Soms, als je geluk hebt, lees je iets wat je hoofd in beweging zet. Zo denk ik al een tijd over een column van Janan Ganesh in de Financial Times. Ganesh schrijft over de mythe – in stand gehouden door wat hij het ‘advies-industriële complex’ noemt, de coaching- en zelfhulpsector – dat onze fouten herstelbaar zijn. We willen graag geloven dat we verkeerde beslissingen kunnen terugdraaien of dat ze via een omweg alsnog tot iets goeds leiden.
Maar dat klopt niet, zegt Ganesh. Ons leven is ‘pad-afhankelijk’: met elke beslissing sluiten we andere opties definitief uit. En hoe ouder je wordt, hoe meer dat geldt. Na een jaar de verkeerde studie te hebben gedaan, kun je nog iets anders kiezen. Maar een vijftigjarige literatuurwetenschapper wordt geen advocaat meer. Ze kan ook niet alsnog moeder worden – of omgekeerd: haar kinderen ongedaan maken. Dit is de hele reden dat de midlifecrisis bestaat. Ganesh: „De verrassing van midlife, en de schrik ervan, is hoeveel van je lot is terug te voeren op één vergissing”.
Zijn column resoneert bij mij omdat ik een lichte, neigend naar zware, obsessie heb met hoe ons leven ergens naartoe zeilt door zetjes op beslissende momenten. Een klein deel van onze keuzes heeft een onevenredig grote invloed op de koers van ons leven, zegt Ganesh terecht. Ik volg hem niet op het punt van de consequenties. Want hij doet alsof zo’n beslissing niet alleen het verschil bepaalt in praktische uitkomst, maar ook in levensgeluk. Alsof de keus om wel of geen kinderen te krijgen het verschil zou maken tussen een euforisch gezinsleven en een treurig kinderloos bestaan, of andersom.
In werkelijkheid hangt ons geluk van veel meer af. Deels van ons temperament, maar ook van ons vermogen om te leren leven met onze ‘fouten’. Daarvoor moet je een combinatie hebben van verantwoordelijkheidsbesef (‘ja, dat had ik anders kunnen doen’) en mildheid (‘maar dat betekent niet dat ik een rund ben’).
Ik denk dat die combinatie erg moeilijk is, en dat dat mede verklaart waarom we ons door het leven slaan met een heel pakket aan peptalk-achtige mythes. Mythes zoals die van Ganesh: dat er geen foute keuzes bestaan. Maar er zijn er meer. ‘What doesn’t kill you makes you stronger’ is er zo een (altijd in het Engels), net als ‘Echte liefde overwint alles’, ‘Na regen komt zonneschijn’ en simpelweg ‘Alles heeft een reden’. Allemaal onwaar. Mensen kunnen voor eeuwig verzwakt zijn door een tegenslag; echte liefde legt het soms af tegen andere waarden of praktische bezwaren; na regen komt vaak nog meer regen. En nog meer regen. En dingen gebeuren juist willekeurig, zonder groter plan.
De ergste in deze categorie vind ik ‘Je voelt het wanneer het goed is’. Mensen zeggen dit over een scala aan zaken, van je levenspartner tot je droombaan of -huis. Het suggereert dat er op het moment dat je ‘de juiste optie’ treft een rust over je neerdaalt: dit is het, hier heb ik altijd naar gezocht. Maar het miskent dat heel veel dingen goed en slecht tegelijk kunnen voelen, dat sommige dingen goed voelen maar toch buiten bereik zijn, én dat ook de dingen die in eerste instantie ‘mwah’ voelden de moeite waard kunnen blijken.
Bekijk je zulke spreuken goed, dan valt op dat ze uitgaan van waarheid of rechtvaardigheid: ze beloven dat er een objectief juiste keuze bestaat, of dat iets (het lot?) voor een eerlijke afloop zal zorgen. In die zin hebben ze iets religieus. ‘Je voelt het als het goed is’ is een hedendaagse variant op de goddelijke openbaring. Maar er is vaak geen objectief juiste keuze, en ook niet per se een rechtvaardige uitkomst.
Soms is het fijn jezelf voor de gek te houden , maar er schuilt wel een gevaar in dit soort spreuken. Ganesh is bang dat de overdreven positiviteit van de zelfhulpsector ertoe leidt dat mensen te lichtzinnig beslissingen nemen: het komt immers toch wel goed. Mij lijkt dat niet het grootste probleem. Mensen piekeren juist vaak te lang over een beslissing, en het zou helpen grote keuzes wat lichter tegemoet te treden. (Dit zeg ik ook tegen mezelf.) Erger lijkt me dat je vroeg of laat ontdekt dat de spreuken niet kloppen. Dat kan leiden tot teleurstelling, bitterheid, rancune: je bent verkeerd voorgelicht! Je wil de manager spreken, maar die blijkt er niet te zijn.
Mijn voornaamste bezwaar is dat de spreuken je niet leren omgaan met het onderliggende probleem: het doodenge besef dat er geen plan is, dat we ons leven zelf kunnen vormgeven, dat niet elke optie even goed is, en dat de betere keus zich soms pas achteraf openbaart. De echte levenskunst is niet om dat te ontkennen, maar om ons er niet door te laten verlammen.
De vader van Martin Taphoorn was huisschilder, later opzichter, in Den Haag. Liever was hij kunstschilder geweest, maar ja, crisis, oorlog. En jongens zoals hij, uit de arbeidersklasse, katholieke arbeidersklasse, werden geen kunstschilder. Die leerden een vak, zochten een vrouw en dan kwamen de kinderen. Bij hem werden het er zeven. Martin, geboren in 1959, was nummer zes. „Mijn vaders eerste vrouw was overleden”, zegt hij. „Mijn moeder trouwde met een weduwnaar met vier kinderen.” Ze was vijfendertig en had al voor de kinderen van haar oudste zus gezorgd. Die dreef met haar man een brood- en banketbakkerij.
Martin Taphoorn was de eerste die naar het gymnasium ging en de eerste die ging studeren, geneeskunde, in Leiden. En nee, hij werd geen lid van het corps. Zeker, het was normaler geworden dat jongens zoals hij naar de universiteit gingen. Maar bij het corps? Een studentenleven? Leren moest hij van zijn vader, verder komen, hogerop. Daarom: geneeskunde, en geen biologie, waar hij zelf aan had gedacht. „Wat kon je worden met biologie? Leraar? Dat was voor mijn vader niet goed genoeg.”
En hogerop kwam Martin Taphoorn. Hij slaagde cum laude voor zijn artsexamen, kwam in opleiding tot neuroloog, promoveerde, specialiseerde zich in de neuro-oncologie – je komt bij de neuro-oncoloog als je een hersentumor hebt – en werd hoogleraar in Leiden, in het LUMC. Maar dat heeft zijn vader niet meegemaakt. Die stierf aan niercelkanker toen Martin Taphoorn 28 was. Zijn vader heeft ook niet meegemaakt dat zijn zoon ging samenleven met een man. „Ik heb het hem niet meer verteld. Ik wilde het hem niet aandoen, op zijn sterfbed.”
Waarom niet?
„Het zou hem zo teleurgesteld hebben. Zijn zoon, homo?”
Nu is hij net, op zijn vijfenzestigste, met pensioen gegaan. Zijn man, reumatoloog, was al wat eerder gestopt. Diens zus in Canada werd ziek en vroeg hem om haar in haar laatste maanden te verzorgen. „En dat heeft hij gedaan.” De zus had eierstokkanker, met uitzaaiingen in de hersenen.
Ze wonen in de binnenstad van Amsterdam, in een gerestaureerd en met antieke meubelen ingericht arbeidershuis, waar rond 1900 nog drie gezinnen in woonden. De mannen waren schoenlapper of schilder, de vrouwen maakten schoon in de huizen aan de gracht. „Ik sliep zelf met drie broers op een kamer”, zegt hij. „En toch vraag ik me af hoe al die mensen met hun kinderen hier in pasten.”
Dit gesprek gaat over hersentumoren, kwaadaardige hersentumoren, die zelden te genezen zijn, veertig jaar geleden niet en nu nog steeds niet, en bijna altijd leiden tot de dood. Gruwelijk en angstaanjagend. Zo praat Martin Taphoorn er natuurlijk niet over, hoe had hij zijn werk anders kunnen volhouden? Dus gaat het gesprek ook over wat een neuro-oncoloog kan doen voor patiënten en hoe dát de afgelopen veertig jaar veranderd is.
Mensen zijn geen syndromen
De neurologische ziektebeelden, die boeiden hem het meest toen hij net in opleiding was. Niet zozeer de mensen erachter, maar welk interessant syndroom uit zijn studieboeken zag hij hier? Hij begon in de Valeriuskliniek in Amsterdam, jaren tachtig, en wat hem tegenviel was het verschil tussen de theorie en de praktijk. „Goed observeren, dacht ik. Kijken, luisteren, reflexen slaan, en als ik alle symptomen ken, dan weet ik wat het is. En verdorie, dan zag ik iemand met een aangezichtsverlamming, en die had wél een openstaand oog, maar géén hangende mondhoek waar speeksel uitliep. En dat klopte niet. Ik kon niet altijd alle symptomen vinden die bij een bepaald syndroom hoorden, of er waren ook andere symptomen, en daar werd ik vervelend van. Ik heb moeten leren om water bij de wijn te doen. Mensen zijn geen syndromen.”
Hoe heb je dat geleerd?
„Er was een vrouw bij ons opgenomen van wie onduidelijk was wat ze had en ze was aan mij toebedeeld. Ik moest als zaalarts voor haar zorgen. Een leuke Amsterdamse vrouw, vriendelijk, begin vijftig. Ze had opeens een heel kort lontje gekregen, en haar familie kende haar zo niet, dus wat was er? Het kon beginnende dementie zijn, een virusinfectie, een tumor of nog wat anders. We deden een EEG en bloedonderzoek, we maakten een CT-scan, dat kon toen sinds een jaar of tien, maar er kwam niets uit. De hoogleraar neuroradiologie vertrouwde het niet en zei: jij gaat morgen met de patiënt in een taxi naar Best, dat is bij Eindhoven, want daar staat in een hele grote fabriekshal van Philips een MRI-scanner. Aan het eind van de middag kwam ik terug met een dikke stapel foto’s. We hingen ze voor de lichtbak, zo ging dat toen nog, en de radioloog zei: o, kijk eens, ja, zie je, het is een tumor. Die grote witte afwijkingen in beide hersenhelften, dat was typisch een vlinderglioom, heel kwaadaardig. Toen begrepen we wat ze had, maar wat konden we doen? De neurochirurg zag geen mogelijkheden om de tumor weg te snijden. En bestralen had meer nadelen dan voordelen.”
Dacht je: dit is een doodvonnis?
„Nee, ik wist vrijwel niets van gliomen. Ik wist alleen dat het niet goed was. En ik dacht, voor het eerst: wat betekent dat voor deze vrouw? Voor haar familie? Haar huisarts stelde voor dat we haar samen zouden vertellen dat ze een hersentumor had, wat ik fijn vond, want ik had zoiets nog nooit gedaan. Daarna is ze naar huis gegaan. Ik heb haar nog een of twee keer gezien in de polikliniek. Ze kon al niet meer lopen. Ze had een heel liefdevolle, verzorgende echtgenoot, liefdevolle kinderen. Een paar maanden later is ze overleden in een verpleeghuis.”
Zijn proefschrift ging over ‘cognitief functioneren en kwaliteit van leven’ bij mensen met een hersentumor. „Een idee van het hoofd van de polikliniek neurologie van het VU-ziekenhuis. Ik dacht zelf aan onderzoek naar oogbewegingen bij neurologische patiënten, maar hij zei: die mensen met een tumor die cognitief zo achteruitgaan, daar moeten we iets mee. Hoe kunnen we ze helpen? Zo ben ik neuroloog geworden met speciale aandacht voor de neuro-oncologie, toen een nieuw vakgebied. De tendens was in die tijd nog: we moeten de golden bullet vinden om hersentumoren aan te pakken en de rest is flauwekul. Ja, dat moet natuurlijk ook, die golden bullet proberen te vinden, maar zolang dat niet gelukt is, heb je met mensen te maken die zeer ernstig ziek zijn. Daar is de afgelopen decennia veel meer aandacht voor gekomen. Een neuro-oncoloog probeert zo goed mogelijk voor patiënten te zorgen en te kijken wat er nog gedaan kan worden. Wel of geen operatie, wel of geen bestraling, wel of geen chemotherapie. Een neurochirurg kan na een operatie heel tevreden zijn. ‘Ik heb de tumor goed kunnen verwijderen.’ Een neuro-oncoloog vertelt ze wat hun daarna nog te wachten staat.”
Waarom is kanker in je hoofd wat anders dan kanker elders in je lichaam?
„Met een tumor in je hoofd heb je ook een hersenziekte, want die tumor veroorzaakt direct neurologische problemen. Je gedrag verandert, je begrip, je hebt functieverlies, aanvallen van epilepsie. En dan heb ik het niet over uitzaaiingen van andere tumoren, en ook niet over de meningeomen of hypofysetumoren, die goed te behandelen zijn. Ik heb het over de gliomen, die in het hersenweefsel ontstaan en zeer kwaadaardig zijn. Ze komen altijd terug.”
Klopt het dat een huisarts maar één keer in zijn of haar leven een patiënt ziet met een glioom?
„Iets vaker, maar als je bedoelt dat het een zeer zeldzame ziekte is: ja. Er zijn in Nederland ongeveer duizend nieuwe patiënten per jaar met een glioblastoom, de kwaadaardigste onder de gliomen, ze groeien heel snel, en dan zijn er nog twee- tot driehonderd patiënten per jaar met een glioom dat langzaam groeit. Van die duizend zijn er na twee jaar minder dan vijfhonderd nog in leven. Door de angst die ze oproepen en de beladenheid ervan kent iedereen de gevallen en daardoor lijken het er meer.”
Worden het er meer?
„Iets meer, deels door vergrijzing en deels door iets wat we niet begrijpen. Landbouwgif? Straling van zendmasten? Mobiele telefoons? Er is ongelooflijk veel onderzoek naar gedaan, maar er is nooit iets aangetoond. De prognose voor mensen met een hersentumor verbetert ook niet echt. Voor een subgroep van langzaam groeiende gliomen is er nu voor het eerst een medicijn waarvan we zeggen: dat doet iets. Maar of dat op de langere termijn zo blijft, dat weten we nog niet. Voor de snelgroeiende glioblastomen is er sinds vijftien jaar naast bestraling temozolomide, chemotherapie. Dat verlengt het leven van patiënten met een paar maanden. In plaats van twaalf tot veertien maanden gemiddeld na de diagnose hebben ze veertien tot achttien maanden.”
Heb je weleens iemand met een kwaadaardige hersentumor beter zien worden?
Hij denkt even na. „Er was eens een patiënt die we naar een hospice hadden laten gaan en na vier maanden werd ik gebeld: je moet haar nog een keer zien. Huh? Leeft ze dan nog? Ja, sterker, ze is hier nu voor iedereen aan het zorgen. Terugkijkend had ze een ernstig effect van de bestraling op gezond hersenweefsel gehad, geen nieuwe tumor. En dat was vanzelf weer overgegaan.”
Dus ze was genezen?
„Nee. Ze is drie maanden later alsnog overleden. De tumor was toch weer gaan groeien. Maar mensen met een langzaam groeiende tumor kunnen nog heel lang leven. Bij mijn afscheid was een patiënt, een advocaat, die nu al twintig jaar verder is. Klassiek verhaal: op vakantie met zijn jonge gezin in Frankrijk kreeg hij epileptische aanvallen. Hij is geopereerd en daarna werd het: wait and scan. De tumor is nog steeds niet terug. We hebben een paar keer aan de patholoog gevraagd of hij nog eens naar dat weefsel wilde kijken. Hadden we het wel goed gezien? Ja, de diagnose klopte. Ik moet wel zeggen dat deze man geen advocaat meer is. Hij heeft veel moeten inleveren. Maar weet je, toen ik dat een keer tegen hem zei, zei hij: ik vind het eigenlijk heel mooi hoe het gelopen is. Uit de ratrace op kantoor en meer tijd voor de kinderen.
Er zijn me genoeg mensen bijgebleven van wie ik denk: nou ja, zeg, ik heb ze niet eens kunnen uitleggen wat er aan de hand was of ze waren al bijna dood
„Ik moet ook zeggen dat me genoeg mensen bij zijn gebleven van wie ik denk: nou ja, zeg, ik heb ze niet eens kunnen uitleggen wat er aan de hand was of ze waren al bijna dood. Er was een jonge man, in de dertig, die een langzaam groeiende tumor had met uitzaaiingen in de hersenzenuwen, waardoor hij dubbel ging zien en een scheve mond kreeg. Hij zei: ik ben geopereerd, ik heb chemo gehad, bestralingen, nu trek ik het niet meer. Hij wilde dat ik er een einde aan maakte. En dat heb ik uiteindelijk gedaan, in het UMC Utrecht nog, waar ik ook gewerkt heb.”
Was dat je enige keer?
„Ik heb het twee keer gedaan. Euthanasie komt niet zo vaak voor bij hersentumorpatiënten. Ze lijden” – aanhalingstekens in de lucht – „niet zo erg meer in het laatste stadium. Er is meestal geen pijn, geen angst, geen benauwdheid. Ze raken van de wereld. Ze gaan in bed liggen en komen er niet meer uit. Ze worden minder aanspreekbaar en raken in coma. De vraag naar euthanasie is dan eigenlijk niet meer aan de orde.”
En de mensen om hen heen? Het is gruwelijk om iemand met een hersentumor mee te maken.
Hij aarzelt even. „Ik wilde er eigenlijk niet over beginnen, maar Hans’ broer” – Hans is zijn man – „heeft bijna vier jaar geleden een glioblastoom gekregen. Het begon met een epileptische aanval en toen was het meteen al graad vier, de ernstigste vorm. Het hakte er enorm in, ook bij zijn vrouw en kinderen. Maar de afgelopen twee jaar waren heel redelijk, ik denk omdat hij het geaccepteerd heeft. Hij is een lievere vader geworden, een lievere man. En zijn vrouw is sterk. We proberen als familie om hen heen te staan. Hans is nu beneden aan koken voor het hele gezin.” Het gerommel in de keuken is al zeker een uur te horen. „We gaan iedere maandag naar hen toe.”
Vraagt je zwager medische dingen aan jou?
„Ja, zeker. Ik weet nog dat ik een paar maanden na de diagnose tegen hem zei: je weet toch dat je ongeneeslijk ziek bent? Daar had hij twee nachten niet van geslapen. Shit, dacht ik. Dat hebben zijn artsen hem natuurlijk ook verteld. Heeft hij het niet willen horen? Zijn vrouw zei: hij wist het donders goed, maar op dat moment, van jou, kwam het heel hard aan.”
Praatte je met je patiënten over de dood?
„Ja, tenzij ze lieten merken dat ze het niet wilden. Het waren altijd mooie gesprekken, emotionele gesprekken, ook voor mij. Ik ben nu op een leeftijd waarop ik steeds vaker met familie en vrienden naar het ziekenhuis ga. Een andere zwager heeft alvleesklierkanker. Ik bedoel, ook voor Hans en mij komt het dichterbij. We hebben geen kinderen, wie van ons tweeën blijft alleen achter? Daar praten we wel over. En hoe zal ik ermee omgaan als ik een ernstige ziekte krijg? Ik word nu al vervelend als ik een paar dagen pijn aan mijn voet heb. Shit, straks kunnen we niet meer op wandelvakantie. Ik had eens een paar dagen zuurbranden. Het zal toch geen slokdarmkanker zijn?”
En als je een hersentumor zou hebben?
„Ik bespeur bij mezelf niets van wat patiënten meemaken. Al die symptomen, nooit gehad. Ik heb zelfs bijna nooit hoofdpijn. Maar als ik iets zou merken, zou ik meteen naar de dokter stappen. Duidelijkheid is fijn.”
Dat vonden je patiënten ook?
„Ja. En ik heb moeten leren om die duidelijkheid te geven. In het begin vroeg ik hoe het met ze ging voordat ik de uitslag van de scan gaf. Nee! Mensen willen geen kletsverhalen. Ze willen duidelijkheid van de dokter, openheid. Ze denken na en ze praten mee. Vroeger was dat wel anders, maar nu willen ze het gelijk horen als de scan niet goed is.”
Bij het stadhuis in het centrum van Amsterdam hadden zich donderdagavond honderden betogers verzameld voor een demonstratie tegen antisemitisme. Het protest verliep rustig, al is er vanwege de eerdere onrust in Amsterdam veel politie op de been in de binnenstad. Enkele pro-Palestijnse tegendemonstranten werden vrijwel direct uit de menigte weggeleid.
Al eerder had de Amsterdamse driehoek (de burgemeester, het OM en de politie) een aangekondigde pro-Palestijnse tegendemonstratie op dezelfde plek verboden. Dat protest mocht wel plaatsvinden op het Museumplein, zei de gemeente.
Enkele actievoerders hebben desondanks toch pro-Palestijnse leuzen geroepen bij de manifestatie tegen Jodenhaat. De politie zei dat deze mensen naar het Museumplein moesten vertrekken of anders gearresteerd zouden worden. Voor zover bekend zijn er geen arrestaties verricht.
Bussen onder politiebegeleiding
De demonstratie tegen antisemitisme stond eigenlijk gepland op de Dam. Maar omdat daar veel winkelend publiek is vanwege de aanloop naar de feestdagen en 5 december, verplaatste de gemeente het protest naar het plein voor de Stopera.
Toen de manifestatie begon rond 19.00 uur kwam een deel van de betogers in bussen onder politiebegeleiding aan. De bussen vervoerden onder andere mensen uit de streng christelijke gemeenten Nijkerk, Urk en Staphorst, die de demonstratie wilden bijwonen. Veel mensen droegen de Israëlische vlag mee.
De demonstratie werd georganiseerd door onder meer Christenen voor Israël, het CIDI en Centraal Joods Overleg.
De oppositie in de Tweede Kamer vond het donderdagochtend een merkwaardige situatie. De minister van Onderwijs die in de grote debatzaal zijn bezuinigingen op onderwijs en wetenschap zou gaan verdedigen, terwijl achter de schermen nog volop over die bezuinigingen werd onderhandeld – door anderen. De fractievoorzitters van de coalitiepartijen hadden woensdag de hele dag gesprekken gevoerd met vier oppositiepartijen over alternatieven voor de bezuinigingen, de verwachting was dat ze daar donderdag mee verder zouden gaan. Kon het debat niet beter uitgesteld worden tot die onderhandelingen afgerond waren? Of anders naderhand nogmaals heropend worden?
Maar de coalitie wilde niet meegaan in die verzoeken. Er waren dinsdagavond in het eerste deel van het debat allerlei vragen gesteld aan de minister en die moest hij nu beantwoorden. De minister zelf zag ook geen probleem. Hij liet niet merken of hij het vervelend vond dat er achter zijn rug om onderhandeld werd. Ook was niet aan hem te zien of hij zich het verwijt aantrok van PVV, VVD en BBB dat in de wandelgangen rondging. De minister had volgens de coalitiepartners moeten zorgen dat zijn begroting voldoende draagvlak kreeg, zo viel daar te horen. Nu waren er binnen de oppositie twee blokken gevormd die beiden dreigden de begroting weg te stemmen als die half december in de Eerste Kamer zou worden behandeld.
Monsterverbond
En zo begon Eppo Bruins (NSC) bij het debat ogenschijnlijk onverstoorbaar aan zijn uiteenzetting waarom de bezuinigingen op onderwijs noodzakelijk zijn, en hoe hij die wil uitvoeren. Het kabinet kiest ervoor om te investeren in veiligheid, de bestaanszekerheid van mensen en het gezond houden van de overheidsfinanciën, zei hij, en daarom moet er bezuinigd worden op onderwijs. „Maar we moeten het ook in perspectief blijven zien. Er gaat nog steeds heel veel geld naar onderwijs en wetenschap.”
Dogukan Ergin (Denk) vroeg of de minister zich niet „onder curatele gesteld” voelde door de fractievoorzitters die aan het onderhandelen waren over „zijn” begroting. Bruins liet zich niet van de wijs brengen: „Ik vind het belangrijk om het parlementaire proces op een ordentelijke manier te doorlopen. En ik sta vandaag hier in de Tweede Kamer om onze OCW-begroting te verdedigen en om zoveel mogelijk fracties te overtuigen van de inzet van het kabinet. Hoe het in de Eerste Kamer gaat lopen, dat kan ik niet voorspellen.”
Lees ook
Coalitie is niet bang om met onderwijsbezuinigingen op een muur af te rijden
De amendementen die de oppositiepartijen hadden ingediend om de bezuinigingen ongedaan te maken werden door de minister ontraden, omdat daarvoor geld gevonden zou moeten worden op andere begrotingen, bijvoorbeeld die voor zorg. GroenLinks-PvdA, SP, Partij voor de Dieren, Volt en Denk willen het hele pakket aan bezuinigingen (samen 1,9 miljard euro) schrappen.
Een ander verbond van oppositiepartijen, D66, CDA, ChristenUnie en JA21 had voorstellen gedaan om 1,3 miljard euro aan bezuinigingen ongedaan te maken. Dat willen ze onder meer financieren door het eigen risico bij de zorgverzekering minder te verlagen dan het kabinet van plan is. Bij dit zelfbenoemde ‘monsterverbond’ van partijen bleek zich donderdag ook de SGP te hebben aangesloten.
Langstudeerboete
Bruins ging niet dieper in op die voorstellen. De ergernis van de oppositie daarover werd nog versterkt doordat hij ook niet veel duidelijkheid kon geven over de manier waarop hij een van de meest omstreden bezuinigingsplannen wil uitvoeren: de verhoging van het collegegeld voor studenten die langer over hun studie doen dan daarvoor staat.
Volgens Bruins blijkt de invoering van deze ‘langstudeermaatregel’ (door tegenstanders omgedoopt tot ‘langstudeerboete’), die de schatkist jaarlijks bijna 300 miljoen euro moet besparen, ingewikkelder dan gedacht en kan die op zijn vroegst in het studiejaar 2028/29 ingaan. Maar in het hoofdlijnenakkoord is vanaf 2026 al een deel van deze bezuiniging ingeboekt.
Bruins zei dat hij daar niet onderuit kan. „Dus we zullen alternatieve bezuiniging moeten vinden op de OCW-begroting. Dat schoot D66 en GroenLinks-PvdA in het verkeerde keelgat, zij vonden dat „onbehoorlijk bestuur”, omdat het bij studenten en onderwijsinstellingen onzekerheid geeft over de toekomst.
Het debat leidde niet tot toenadering tussen coalitie en oppositie. Pogingen om tot een oplossing te komen vonden opnieuw plaats elders in het Kamergebouw. Eerst kwamen achter de schermen de fractievoorzitters van de coalitie bij elkaar, vervolgens de financieel woordvoerders. Aan het eind van de middag was ook het ‘monsterverbond’ aan tafel uitgenodigd.
De verwachting is dat de onderhandelingen de komende dagen zullen doorgaan. Mocht er voor de stemming over de begroting, die staat gepland op donderdag 5 december, een deal liggen, dan wil GroenLinks-PvdA het debat heropenen. De vraag is of de coalitie daar dan wel mee instemt.