. Nu onthult hij de misstanden
Te vaak hebben hulpverleners in de residentiële jeugdzorg ten einde raad en in hun machteloosheid de jongere dan maar opgesloten, daarover zijn deskundigen het wel eens. Bij de gesloten afdelingen van jeugdzorginstelling Levvel in Amsterdam wordt geen kind meer in afzondering geplaatst. De vraag is wat het alternatief is. Want wat doe je met meisjes die het personeel ernstig bedreigen, zichzelf willen verwonden met het glas van een gloeilamp, of die de deur uit willen lopen om af te spreken met een vriendje aan wiens aandacht ze verslaafd zijn, of met hun pooier, en zo een groepsverkrachting riskeren? En die om hun wens kracht bij te zetten gerust een paar uur in de gang bij de voordeur gaan zitten?
Investeren in ‘nabijheid’
Levvel heeft de afgelopen jaren de behandelgroepen steeds kleiner gemaakt en investeert in wat hoofdbehandelaar Anne-Marije Hanekamp „nabijheid” noemt. „Elke keer moet je benoemen dat het meisje boos is en dat jij dat vervelend voor haar vindt, maar dat je er voor haar bent en bij haar blijft. Zeggen: ‘Als je niet meer boos bent en je wilt wel in gesprek, weet dan dat ik hier sta, dat ik klaar sta voor jou’.”
Hanekamp werkt als hoofdbehandelaar in een centrum met meerdere kleinschalige leefgroepen, meisjes vooral, even buiten het centrum van Amsterdam. PinQ heet de woonvorm, met veel aandacht voor onderwijs. „Je mag hier niet vertellen waar je woont. Het is een beschermd adres want anders staan hier voortdurend ongewenste personen, uit criminele netwerken, voor de deur”, zegt teamleider Esther Jalink. De kwetsbare meisjes met een ‘machtiging gesloten jeugdzorg’ verblijven er drie tot negen maanden en kunnen daarna blijven met een ‘open machtiging’.
Wat doe je met meisjes die het personeel ernstig bedreigen, zichzelf willen verwonden met het glas van een gloeilamp of willen afspreken met hun pooier?
Hanekamp: „Als ze hier komen, is er sprake geweest van acute onveiligheid. Meisjes die misbruikt zijn door vriendjes, vriendengroepen soms. Die in heel nare situaties hebben gezeten. En dan is onze eerste taak te kijken hoe we ze weer kunnen stabiliseren. En laten zien dat we een veilige plek hebben, waar we structuur kunnen aanbieden. Dat we het onderwijs kunnen opstarten. En dat we samen met die meisjes en hun ouders kunnen kijken hoe we ze weer perspectief kunnen bieden.”
Teamleider Jalink: „Ze mogen terugvallen in oude patronen. En als ze dat doen, zeggen wij: we zijn er voor jou. Want voorheen is tegen hen gezegd: ik heb al tien keer verteld dat je dat niet moet doen, de deur gaat dicht, ga weg.”
Hanekamp: „Als ze hier komen, moeten ze ons gaan vertrouwen. Dat is heel eng voor hen. Dus wat ze dan doen, is kijken hoever ze kunnen gaan, waar onze grenzen liggen: ‘Wil je echt voor mij gaan, of kan ik je wegjagen?’ Het gaat erom dat die meisjes merken dat wij ons niet laten wegjagen. Dat geeft rust. Het idee: ik mag boos worden zonder dat ik iedereen weer wegjaag en alleen overblijf.”
Heppie (t)Huis in Geldrop.
Foto’s: Merlin Daleman
Meedoen met voetballen
Aandacht en nabijheid in plaats van repressie, het is een terugkerende wens in de gesprekken met jeugdhulpverleners. In de gesloten instelling in Amsterdam kunnen de meisjes onder meer yoga beoefenen, muziek maken en schilderen. En ze volgen onderwijs; sommigen op de school die ze al bezochten toen ze nog thuis woonden, anderen gaan naar een eigen school, OnderwijsPlus, in een gehuurde vleugel van een school in Amsterdam-Zuidoost. Daar krijgen ze speciaal op hen afgesteld onderwijs. Ze worden er met busjes heen gebracht.
Ook bij Heppie (t)Huis in Geldrop gaan de jongeren zo veel mogelijk naar hun oude school, komen ouders regelmatig op bezoek, vieren de kinderen verjaardagen met hun ouders én hulpverleners, hangen ze in de tuin en doen ze aan sport. Opvoeder Luuk Trommelen: „Ik heb elders in de jeugdzorg gewerkt. Ik belde daar ouders alleen als hun kind een slechte dag had gehad. Na een paar maanden vertrokken de kinderen en hoorde ik later dat ze wéér waren overgeplaatst.
„Ik had geen ruimte om bij te dragen aan hun ontwikkeling. Voor overleg met collega’s was geen tijd, behalve in crisissituaties. Vaak werkte ik met invallers. Hier is die ruimte er wel. Hier voetbal ik met de jongeren en sta ik zaterdag op het voetbalveld om te kijken. Dat vind ik supergaaf. Ik ben ook wel eens scheidsrechter.”
Orthopedagoog Van der Hulst: „Het is wel eerlijk om te vertellen dat we soms moeite moeten doen om een jongere mee te laten spelen. Vaak zet de club iemand van wie ze gehoord hebben dat hij ‘ingewikkeld gedrag’ vertoont in een team voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Als Luuk dan met de trainer gaat praten, hem tips geeft, blijkt zo’n jongere best te kunnen meedraaien in het team van de eigen voorkeur.”
OnderwijsPlus in Amsterdam.
Foto’s: Merlin Daleman
‘Totaal ontregeld’
Wat de jeugdhulpverleners overeind houdt, zeggen ze, is enerzijds de collegiale ondersteuning en de mogelijkheid om te overleggen, anderzijds de kleine successen die ze boeken. Op de besloten behandelgroep in Amsterdam is de groepsleiding soms al blij als een meisje weer eens op een min of meer normale tijd opstaat.
„Sommige jongeren zijn totaal ontregeld als ze hier komen”, zegt kinder- en jeugdpsychiater Emma van der Meulen. „Ze hebben een verstoord dag-nachtritme. Heel veel kinderen zijn met name ’s nachts alleen op hun kamer heel angstig, omdat ze veel seksueel misbruik hebben meegemaakt. Daardoor hebben ze enorme slaapproblemen. Soms lukt het dat ritme weer te stabiliseren.” Dat is al heel wat.
Vaak zijn de kinderen ook zwaar verslaafd, aan lachgas, cannabis of alcohol. Iets simpels als tandenpoetsen kan dan als een overwinning voelen. Of een gezamenlijk uitje naar een musical, over Tina Turner. Paardrijden. Een zwemdiploma halen. Meisjes die na hun behandeling onder begeleiding zelfstandig gaan wonen. Die een baantje vasthouden, onderwijs volgen en diploma’s halen. Maar ook iets ogenschijnlijk simpels als ‘sorry’ leren zeggen.
Hoofdbehandelaar Hanekamp: „Sommige meisjes werden gepest op de basisschool en hebben op de middelbare school bedacht: dat gaat me niet nog eens gebeuren, nu ben ik degene die gaat pesten. Veel kwetsbare meisjes denken dat ze boos moeten worden om gehoord te worden, ook om niet meer als slachtoffer te worden gebruikt. Dan is het al een stap als een meisje kan herstellen en zeggen: ‘Sorry, ik had niet zo agressief mogen worden.’ Of: ‘Ik had het niet mogen doen en ik wil kijken hoe ik dat de volgende keer anders kan doen.’”
Teamleider Jalink: „Er worden hier geen reuzensprongen gemaakt. Maar van kleine stapjes kun je samen genieten. Samen een wandeling maken, even fruit halen op de markt.” En er is nog iets, zegt psychiater Emma van der Meulen: „We zijn hier niet alleen maar het gedrag van de kinderen aan het verdragen. We zijn ze ook aan het motiveren. Wat ik opvallend vind, is dat ze pedagogen vaak zien als een voorbeeld. Veel van de jongeren willen later zelf ook groepsleider worden.”
Lees ook Was ik ontspoord of was de gesloten jeugdzorg dat?
Mensen met psychische problemen én een niet al te hoog IQ – tussen de 70 en 85 – worden steeds vaker geweerd uit de ggz en verwezen naar de gehandicaptenzorg. De definitie voor ‘verstandelijk beperkt’, die vroeger op hooguit een IQ van 70 lag, is opgerekt naar een IQ van 85.
Ongewenst, zeiden enkele artsen in NRC, met name omdat hun rechtsbescherming binnen instellingen voor gehandicaptenzorg te wensen zou overlaten, en zij bijvoorbeeld zonder deugdelijke toetsing makkelijk slachtoffer kunnen worden van vrijheidsbeperkende- en andere dwangmaatregelen – van het eten op vaste tijden en het inleveren van hun telefoon tot vastbinden of afzonderen. Anders dan in de ggz hoeft vrijheidsbeperking bij mensen met een verstandelijk beperking niet aan de rechter te worden voorgelegd.
De praktijk is anders, laat brancheorganisatie Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) in een verklaring weten. Niet alleen pakt de zorg voor mensen met mentale problemen en een niet al te hoog IQ regelmatig goed uit, ook is hun rechtsbescherming behoorlijk goed geregeld. Bij het toepassen van „onvrijwillige zorg” vindt wel degelijk „een zorgvuldige afweging” plaats. „Mensen worden niet zomaar gefixeerd en opgesloten. Daar gaat een zeer zorgvuldige voortdurende afweging aan vooraf, die juist is gericht om onvrijwillige zorg weer zo snel mogelijk af te bouwen”, stelt de brancheorganisatie.
Bestuurder Jan van Hoek van de Zuid-Hollandse instelling voor gehandicaptenzorg Ipse de Bruggen reageert.
Herkent u de problematiek?
„Ik weet dat diverse instellingen voor geestelijke gezondheidszorg soms zeggen dat iemands IQ te laag is om hulp te kunnen bieden. En dat zij deze mensen doorverwijzen naar de gehandicaptenzorg. Toch is de vraag niet bij welke instellingen deze mensen worden behandeld of welke IQ-grenzen er binnen de zorg bestaan. Het gaat om de zorg die wij in Nederland aan deze cliënten kunnen geven, samen, door de ggz en door ons. We moeten niet ruziën over de vraag of er grenzen worden overschreden, maar kijken of we de zorgvraag kunnen beantwoorden. Er zijn binnen de gehandicaptenzorg goede voorbeelden van behandeling en begeleiding van deze cliënten.”
Zoals?
„Wij hebben zelf in Nootdorp een kliniek waarin we mensen met een ‘te hoog’ IQ behandelen, samen met ggz-instelling Parnassia, door een team van sociotherapeuten, psychiaters, psychologen, orthopedagogen en artsen voor verstandelijk gehandicapten. Dat is niet altijd makkelijk, maar daar boeken we wel succes mee. Samenwerking is des te belangrijker, omdat deze groep mensen groeiende is, door de almaar complexer wordende samenleving.”
Is uw kliniek een uitzondering?
„Inderdaad zijn er nog niet veel van zulke samenwerkingsverbanden. Maar we zijn in Nederland op weg. Steeds vaker weten we elkaar te vinden.”
Is de rechtspositie van deze groep cliënten goed geregeld?
„De discussie over vrijheidsbeperkende maatregelen binnen de gehandicaptenzorg is al eeuwen oud. Er wordt soms gesuggereerd dat cliënten uit de geestelijke gezondheidszorg met een relatief laag IQ bij gehandicapteninstellingen aan de goden zijn overgeleverd. En dat dus ook alle andere cliënten als het ware vogelvrij zijn. Dat raakt me. Want het klopt niet.”
Maar uw brancheorganisatie pleit toch voor een soepeler omgang met de huidige rechtsbescherming?
„Om te beginnen worden er nog maar weinig cliënten afgezonderd. Dat aantal is de afgelopen jaren geweldig teruggedrongen. Wat onze instellingen bepleiten, is dat de afweging over vrijheidsbeperkende maatregelen niet wordt vastgelegd in allerlei regels en wetten, maar in de praktijk wordt geborgd door de professionaliteit van de medewerkers. Die afweging begint bij een individuele medewerker, waarna een psycholoog of een arts voor verstandelijk gehandicapten die toetst, en daar wordt toezicht op gehouden door de inspectie. Die afweging vastleggen in allerlei regels leidt tot een grote administratieve last en juist die kunnen we niet gebruiken in een krappe arbeidsmarkt. We kunnen als sector onze aandacht beter richten op de training van het bestaande personeel.”
Er is, schreef Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland onlangs in een notitie aan het kabinet, een „groot arbeidstekort” van zevenduizend personen in de gehandicaptenzorg, en dat tekort zal de komende tien jaar verdrievoudigen. Het gebrek aan personeel noopt tot „grote terughoudendheid” bij het op wetsniveau regelen van de inzet van deskundigen. „De zorgbehoefte van cliënten moet daarbij leidend zijn. Inzet van deskundigen, enkel omdat de wet dat voorschrijft, is met het huidige tekort op de arbeidsmarkt niet verantwoord.”
De veldkrekel of Gryllus campestris is insect van het jaar geworden. Dat is zondagochtend bekendgemaakt in het radioprogramma Vroege Vogels door Aglaia Bouma, insectendeskundige en een van de initiatiefnemers van de verkiezing. De vijf genomineerde insecten hadden de afgelopen tijd elk hun eigen ambassadeur, voor de veldkrekel was dat schrijver en presentator Maurice Lede. Die zong zondag de lof van de veldkrekel omdat het beestje er volgens hem voor zorgt dat je „met weemoed aan heel veel mooie momenten denkt: aan zwoele zomeravonden, momenten in Frankrijk, Spanje.”
Het kenmerkende kri-kri-kri-kri-geluid van de veldkrekel ontstaat als de mannelijke diertjes een vrouwtje proberen te vinden door voor hun holletje te gaan zitten, hun vleugels omhoog te steken en over elkaar te wrijven. Van de – volgens Bouma „duizenden” – stemmers op insectvanhetjaar.org deelde 31 procent Ledes voorliefde voor de veldkrekel. Ook de klimopkevercicade, de kuststeenspringer, de reuzenertswesp en het veldwespwaaiertje maakten dit jaar kans op de titel. Vorig jaar was de (niet stekende) wc-motmug de winnaar.
Imago verbeteren
Het doel van de verkiezing is vooral het imago van insecten te verbeteren. Bouma: „Insecten staan vaak in een negatief daglicht, terwijl ze een ontzettend belangrijk onderdeel zijn van het ecosysteem. Ze ruimen rommel op, zijn voedsel voor heel erg veel diersoorten en zorgen voor de bestuiving van planten en bloemen.”
De verkiezing maakt mensen er ook bewust van dat je in Nederland de veldkrekel steeds minder hoort. Hij staat volgens de organisatoren symbool voor het enorme biodiversiteitsverlies op het platteland. Vroeger was het insectje in Nederland bijvoorbeeld ook in landbouwgebieden te vinden, maar daar zie je hem helemaal niet meer, stelt Bouma. Tegenwoordig is de veldkrekel teruggedrongen tot grotere heidegebieden. Komend jaar wordt „de winnaar” gezocht en onderzocht in Nederland tijdens speciaal daarvoor georganiseerde excursies.
Ik verbaas me nogal vaak over dingen. Om maar wat te noemen: dat sommige vrienden, die een paar jaar terug nog klaagden dat ze nooit een leuke date hadden, inmiddels met ongeveer evenveel energie klagen over huishoudelijke ergernissen. Hoe verhoudt dit relatief kleine leed zich tot het vroegere ongeluk, denk ik dan, oftewel: weet je nog dat je dacht dat je alleen zou sterven? Valt dat rommelige aanrecht dan niet mee?
Het verbaasde me dat mensen zich in de coronatijd razendsnel voegden naar de nieuwe situatie: hoe zij plaatsnamen in getekende cirkels, voor de avondklok naar huis raceten, spraken over ‘het nieuwe normaal’ en ‘gepaste afstand’. Vooral die termen verbaasden me, ik dacht: het is niet normaal en niet gepast om zoveel afstand te houden tot de mensen van wie je houdt. Misschien is het nodig, oké, maar laten we niet vergeten dat dit een bizarre situatie is.
En het verbaast me dat er over regeren met Wilders wordt gesproken alsof het doodnormaal is om een kabinet te vormen met iemand die in het verleden allerlei individuen en bevolkingsgroepen moedwillig heeft gekwetst en die nog steeds op dagelijkse basis twittert alsof hij aan het campagne voeren is tegen een vijandelijke entiteit.
Ik zie sinds kort het verband tussen dit soort verbazingen (er zijn er nog meer), met dank aan Cass Sunstein en Tali Sharot. Zij schreven het onlangs verschenen Look Again, een boek over hoe gewenning werkt. Als een situatie voortduurt, dan merkt ons brein haar niet meer op, schrijven ze. Bedenk maar hoe snel je went aan een geur. Dat geldt voor van alles: mensen wennen aan leuke dingen, zoals een fijne relatie, maar ook aan minder leuke, zoals een pandemie. We kunnen dan minder goed zien wat daar opmerkelijk aan is.
Dit effect is niet altijd en bij iedereen even sterk. In de situaties waarover ik mij verbaas zie ik bij anderen gewenning (aan een relatie, een lockdown, een antidemocratische houding) die op mij bevreemdend overkomt. Dat betekent niet dat ik zelf nooit gewenning ervaar. Elk jaar in de eerste weken van april ben ik weer totaal verrast door hoe anders de wereld eruitziet als de bomen bladeren krijgen, en een paar weken later kan ik me al geen kale boom meer voorstellen.
Heel vaak is die gewenning niet erg, sterker nog, we zouden geen leven hebben als we continu geschokt zouden zijn door onze waarnemingen. Maar soms zou het beter zijn om iets te ontwennen, betogen Sunstein en Sharot: ofwel als iets zo goed is dat je het bewuster wil ervaren, ofwel als iets zo slecht is dat gewenning verandering in de weg staat. In de eerste categorie vallen grote liefdes, droomhuizen en geweldige banen: die wil je niet voor lief nemen of erger nog, saai gaan vinden. In de tweede categorie valt bijvoorbeeld gedrag dat we eigenlijk afkeuren, maar waaraan we gewend zijn geraakt. Denk aan de tirades van Wilders, of de racistische en seksistische opmerkingen bij Vandaag Inside.
Ontwenning kun je bereiken door tijdelijk uit de situatie te stappen, bijvoorbeeld door, zoals Sunstein en Sharot suggereren, een tripje te maken en weer thuis te komen. Ik moet denken aan het liedje Side of the Road, waarin Lucinda Williams haar partner toezingt dat ze heus graag bij hem is, maar dat ze, om te voelen hoe het is om alleen te zijn, af en toe in haar eentje moet ronddwalen.
Maar het kan nog eenvoudiger, namelijk door je aandacht te richten op de dingen waaraan je gewend dreigt te raken. De reden dat ik me over het gedrag tijdens de pandemie bleef verbazen was simpelweg dat ik er veel over nadacht. Ik dacht steeds aan hoe het leven eerst was, hoe het later weer zou zijn en hoe het heden daarvan afweek. Je hoeft je voor ontwenning dus alleen maar voor te stellen dat een aspect van het leven anders zou zijn dan het is. Ik stel me wel eens voor dat er morgen iets vreselijks gaat gebeuren dat mijn leven verandert. Dat zou van vandaag ‘the day before’ maken, de laatste dag van een relatief zorgeloze tijd. Wat aan dit leven zou ik missen?
Op dezelfde manier kun je je een wereld voorstellen waarin politici zich buitenspel zetten als ze hun politieke tegenstander voor ‘heks’ uitmaken, zoals Wilders deed bij Kaag. Dat fantaseren over een alternatieve realiteit is ook wat activisten doen, vaak tot irritatie van het grote publiek, dat gewend is aan de status quo en geen noodzaak ziet voor verandering. Iets als #MeToo kun je zien als een grote ontwenningsoperatie: door bepaalde daden en opmerkingen als grensoverschrijdend te markeren, loop je ze niet meer ongemerkt voorbij.
Eigenlijk komt Look Again neer op een simpele boodschap: neem de dingen niet voor lief. Ze hadden anders kunnen zijn, en ze kunnen nog steeds veranderen.
Het is een spits toelopende cilinder, maar hij oogt lomp. Hij weegt bijna vijftig kilo, is ruim een halve meter lang en voelt koud aan. Een weeë geur van metaal hangt om de olijfgroene mantel, die is bedrukt met gele cijfers en letters. Bovenaan staat: ‘155H’. Die ‘155’ is de doorsnee van de granaat in millimeters, ook bekend als het kaliber. ‘H’ staat voor het artilleriestuk dat de granaat met een snelheid van duizend meter per seconde in zijn gekromde kogelbaan brengt: de houwitser.
De letters daaronder staan voor ‘trinitrotolueen’, een chemische verbinding die ook wel ‘trotyl’ heet, maar de afkorting ‘TNT’ kent iedereen wel. Die staat voor wat er ontstaat als dit projectiel tot tientallen kilometers verderop explodeert: een vuurbal, een schokgolf en een wolk van vlijmscherpe metalen scherven die bij inslag in hun directe omgeving verwoestende schade aanrichten. Aan dingen en mensen.
Deze 155 mm-brisantgranaat in een werkplaats van de Tonnetkazerne in ’t Harde op de Veluwe, is een onschadelijke oefengranaat. Scherpe exemplaren van ditzelfde kaliber zijn de meest gewilde ter wereld, nu het Westen en zijn bondgenoten munitievoorraden uitkammen om de honger te stillen naar het wapen dat van cruciaal belang is voor de Oekraïense overlevingsstrijd.
Oekraïne heeft zijn oude kanonnen uit de Sovjet-tijd, kaliber 152mm, ingeruild voor westerse houwitsers die 155mm-granaten verschieten. Dankzij het grotere bereik en nauwkeurigheid van die westerse wapens was Oekraïne relatief in het voordeel tegenover Russische kwantiteit. Maar intussen lijdt Oekraïne aan een nijpend tekort aan munitie voor zijn artillerie. Kon het tot halverwege 2023 maandelijks nog ruim 220.000 granaten afvuren, intussen staan Oekraïense artilleristen op een karig – en soms onhoudbaar – rantsoen.
Je legt hem vanuit ’t Harde op de middenstip van een voetbalveld in Amersfoort
„Doelwitten die je normaal zonder meer onder vuur zou nemen, moeten we nu noodgedwongen met rust laten om granaten te sparen”, zei een artilleriecommandant kort na de val van Avdiivka, in februari, tegen de Kyiv Independent. Volgens president Zelensky was de val van dat stadje zelfs te wijten aan Oekraïens munitiegebrek. Mede dankzij Noord-Koreaanse voorraden heeft Rusland zulke problemen niet.
Een miljoen 155 mm-granaten die Tsjechië op de kop wist te tikken, moeten Kyiv soelaas bieden nu Amerikaanse aanvoer om intern-politieke redenen stilligt. En deze week liet Estland weten nog eens een miljoen granaten (en raketten) te hebben gevonden, „buiten Europa”. Maar dan moeten de bondgenoten van Oekraïne opnieuw bereid zijn de kosten ervan te dragen – voor de Estse deal geschat op zo’n twee miljard euro – én snel handelen om de munitie aan het front te krijgen voordat Rusland zijn verwachte zomeroffensief inzet.
Rookgranaten
De 155mm-granaat is geen revolutionair wapen. Het kaliber is deze maand anderhalve eeuw oud. Kort na de Frans-Pruisische oorlog (1870-1872) zocht een Franse commissie naar een nieuwe maat kanonnen en besloot in april 1874 dat 155 mm het meest efficiënte kaliber was. Sinds de Tweede Wereldoorlog is deze maat uitgegroeid tot het standaardkaliber binnen de NAVO, en in het Westen het meest gebruikte kaliber voor artilleriemunitie van allerlei typen, van hoogexplosieve brisantgranaten en pantserdoorborende granaten tot licht- en rookgranaten en clustermunitie tegen infanterie.
Dat is geen toeval, zegt brigadegeneraal Han Bouwmeester, hoogleraar militair-operationele wetenschappen aan de Nederlandse Defensie Academie en van 2007 tot 2010 commandant van 11 Afdeling Rijdende Artillerie. „Het gaat om de verhouding tussen de hoeveelheid springstof die je wilt afschieten, dus het gewicht van de granaat, en de afstand die je ermee kunt overbruggen. Er zijn ook grotere granaten gemaakt, zoals de granaten met een kaliber van 420 millimeter die de Duitsers in de Eerste Wereldoorlog gebruikten in hun Dikke Bertha’s. Die zijn wel groot maar dragen niet ver. En een vuurmond met zo’n gigantische opening is zwaar en moeilijk te verplaatsen. Het feit dat Rusland, China en Noord-Korea vooral granaten gebruiken van 152 millimeter zegt dat dit redelijk dicht bij het ideale kaliber ligt.”
Scheermes
In de Tonnetkazerne schuift majoor Eddy Jacques, plaatsvervangend commandant van de 41 Afdeling Artillerie, een stuk staal van een centimeter of twintig over tafel, de randen scherp als een scheermes. „Dit is zowel anti-materieel als anti-personnel”, zegt hij koel.
Wat zulke scherven kunnen aanrichten, was al bekend aan het eind van de negentiende eeuw. De gerichte aanvallen met drones mogen nu spectaculair zijn, op de slagvelden van Oekraïne zijn ze uiteindelijk geen vervanging voor de brute kracht van de artilleriebarrage waarvan beide partijen zich bedienen. „Feitelijk is dit een artillerieoorlog”, zegt brigadegeneraal Bouwmeester. Met één opmerkelijk stijlverschil: Rusland blijft zijn soldaten in golven het Oekraïense vuur in sturen, in de hoop dat aantallen ten slotte de doorslag geven. Zo bezien is de 155mm-granaat ook het symbool van de ‘vleesmolen’ waarmee deze oorlog is vergeleken en die in dat opzicht niet verschilt van de slagvelden van Ieper en Verdun.
Counter-battery
Met granaatvuur kun je een terrein ‘verzadigen’, de vijand dwingen dekking te zoeken. Je kunt ermee proberen oprukkende voertuigen of groepjes infanteristen uit te schakelen. En dan voeren artilleristen vanouds nog een derde soort gevecht: proberen elkaars geschut het zwijgen op te leggen. In NAVO-jargon: counter-battery fire.
Hiervoor is de Duitse Panzerhaubitze PzH 2000, gebouwd, zelfrijdend geschut op rupsbanden (maar geen tank), waarvan er vele tientallen in Oekraïne actief zijn, waarvan acht door Nederland geleverd; de Landmacht heeft er nu nog 46. Het afvuurproces – van het invoeren van doelcoördinaten, tot laden, richten en vuren – is volledig geautomatiseerd. Binnen tien seconden kan hij drie granaten afvuren, bij méér wordt de schietbuis – zeg nooit ‘loop’ tegen een artillerist – te heet. En daarna moet je bovendien aannemen dat vijandelijke artillerieradar je locatie heeft gedetecteerd en die op zijn beurt onder vuur zal nemen. Dus wil je voor die tijd wegwezen, een praktijk die shoot and scoot heet.
In ’t Harde staan tientallen van deze zelfrijdende houwitsers, gebouwd voor een vijfkoppige bemanning. Oefenen gebeurt deels in Zweden en Duitsland. Dat heeft mede te maken met de snelle ontwikkeling van de granaat, zegt luitenant-kolonel Jeffrey van der Veer, commandant van het Korps Rijdende Artillerie. „Ouderwetse brisantgranaten hadden een bereik van zo’n achttien kilometer, tegenwoordig halen we veertig.”
Het nieuwste type komt nog eens tien kilometer verder. Die Amerikaanse Excalibur-granaat van 155mm – en een meter lang – is tegelijkertijd de meest accurate. Want de „TomTom-bom”, zoals Van der Veer hem noemt, wordt geleid via satellietnavigatie, gps. Na het afvuren draaien kleine vinnen naar buiten die de granaat in zijn paraboolbaan met extreme precisie kunnen bijsturen.
Het is een „sluipschutterskogel”, zeggen ze op de Tonnetkazerne. „Je legt hem vanuit ’t Harde op de middenstip van een voetbalveld in Amersfoort”, vijftig kilometer verderop. Dat wil zeggen, als AFC Quick de gps-stoorzender niet aanzet, want in Oekraïne hebben de Russen daarmee successen behaald tegen gps-geleide granaten.
Kardoeszak
Een ‘gewone’ 155mm-granaat kost tot een paar duizend euro. Eén schot met topmodel Excalibur: 60.000 euro. De Excalibur wordt daarom gebruikt om één doelwit precies te kunnen treffen. Om nevenschade in een dichtbevolkte omgeving te vermijden, bijvoorbeeld, en als het gaat om wat Van der Veer „een hoogwaardig doelwit” noemt, zoals een commandopost, een radar of een mobiele luchtdoelbatterij.
Maar uiteindelijk is ook deze granaat een technische upgrade van het oude artillerie-werkpaard. Ook een Excalibur wordt nog afgeschoten met een kruitlading in een kardoeszak erachter. Door de trekken en velden, het groevenpatroon dat sinds 1850 aan de binnenzijde van schietbuizen wordt gefreesd, gaat de granaat daarbij om haar as draaien, waardoor hij stabieler in zijn baan blijft. En bij elke granaat slijt de loop een beetje, tot hij onbruikbaar wordt en vervangen moet worden.
Ooit produceerde Nederland zelf zijn granaten. In ’t Harde liggen er nog een paar met het opschrift ‘EMZ’ – een verwijzing naar Eurometaal in Zaandam, al jaren gesloten, net als de kruitfabriek in Muiden. Tegenwoordig wordt de bulk gefabriceerd in de Verenigde Staten, Zuid-Korea en Noorwegen. De enige Franse fabriek voor 155mm-granaten in Les Forges de Tarbes draait weer op volle toeren, terwijl het Duitse Rheinmetall na de recente order van de Europese Unie ter waarde van 140 miljoen euro zijn productie drastisch opvoert in zijn vestigingen in Spanje, Australië en Zuid-Afrika, waar de granaten en onderdelen zoals ontstekers worden gemaakt. Even ten zuiden van Hamburg bouwt Rheinmetall zelfs een geheel nieuwe fabriek die over een jaar 200.000 155mm-granaten per jaar moet gaan produceren, voor Oekraïne, maar ook om de voorraden van de NAVO-lidstaten te verhogen.
Snelle manoeuvres
Dat die voorraden zo klein zijn heeft niet alleen te maken met de leveringen aan Oekraïne, zegt brigadegeneraal Bouwmeester, maar ook met de westerse militaire doctrine. „Onze oorlogvoering gaat uit van snelle manoeuvres en combined arms, waarbij je zelf het initiatief houdt: met hoogwaardige technologische apparatuur en samenwerkende infanterie, cavalerie, luchtmacht en artillerie” in korte tijd de tegenstander zo te beschadigen dat hij „de wil om te vechten verliest” (of uit angst daarvoor er überhaupt niet aan begint). Voor zulke operaties zijn geen reusachtige hoeveelheden munitie nodig.
Zoals de Britse oorlogsonderzoeker Sam Cranny-Evans vorig jaar schreef voor de Britse denktank RUSI: „De Russische strijdkrachten manoeuvreren om te kunnen vuren, westerse strijdkrachten vuren om te kunnen manoeuvreren.”
Dat zie je in Oekraïne terug. De snelle ‘bewegingsoorlog’ die Rusland in februari 2022 dacht te kunnen voeren is veranderd in een nagenoeg statische uitputtingsslag. Met een hoofdrol voor de nederige 155mm-granaat, die al 150 jaar niet fundamenteel is veranderd. Als het Westen wil voorkomen dat die oorlog zich uitbreidt, kan het zich er maar beter op voorbereiden zo’n oorlog ook te kunnen voeren.
Alle zittingsdagen heeft Ingrid (45) uit Huizen achterin de rechtszaal gezeten. Meestal ogenschijnlijk onbewogen, soms hoofdschuddend of met tranen op haar gezicht. Op de eerste dag werd ze vergezeld door haar broer. De andere twee dagen door een goede vriendin. Ze was er zonder haar man; hij maakte op 12 mei 2020 een einde aan zijn leven, met een capsule middel X. Hij werd 53 jaar.
Ingrid (haar achternaam houdt ze om privacyredenen liever voor zich, deze is bij de redactie bekend) hoorde afgelopen week zeven mensen het recht op zelfbeschikking bepleiten. Zij worden verdacht van deelname aan een criminele organisatie die tot doel had hulp bij zelfdoding te bieden.
Ingrid hoorde de tachtigjarige Loek de L. zeggen dat hij het middel aan zo’n honderdvijftig mensen verkocht, van wie hij sommigen nog nooit had ontmoet. En ze hoorde Tineke B. (74), die het middel volgens Ingrid aan haar partner gaf, minimaal verklaren over wat er precies is gebeurd. „Ik heb er geen herinneringen aan”, zei ze op de tweede zittingsdag. En: „Het is weer geen feit in mijn hoofd.” Als reactie op de verhalen van verwanten, onder wie Ingrid en haar kinderen, zei ze: „Ik vind het heel triest. Tragisch.”
De zeven mensen die in Arnhem terechtstaan – afgelopen week drie dagen, en het proces duurt nog tot en met 23 april – waren allemaal actief betrokken bij Coöperatie Laatste Wil (CLW). Die organisatie werd in 2013 opgericht met als doel een humaan ‘laatstewilmiddel’ op de markt te brengen. CLW kwam op de proppen met middel X, een middel dat op legale wijze te krijgen was en normaliter wordt gebruikt in laboratoria. In de loop der jaren werd CLW regelmatig gewaarschuwd door het Openbaar Ministerie: ze mochten het middel niet zelf gaan verstrekken, en ze mochten wel informatie geven, maar niet helpen bij zelfdoding. Of de leden de juridische grens hebben overschreden zal op 2 juli blijken, dan staat de uitspraak gepland.
Het proces wordt nauwgezet gevolgd door veel nabestaanden van mensen die aan het middel overleden – zowel binnen als buiten de rechtszaal. In deze rechtszaak komt de dood van vijf mensen aan bod, want bij hen is volgens het OM te herleiden dat zij stierven aan een middel dat door Loek de L. of Tineke B. werd verstrekt. Maar er zijn meer mensen die met dit middel overleden, en het zullen er zeer waarschijnlijk nog meer worden. Het is onbekend hoeveel het er precies zijn, want dat wordt niet geregistreerd.
In een eerdere rechtszaak tegen Alex S., een CLW-lid dat middel X aan honderden mensen verkocht, waren zijn praktijken ter herleiden tot zo’n tien doden. Uit een peiling van CLW bleek een paar jaar geleden dat 500 van hun 30.000 leden het middel in huis hadden – meestal om eventueel te gebruiken op een moment dat zij hun leven zelf voltooid vinden. CLW zelf heeft verhalen van 37 overledenen verzameld, zegt voorzitter Rob van Doorn.
Dankbaar
De ervaringsverhalen van nabestaanden met wie NRC sprak – in de rechtbank, maar ook daarbuiten – zijn zeer divers. Sommigen zijn de CLW-leden dankbaar, omdat zij hun naaste op moeilijke momenten hebben gesproken, en omdat ze het middel leverden. Een van die naasten kwam donderdag aan het woord in de rechtbank. Haar oom en tante stierven samen. In de rechtbank vertelt Loek de L., die hun het middel verstrekte, dat de oudere man ongeneeslijk ziek was en binnen korte tijd zou komen te overlijden. Zijn vrouw wilde ook niet meer verder leven, zegt De L., dus namen zij het heft in eigen hand. Het is de doelgroep die CLW vaak aanhaalt: ouderen die niet willen lijden, die de regie over hun eigen sterven willen hebben.
Dat is ook de groep van wie de verhalen bij CLW bekend zijn, zeg Van Doorn. „In de 37 ervaringsverhalen die wij hebben verzameld, is er spraken van een clean overlijden, en een goed gevoel bij de nabestaanden.” Maar: „Het ligt voor de hand dat de positieve verhalen de CLW eerder bereiken dan de negatieve.”
Mario Juch volgt het proces zijdelings. Zijn partner Lies Jonkman was al lang depressief toen zij op haar 63ste middel X innam en overleed. Ze had het middel volgens Juch gekocht bij iemand van CLW, maar haar overlijden speelt niet in deze strafzaak. Jonkman had al meer dan tien jaar last van „laagfrequent geluid” (LFG). Ze voelde bijna constant trillingen in haar lijf, en hoorde iets wat klonk als een stationair draaiende auto in het beste geval en een laaghangende helikopter in het slechtste geval.
Lees ook Tot onvrede van haar omgeving.
„Ik heb we wel heel vaak afgevraagd: zou Lies er nog geweest zijn als ze dat middel niet had gekregen?”, zegt Juch aan de telefoon. „Dat weet ik niet. Ik weet alleen dat ze niet echt dood wilde, maar dat leven niet meer lukte.” Middel X was volgens Juch „een verlaging van de drempel.”
Met die vraag, of haar man zonder het middel nog had geleefd, loopt Ingrid ook rond. Hij nam het middel zonder aankondiging, in de kliniek waar hij was opgenomen voor een depressie, verschillende persoonlijkheidsstoornissen en PTSS. Problemen die eind 2018 aan het licht kwamen, nadat zijn vader overleed.
Mijn man had een heel leven voor zich met fantastische kinderenIngrid
Ingrid las de mailwisseling tussen haar man en Tineke B., vertelt ze. „Zo’n instelling heeft niets met jouw keuzes te maken”, schreef B., waarmee ze volgens Ingrid verwijst naar de kliniek waar hij op dat moment verblijft. „Ik kan me voorstellen dat een eenzame vrouw van 91 die niemand meer ziet, zo’n middel in huis heeft. Maar ik heb geen begrip voor het verstrekken van dit middel. Mijn man had een heel leven voor zich met fantastische kinderen.”
In de rechtszaal worden delen van brieven van Ingrids kinderen voorgelezen. „Ik snap niet wat je bezielde dat je die pil aan mijn vader verkocht”, schrijft haar elfjarige zoon. „Het gaat de hele tijd rond in mijn hoofd wat een stomme mevrouw dit is”, schrijft Ingrids dochter van negen.
Medeverantwoordelijk
In de rechtszaak wordt ook het overlijden besproken van een vrouw van 34 met twee jonge kinderen. Haar partner vindt dat Loek de L., die haar het middel gaf, medeverantwoordelijk is voor haar dood. De L. heeft eerst „uitgebreid” met haar gebeld, vertelt hij. Een uur ongeveer. Loek de L.: „Ze was er zo moe van. Fysiek en mentaal. Ik kan niet meer, zei ze.” Uit de „fantastische” afscheidsbrief die ze volgens de L. aan haar naasten schreef, „blijkt dat het een pijnlijke maar weloverwogen beslissing was”.
De belangrijkste discussie komt in deze rechtszaak niet aan de orde, zegt Mario Juch. „Dat er behoefte bestaat bij mensen om de ‘regie’ over het einde van hun leven te nemen.” Ook bij mensen die psychisch lijden, maar niet in aanmerking komen voor euthanasie. „Er moet een mogelijkheid zijn voor mensen die hun leven ondraaglijk vinden. Er moet iets zijn waarmee mensen een zachte dood kunnen krijgen.”
Nabestaande Mado Holthuis hoopt dat de rechtszaak ertoe leidt dat regie bij het levenseinde in de maatschappij een prominenter onderwerp wordt. Zij was hele week in de rechtszaal, omdat de dood van haar moeder werd besproken. Die stond over middel X in contact met Tineke B.
„Van mij hoeven deze mensen niet veroordeeld te worden, zegt zij. „Wat winnen we ermee? Ik wil vooral dat het probleem zichtbaar wordt.” Ook haar moeder, die 78 werd, leed psychisch. „Ze deed een aanvraag voor euthanasie bij psychisch lijden bij Expertisecentrum Euthanasie, maar dat werd geweigerd”, zegt Holthuis. „Ze wilde gewoon niet meer in therapie, dat had ze al zo vaak gedaan.”
Lees ook Levenseinde met middel X verloopt lang niet altijd snel of vredig
Sommige nabestaanden worstelen met de wijze waarop hun naaste is overleden. In NRC vertelde een van hen al eens dat die het overlijden van een naaste helemaal niet humaan vond. Deze zestiger riep meermaals om hulp en kreeg een epileptische aanval die een kwartier duurde. Vaak waren mensen alleen als zij het middel namen, omdat ze er niemand bij durfden te hebben. Hulp bij zelfdoding is strafbaar, daarom kan de politie een onderzoek starten naar aanwezigen.
Holthuis mocht om die reden niet bij het sterven van haar moeder zijn, zegt zij. Haar moeder filmde haar overlijden met een telefoon die via iemand van CLW bij haar terechtkwam. De coöperatie raadt dit aan, zodat duidelijk is dat geen hulp is geboden, maar ook om te onderzoeken hoe het sterven verloopt.
Juch vindt het nog altijd erg dat Lies Jonkman alleen is gestorven, en vermoedt dat het ook te maken heeft met de angst voor vervolging van naasten. „Toen ik de volgende ochtend als eerste in haar woning kwam, vond ik braaksel op de grond. Terwijl ze ook het antibraakmiddel had genomen waar de coöperatie het vaak over heeft, en dat ook aan haar verkocht was.” Juch heeft waardering en begrip voor de motieven van Coöperatie Laatste Wil, zegt hij. „Ik vind het geen criminele organisatie, maar het zijn wel een stelletje beunhazen.”
Wat hebben asielzoekers in brandgevaarlijke kampen op het Griekse Lesbos te maken met Zwitserse vrouwen die schade door klimaatopwarming vrezen? En met tegenstanders van de corona-avondklok die hun bewegingsvrijheid niet aangetast wilden zien? Met burgers die via Milieudefensie Shell tot een lagere uitstoot willen dwingen? Het korte antwoord is dat ze de rechter in politiek vaarwater brengen en steeds weer de discussie aanjagen over het ‘primaat van de wetgever’ versus het ‘kapen’ van beleid door de rechter’.
Deze week veroordeelde het Europese Mensenrechtenhof in Straatsburg Zwitserland om binnen dertig jaar een ‘effectief klimaatbeleid’ te realiseren. Wat in het Alpenland tot een storm aan reacties leidde. Precies over de vraag wie het nou voor het zeggen heeft – de rechter of de politiek. En was het handjevol vrouwen achter de ‘Verein KlimaSeniorinnen’ die zich bedreigd voelden door klimaatopwarming wel representatief? In Nederland leidde het op X tot een uithaal van BBB-parlementariër Henk Vermeer die schreef dat „nationale democratische instituties worden bedreigd door ongekozen (Europese) rechters”. Opzeggen of aanpassen die verdragen, „zodat afwegingen in het kader van algemeen nationaal belang weer bij onze eigen volksvertegenwoordigers liggen”.
Dikastocratie
Nu ging het om Europese rechters, maar ook nationale rechters die oordelen over vluchtelingen, stikstof of mest worden zelden met gejuich door politici ontvangen als die tegen hun beleid ingaan. Nog maar een paar jaar geleden begon de Tweede Kamer een onderzoek naar de vraag of er een ‘dikastocratie’ was ontstaan – een heerschappij door rechters. Dat ongemak groeit met iedere dagvaarding tegen de staat. Belangengroepen proberen zo namens het ‘algemeen belang’ beleid, de politiek of de publieke opinie te beïnvloeden.
Deze ‘public litigation’ is een Angelsaksisch fenomeen, dat in Nederland vooral in het civiele en het bestuursrecht in opkomst is. Met opmerkelijk succes. Onlangs werd de Koninklijke Marechaussee op initiatief van Amnesty door de rechter gedwongen om controles op luchthavens stevig aan te passen. De bekendste zaak was van de Urgenda-groep die afdwong dat de staat de broeikasgasemissies moest verminderen.
Deze week was de laatste zittingsdag in het hoger beroep van Milieudefensie tegen Shell, dat er in eerste instantie toe veroordeeld werd z’n klimaatbelasting sterk te verminderen. Mobilisation for the Environment liet de Raad van State een streep door het te laks beoordeelde stikstofbeleid zetten. Vluchtelingenwerk dwong eerder een betere behandeling van asielzoekers af.
Het is bepaald niet alleen geëngageerd ‘links’ dat de rechter weet te vinden. De corona-ontkenners van ‘Viruswaarheid’ procedeerden herhaaldelijk tegen de avondklok, waarvan één keer met succes. Ook politiek neutrale burgerinitiatieven zoals de Groninger Bodem Beweging meldden zich herhaaldelijk bij de rechter. En de 1,4 miljoen omwonenden van Schiphol in de stichting Recht op Bescherming tegen Vliegtuighinder boekten recent succes. De rechter constateerde dat hun belangen „stelselmatig achtergesteld” werden bij die van Schiphol. Net als in de zaak van de Zwitserse ‘KlimaSeniorinnen’ oordeelde de rechter dat de staat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens schond, het recht op een ongestoord privéleven. Burgers moeten van de rechter wel ‘enige overlast’ dulden, mits de staat een ‘eerlijke belangenafweging’ toepast en er sprake is van een ‘eerlijke en effectieve rechtsbescherming’. Daarvan is volgens de rechter geen sprake geweest. De omwonenden van Schiphol lijken daarmee dus even hard door de staat in de steek gelaten te worden als de gedupeerden van ‘Groningen’ en de van fraude verdachte ouders in de Toeslagenaffaire.
Pro bono
Strategisch procederen voor kwetsbare belangen, minderheden of juist grote groepen gedupeerden is dus ingeburgerd. Deze processen worden met enige regelmaat gesteund door advocaten van grote commerciële kantoren, tegen een nultarief of een sterk verlaagd tarief. Dat gebeurt deels vanuit de gedachte dat de advocatuur moreel verplicht is deels ‘pro bono’ te werken. En deels uit verlicht eigenbelang. Dergelijke grote kantoren kunnen zo hun (jonge) advocaten maatschappelijke ervaring op laten doen, die nu eens niet gaat over groot geld, bedrijven en omzet. Het zakelijke kantoor De Brauw Blackstone Westbroek meldt dat 211 van zijn advocaten vorig jaar 8.500 declarabele uren besteedden aan 75 non-profitzaken.
Vluchtelingenwerk Nederland kent sinds 2013 een Commissie ‘strategisch procederen’ met externe deskundigen die inmiddels zo’n 26 processen voerde. Het leidde er bijvoorbeeld toe dat de eis aan lhbti-asielzoekers om hun geaardheid in hun herkomstland voor hun veiligheid maar te verbergen, door de rechter als onredelijk werd geschrapt . En deze week kondigden drie hulporganisaties aan dat zij via de civiele rechter Nederland willen dwingen de Turkije-deal aan de mensenrechten aan te passen of op te zeggen..
De Raad voor de rechtspraak, het bestuursorgaan van de magistratuur, ziet het met leden ogen aan. Eind maart schreef het de informateurs: „Te vaak wordt de rechter gedwongen om in voorliggende zaken de overheid op basis van de wet te corrigeren, terwijl dit kon worden voorkomen.” Daardoor bestaat „het risico dat hierdoor de rechtspraak steeds meer wordt gezien als ‘hindermacht’ in plaats van als noodzakelijke ‘tegenmacht’.”
Representativiteit
Toegang tot de rechter is in een democratische rechtsstaat is een oud en eerbiedwaardig grondrecht. Inclusief het recht op antwoord. De rechter mag van de wet nooit vonnis weigeren, ook niet als de wet vaag, onduidelijk of ‘duister’ is. Het is de kern van de rechtsstaat, samen met de afspraak dat de wetgevende, bestuurlijke en rechtsprekende macht van elkaar gescheiden zijn. Maar belangrijk in deze trias politica is ook het evenwicht – de politiek heeft altijd het laatste woord. Bevallen vonnissen de politiek niet, dan kan de wetgever de wet aanpassen. Als vonnissen wel bevallen dan gebeurt overigens hetzelfde – maar dan heet het neutraal ‘codificatie’. Hoe dan ook heeft de wetgever het laatste woord, alle kritiek op ‘ongekozen rechters’ ten spijt.
Inmiddels heeft de rechtse meerderheid in de Kamer, geërgerd door klimaatdemonstraties en stikstofuitspraken, demissionair minister Weerwind (rechtsbescherming, D66) opgedragen uit te zoeken of belangenclubs niet vaker toegang tot de rechter kan worden geweigerd. Kunnen er geen strengere wettelijke eisen aan de representativiteit van zulke organisaties worden gesteld? Dat onderzoek komt er, beloofde Weerwind.
In de trias politica stapelen de tegenstellingen zich intussen op. Thema’s als racisme, discriminatie, klimaat, migratie, oorlog, veiligheid zorgen voor polarisatie. Kabinetten zijn door populisme, electorale versplintering en (sociale) mediadruk minder in staat effectief te handelen. Coalitie- en compromisvorming staan onder zware druk. Keer op keer komt de politiek er niet uit, legt het verdragen stilletjes opzij of improviseert het. Dat belangenorganisaties dan het ‘olifantenpaadje’ naar de rechter kiezen, valt te verwachten.
N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Luister naar
06:55
Column Westerse politici zijn bezorgd over de goedkope zonnepanelen en elektrische auto’s uit China, ziet Marike Stellinga. Maar wil Europa nu snel klimaatvriendelijk worden of niet?
12 april 2024 om 14:31
Leestijd 3 minuten
Bent u wel eens ontstemd dat een product te goedkoop is? Misschien bent u wel eens verbaasd: hoe kán dit zo goedkoop zijn? Misschien vermoedt u wel eens dat u ergens anders een prijs betaalt, bijvoorbeeld omdat u ongemerkt data weggeeft. Maar ontstemd ben je vaak toch eerder als bedrijven dure producten verkopen, niet goedkope.
Toch is dat wel het sentiment onder Amerikaanse en Europese politici nu zonnepanelen, elektrische auto’s en windmolens uit China steeds goedkoper worden. Zo goedkoop dat zonnepanelen in Duitsland en Nederland gebruikt worden als schuttingen en parkeerplaatsen bij havens volstaan met Chinese stekkerauto’s, bericht de Financial Times. Deze week maakte de Europese Commissie bekend te onderzoeken of windmolens uit China zo goedkoop zijn dankzij Chinese staatssteun.
Die uitsluitend zorgelijke stemming is gek. Vooral omdat je zelden hoort dat er ook een grote groep mensen is die juist profiteert: burgers. Voor hen worden hernieuwbare energie en stekkerauto’s goedkoper. Fijn! Dat is ook nog eens goed voor het klimaat en voor de luchtkwaliteit. Dubbel fijn! Elektrische auto’s stoten immers minder fijnstof uit.
De Amerikaanse minister van financiën Janet Yellen uitte haar zorgen over de groene industriële ‘overcapaciteit’ in China. Maar is dat niet gek als we nog maar aan het begin staan van het vergroenen van onze energie en ons vervoer? Hoezo zouden er te veel Chinese stekkerauto’s zijn als nog maar een paar procent van het Europese wagenpark elektrisch is?
En ja, de kans bestaat dat die spullen mede zo goedkoop zijn omdat de Chinese overheid deze bedrijven financiële voordelen geeft. Maar als dat zo is, subsidieert de Chinese overheid de vergroening van Europa. En neemt China zo een deel van de zorgen weg dat de vergroening burgers voor heel hoge kosten zal plaatsen.
Waarom dan toch al die sipheid? Omdat het natuurlijk niet zo simpel is. Allereerst zijn er legitieme zorgen over Chinese zonnepanelen: er is groeiend bewijs dat bij het delven van een grondstof Oeigoeren gedwongen aan het werk gezet worden.
Zorg dat je belangrijke grondstoffen en producten uit meer dan één land haalt
Het is ook niet oké als China tijdelijk een industrie zo intens subsidieert dat die Europese concurrenten wegvaagt met kunstmatig goedkope producten, die later duurder worden als de concurrentie is verdwenen. Daar heeft de EU procedures voor: als er sprake is van staatssteun kan de Unie importtarieven opleggen. Maar dit soort steun is moeilijk te bewijzen. Bovendien bevoordelen Europa en de VS ook hun eigen ‘groene’ bedrijven.
En dan is er nog de zorg dat we zo afhankelijk worden van China als we waren van het Russisch gas. Poetin zette die afhankelijkheid in toen hij Oekraïne binnenviel door de gaskraan dicht te draaien. China domineert de productie van essentiële mineralen die nodig zijn in groene producten zoals batterijen, zonnepanelen en windmolens. De EU wil daarom deals met andere landen sluiten over deze mineralen. Ook wil de EU „strategisch autonoom” worden in cruciale sectoren. En zélf groot worden in nieuwe groene industrieën. Dat maakt producten duurder, maar het draagt bij aan Europa’s weerbaarheid. Dat is ook wat waard.
Toch moeten we de risico’s van afhankelijkheid niet overdrijven, zegt Gerdien Meijerink van het Centraal Planbureau. Kijk maar naar hoe snel we zelf mondkapjes maakten toen de aanvoer uit China stokte. Echt bezwaarlijk is die afhankelijkheid maar op heel specifieke terreinen, zoals geavanceerde chips. Die worden zo breed ingezet dat het allerlei bedrijfstakken zou hinderen als de aanvoer stokt. En landen hebben chips nodig voor hun defensie. Bovendien zijn er maar weinig aanbieders en is een nieuwe fabriek niet snel gebouwd.
Voor essentiële mineralen hebben we weinig alternatieven. Maar die afhankelijkheid is niet te vergelijken met Russisch gas. „Daar gebruikten we veel van, maar er waren wél alternatieven, zoals vloeibaar gas. Van die mineralen gebruiken we niet zoveel, maar we hebben als alternatief eigenlijk alleen recycling.” Voor veel andere producten geldt als de aanvoer stokt: „Op korte termijn heb je problemen, maar op de wat langere termijn zijn er vaak wel alternatieven.” De beste strategie is dan ook: spreiden. Zorg dat je belangrijke grondstoffen en producten uit meer dan één land haalt.
Natuurlijk moet Europa niet naïef zijn. Nederland gaat misschien elektrolyse-eilanden bouwen in de Noordzee. Op die eilanden kunnen bedrijven windenergie omzetten in groene waterstof. Wil je dat die eilanden zelf – de grond dus – in handen komen van Shell? Of van China? Nee.
Maar dat is wat anders dan nu importtarieven op stekkerauto’s gooien om de Europese industrie te beschermen. „Als je snel wil vergroenen, moet je zeggen: China bedankt!”, zegt hoogleraar Sweder van Wijnbergen. „Het is totaal inconsequent om snel te willen vergroenen en niet blij te zijn met goedkope zonnepanelen en stekkerauto’s. Die Europese industrie moet gewoon als de wiedeweerga aan de slag.”
Is het eigenlijk niet heel raar dat het aanbod van stekkerauto’s zoveel sneller toeneemt dan de vraag? Europa zegt het meest ambitieuze klimaatbeleid ter wereld te voeren. Maar de vraag naar elektrische auto’s stagneert. Waarom? In Duitsland schroefde de overheid subsidies terug en in Nederland dreigen belastingvoordelen weg te vallen. In plaats van importtarieven te overwegen zou de EU ook de vraag naar stekkerauto’s kunnen stimuleren. Dan is er genoeg markt voor Chinese én Europese stekkerauto’s.
Na alle politieke bombarie over goedkope Chinese producten blijft toch vooral de vraag hangen: wil Europa écht snel klimaatvriendelijk worden of niet?