De AOW moet op de schop, maar welke partij durft het aan?

Noem het een speling van het lot. Begin 1957 was het uitgerekend de zeventigjarige oud-belastingambtenaar A. Bakker uit de Amsterdamse Boterdiepstraat die officieel de eerste ontvanger was van een premiegefinancierde AOW-uitkering. Op 2 januari van dat jaar kreeg Bakker uit handen van minister van Sociale Zaken Ko Suurhoff (PvdA) zijn oudedagsvoorziening uitgereikt. Suurhoff had de Algemene Ouderdomswet (zoals de AOW officieel heet) de jaren daarvoor door het parlement geloodst en daarmee een permanente invulling gegeven aan wat onder Willem Drees senior in 1947 was opgezet als een tijdelijk Noodfonds Ouderdomsvoorziening. De systematiek was simpel: alle werkenden droegen een klein deel van hun inkomen af als premie en daarmee werden de uitkeringen aan de ouderen betaald.

Suurhoff noch Bakker zal destijds midden in het opbouwen van de verzorgingsstaat vermoed hebben dat niet de premiebetalers, maar Bakkers voormalige werkgever de Belastingdienst in 2024 verantwoordelijk zou zijn voor meer dan de helft van de bijna 52 miljard euro aan AOW-uitkeringen die aan gepensioneerd Nederland werd verstrekt. Noch zullen zij voorzien hebben dat de ongeveer 250.000 ouderen die in 1947 als eerste ‘van Drees trokken’ in 2024 zouden zijn uitgegroeid tot ruim 3,6 miljoen AOW-gerechtigden.

Afgelopen jaar was het voor het eerst dat meer dan de helft van de kosten van de AOW-uitkeringen uit de algemene middelen kwam, zo maakte het Centraal Bureau voor de Statistiek bekend. Van de 52 miljard kwam nog 23,5 miljard uit premies, de overige 28,5 miljard kwam uit de staatskas. En hoewel dat maar een simpel statistisch feitje is, gaat achter dat cijfer een hele wereld van problemen schuil. De kern van die problemen zijn de kosten voor de vergrijzing in Nederland, die inmiddels als budgettair onhoudbaar worden gezien. En het sleutelwoord voor de (gedeeltelijke) oplossing daarvan is fiscalisering.

Sluipende fiscalisering

Demografische ontwikkelingen laten zich naar hun aard goed voorspellen. Zo is al decennialang duidelijk dat de verhouding tussen oud en jong in Nederland aan het kantelen is. De eerste naoorlogse generatie gezinnen (de babyboomers) telde nog veel kinderen. Dat nam de jaren daarna in rap tempo af en dat trok de verhouding werkenden en gepensioneerden gestaag scheef. Inmiddels is de ‘grijze druk’ (de verhouding 65-plussers ten opzichte van de werkende generatie tussen 20 en 65 jaar) ongeveer 35 procent. Anders gezegd: drie werkenden moeten samen de AOW van een 65-plusser opbrengen. En het einde is nog niet in zicht.

Kabinet Paars II deed een poging het gat te dichten met een AOW-spaarfonds. Maar dat mislukte

Eind jaren negentig werd duidelijk dat de kosten van de AOW niet alleen maar opgebracht konden worden door de werkenden die premies afdroegen. In de jaren daarvoor was de AOW-premie stapsgewijs verhoogd, totdat die uiteindelijk 17,9 procent van het inkomen in belastingschijf 1 bedroeg. Een nog hogere bijdrage om het zogenoemde omslagsysteem (de premies van dat jaar worden gebruikt om de uitkeringen in dat jaar te betalen) in stand te houden werd onwenselijk geacht. Na een mislukte poging het gat te dichten met een AOW Spaarfonds, besloot het tweede paarse kabinet van PvdA, VVD en D66 om per 2001 de extra kosten voor de AOW uit de algemene middelen aan te gaan vullen. Dat heet fiscaliseren.

Wat begon met enkele tientallen miljoenen aan belastinggeld, is inmiddels uitgegroeid tot bijna 30 miljard euro. En de komende jaren zal dat bedrag alleen maar toenemen, omdat de top van de vergrijzingsgolf pas na 2040 wordt voorzien. De AOW fiscaliseert zo dus sluipenderwijs: een steeds groter deel van wat voorheen een premiegefinancierd omslagstelsel was, wordt uit de algemene middelen betaald.

De AOW-premie wordt nog steeds geïnd en bedraagt nog steeds 17,9 procent over de eerste 38.441 euro aan inkomen (de eerste schijf van de inkomstenbelasting). Iedereen die nog niet met pensioen is betaalt eraan mee. Zodra je de AOW-leeftijd bereikt, stopt de inning van de AOW-premie en wordt het tarief in de eerste schijf (35,82 procent in 2025) met 17,9 procentpunt verlaagd naar 17,92. En juist dat lage ‘gepensioneerdentarief’ staat nu onder druk.

Studiegroep slaat alarm

De sluipende fiscalisering gecombineerd met een geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd heeft de scherpste randjes van de oplopende vergrijzingskosten er weliswaar afgehaald, maar het is nog niet genoeg. Tel daarbij op dat de groep ouderen in Nederland relatief gezien zeer welvarend is, en tegelijkertijd nu dus nauwelijks meebetaalt aan de AOW, en de oplossing dient zich aan. Vorige week kwam de Studiegroep Begrotingsruimte, een adviescommissie met topambtenaren en vertegenwoordigers van de planbureaus, met een alarmerend rapport voor een nieuw kabinet. De vergrijzing is met stip het grootste probleem voor de komende jaren, aldus de studiegroep in haar advies ‘De toekomst begint nu’. Er moet ingegrepen worden om te voorkomen dat de staatsschuld (nu minder dan 50 procent van het bbp) de komende decennia oploopt tot 126 procent van het bbp.

Niet ingrijpen is eigenlijk geen optie: bij ongewijzigd beleid stijgen de kosten van de zorg bijvoorbeeld naar 16,6 procent van het bbp in 2060 (nu 9,5 procent). En ook de kosten voor de AOW (nu 4,7 procent van het bbp) stijgen door, naar 5,7 procent in 2040. De demografie dwingt dus tot actie, en volgens de studiegroep zouden welgestelde ouderen meer mee moeten gaan meebetalen aan hun zorg, via bijvoorbeeld hogere eigen bijdragen. En ook zou de AOW-leeftijd sneller kunnen worden verhoogd (nu stijgt die met elk extra jaar aan levensverwachting met tweederde jaar, dat zou een-op-een kunnen worden).

De groep oudere kiezers weegt electoraal steeds zwaarder. Dat maakt het omgooien van het AOW-stelsel politiek gevoelig. Foto Siese Veenstra/ANP

Netto AOW gegarandeerd

Een van de knoppen waaraan een nieuw kabinet ook zou kunnen draaien is een versnelde en volledige fiscalisering van de AOW, aldus de studiegroep. Geen AOW-premies meer als dekking voor de uitkering, maar alles uit de belastingen. Dat is geen nieuw geluid, eerdere adviescommissies stelden hetzelfde voor. De urgentie waarmee de studiegroep het nu op de agenda zet is wel nieuw.

Simpelweg stelt de studiegroep voor om de 17,9 procent AOW-premie die nu door werkenden wordt betaald de komende jaren elk jaar met een procentpunt te verlagen. In ruil daarvoor gaat de inkomstenbelasting met een procentpunt per jaar omhoog. Het totale tarief van schijf 1 blijft zo gelijk, alleen de verdeling tussen premies en belastingen verschuift. Voor werkenden blijft de belastingdruk daarmee hetzelfde. AOW’ers die nu geen AOW-premie afdragen, gaan elk jaar een procentpunt meer belasting betalen. Zo is over achttien jaar de volledige fiscalisering een feit.

Om te voorkomen dat gepensioneerden er de komende jaren gigantisch op achteruitgaan, moet de hoogte van de netto AOW-uitkering (na belasting) gegarandeerd blijven en dus gekoppeld aan het minimumloon. Mensen met alleen AOW of een klein aanvullend pensioen moeten dus gecompenseerd worden voor de hogere belasting. Het voordeel is dat als deze fiscalisering is afgerond, alle ouderen ook meebetalen aan de oudedagsvoorziening. Met name welgestelde ouderen, die naast een AOW ook nog een eigen pensioen hebben, kunnen deze last makkelijk dragen, is de redenering. De studiegroep zegt het zo: „Hierdoor worden de AOW-lasten gelijker verdeeld over de populatie. Niet alleen de werkzame beroepsbevolking betaalt dan mee, maar ook draagkrachtige gepensioneerden met een groot aanvullend pensioen.” Het brengt op korte termijn (2030) 2 miljard euro aan extra belastinginkomsten op, en in 2040 is dat al opgelopen tot 5 miljard.

Er is nauwelijks een partij die het durft, alleen de ChristenUnie pleitte openlijk voor een snelle fiscalisering

Politiek explosief

Fiscalisering is dus een uiterst effectief middel om de betaalbaarheid van de vergrijzing draaglijker te maken. Alleen: er is nauwelijks een politieke partij te vinden die er hardop voor durft te pleiten. Bij de laatste verkiezingen was het alleen de ChristenUnie die openlijk pleitte voor een snelle fiscalisering.

Als het zo evident is dat er wat moet gebeuren, waarom zegt niemand dat dan? Ook dat heeft met de vergrijzing te maken: de groep oudere kiezers weegt steeds zwaarder in het electorale mandje. Wat dat betreft heb je geen ouderenpartijen meer nodig in het parlement om de stem van de AOW’er te vertegenwoordigen: elke partij heeft een grote schare gepensioneerde kiezers. En die zijn zeer vocaal. Wie aan de verworven rechten van de gepensioneerden tornt, moet van goeden huize komen om de verkiezingen te winnen.

PvdA-leider Wouter Bos probeerde het in 2006 en kreeg van zijn opponent Jan Peter Balkenende (CDA) het verwijt van de ouderen te stelen („Met Bos ben je de klos”, sneerde fractievoorzitter Maxime Verhagen). Het CDA verhoogde daarna overigens wel de AOW-leeftijd. En het kabinet-Rutte II (waarin de VVD met de PvdA regeerde), zette in 2012 versnelde verhoging van de AOW-leeftijd op de agenda, maar krabbelde na felle kritiek van de eigen achterbannen grotendeels terug. Sindsdien is het oorverdovend stil vanuit de politiek.

Op 29 oktober zijn er wederom verkiezingen voor een nieuwe Tweede Kamer. De verkiezingsprogramma’s moeten nog geschreven worden. Als de partijen de vele adviescommissies, de analyses van het Centraal Planbureau en de oproep van de studiegroep serieus nemen, zou een verdere fiscalisering van de oudedagsvoorziening wel eens een belangrijk campagnethema kunnen worden. En zo niet, dan is dat ook een keuze, zoals de studiegroep al opmerkte: al het geld dat naar de gepensioneerde generatie gaat, kan niet aan andere zaken worden uitgegeven.